De apostel Johannes zit gevangen op het eiland Patmos. Christus verschijnt daar aan Hem als de Opgestane Levensvorst. Hij is de ‘Ik ben’ en de Eerste en de Laatste. Hoe breed machten en ego’s zich ook maken; Christus gaat aan alles vooraf en aan Hem is het laatste woord. Hij ging door de dood heen; Hij overwon dood, graf, hel en duivel. Hij zette voet aan wal op de oever van het onvergankelijke leven. Hij komt ons in onze ademnood en ontreddering genadig tegemoet met woorden van hoop en moed.
Gemeente, Johannes zit gevangen. Op een eigenaardige plek: een eiland. Nu, dat is niet slecht, zegt u. Een mooi eiland in de Egeïsche Zee. Maar hij is er geen toerist. Hij zit er echt gevangen, niet als toerist. Vergelijkbaar wat betreft omvang met Texel en Ameland. Aan alle kanten omsloten door de zee. Kon niet weg. Hij zat vast. Sprookjesachtig mooi, zo’n Grieks eilandje, maar voor de apostel was het geen vakantie. Hij zit hier niet als toerist. Maar als gedetineerde. Weg jij, had de keizer gezegd. Om het getuigenis over Christus. Hij kon zijn mond niet houden over Christus. Nu geïsoleerd van zijn gemeente – zijn lieve kinderen noemde hij hen. De keizer had hem opgepakt en opgeruimd. Opgeruimd staat netjes. Johannes was gekooid. Figuurlijk gesproken aan handen en voeten gebonden, uitgeschakeld. Dat moet een verlammende ervaring zijn geweest, nietwaar? Die man moet toch in de knoop zijn geraakt met het Godsbestuur. Hij was een bewogen pastor en een bevlogen apostel. En nu uitgeschakeld. Monddood gemaakt, ogenschijnlijk.
U zegt, ja dat staat een eind van ons vandaan. Dat is natuurlijk wel waar, maar toch zou ik ook de andere kant willen laten zien. In de verte kan je er best een beetje in komen. Wij worden niet gedeporteerd. Niemand hield ons vanmorgen tegen. In West-Europa ben je nog vrij om naar de kerk te gaan. Maar dat de voortgang van het evangelie ook in Europa wordt gestuit, valt toch niet te betwisten. Het getuigenis wordt naar het Patmos van het privéterrein gebannen. Daar mag je geloven wat je wilt – mits je het binnenskamers en binnensmonds houdt. Maar kom er eens mee in het publieke domein! Daar geldt het decreet van de tijdgeest. Het links-liberale voorschrift. Grijpt het je niet aan? Wat is er over van Christus’ gezag en invloed? Nogal wat. Maar toch: teruggedrongen. Wat betekent de kerk in uitgestrekte gebieden, in dorpen en steden? Wat een kaalslag. Hoe staat het met het innerlijk gehalte van de gemeente zelf? Ook daar waar de gemeente getalsmatig nog bloeit? Vindt u het te negatief als ik zeg dat we verkeren in een diepgaande crisis, een malaise in de cultuur?
Gemeente, ik vind dat de situatie waarin we leven, de context waarin we bestaan, de cultuur om ons heen: dat kan je persoonlijke geloofsleven geducht bestoken. O God, waar moet dat heen. We zingen wel het hoogste Paaslied, maar kan dat lijden? Ziet de kerk in deze seculiere tijd er niet ‘onpaselijk’ uit? Wat een afbraak in de kerken, wat een tegenheden in het persoonlijk leven (ziekte, pijn, leed)? Wat is er te zien van Christus’ overmacht op de dood en ondergang? Zo menigmaal het tegendeel van wat ons wordt verkondigd in het evangelie? Bij tijd en wijle weet je je overvallen door een razzia: uitzichtloos, mismoedig, vensterloos. Wie waagt dan te zingen: ‘De nacht, de zonde en de dood, de hel, het leed, de angst, de nood, dit alles is teniet gedaan, nu onze Heer is opgestaan. Halleluja?’ Het zingen zou je vergaan, het zou je vergaan. Meer Patmos dan Pasen, zuchten we.
Maar hoor, zuchters worden zangers. Let op. Johannes, de apostel, is in de geest op de dag des Heeren. In geestvervoering. Op de eerste dag van de week – als er iets te vieren valt. Dit: de Heer is waarlijk opgestaan. Een ware Paasdag. Dat blijkt. Die keizer van Rome dacht Johannes te knevelen en uit te schakelen. Monddood. Maar de Opgestane heeft de handen vrij. Hij die de eens de cirkel van de dood doorbrak, weet elke gesloten deur te ontgrendelen. Hij is Zijn dienaar niet uit het oog verloren. De keizer zegt: zwijgen jij. Koning Jezus zegt: schrijven jij. En getuigen jij, Johannes. Die stem van Christus is draagkrachtig. De stem van de keizer is er niets bij hoor. Het aangezicht van die Koning glinstert als wanneer de zon aan de zee staat. Oogverblindend. De glans van de keizer verbleekt erbij. Toen ik Hem zag, viel ik als dood.. nee… niet dood, als dood… aan Zijn voeten. Gemeente, laat het niemand ontgaan vanmorgen, wat een totale omkering dit teweeg brengt. Zo-even leek het alsof het nimmer Pasen was geweest. Het tegendeel. We hadden in ondergangsstemming een knieval gemaakt voor de feiten. Maar de Levensvorst verschijnt. De Zoon des Mensen houdt intocht.
Johannes ziet Hem. En hij geeft dat gezicht door zodat wij vanmorgen met Johannes mee mogen kijken. Daar schrijft hij het voor op. Niet zomaar een interessant verhaal op afstand. Daarom: ik zag… en zie… Dat weet u wel he. Ik zag… nou, ja, mooi voor jou. Nee. En zie. Een nodiging, een opdracht, een permissie. Kijk maar mee! En dan valt er wat te zien. Hij kijkt omhoog en ziet Jezus. Nog maar iets van Zijn glans en glorie laat Hij zien, maar met dat weinige gaat Johannes al tegen de grond. Iets daarvan mag hij zien. Maar die stralingskracht werd getemperd denk ik door dat priesterkleed. Die Verhoogde Christus is ook priester. Gekleed zoals de Hogepriester. De uitlopers van Zijn luister zijn toereikend Johannes tegen de grond te blazen. Daar ligt hij. Hebt u meegekeken? Dan ligt u naast hem. Dan ga je door de knieën. Als dood aan Zijn voeten.
En gemeente, ik had het net over de totale ommekeer die dit teweeg had gebracht. De werkelijkheid staat er op slag anders voor. Wat we net deden was een minsom. De verschrikkelijke tijd waarin we leven. Maar we verrekenden ons. We vergaten dat weergaloze pluspunt, dat plusteken Gods. We buigen voor de Zoon van de Vader, niet voor de feiten. Wij zijn geneigd om de keizer en zijn knechten de voet te vallen. Maar we vallen met heilige huiver voor Christus neer. Uitgewerkt, uitgepraat. Hoor! Let op de Opgestane.
Hij doet wat en Hij zegt wat. Eerst dat priesterlijke gebaar. Dat priesterlijke zegenen. Hij legt Zijn rechterhand op het hoofd van Johannes. Mooi he. U kent die hand toch wel? Dat is die hand waarin de littekens staan van Zijn borgtocht. Dat deed Ik voor u. Daarin ligt Zijn kerk ingekerfd sinds de spijkers door Zijn handen gingen op Golgotha.
Deze hand zet Hij kracht bij door Zijn mond. Taal en teken van Zijn ondoorgronde liefde. Wat zegt Hij? Wat je vaak leest in de Bijbel: Vrees niet. Dat is zoiets als: vat moed. Hier heb je moed. Ik las bij Corrie ten Boom een mooie uitdrukking. Weet je wat moed is? Christelijke moed? Dat is vrees die heeft gebeden. Moet je eens even over nadenken. Dat is mooi he. Ik ben bang – ik leg die vrees aan de Heere voor – dat schept mij moed. Moed is vrees die heeft gebeden.
Hier staat het krachtiger. Weet je wat onbevreesdheid en moed is? Dat is vrees die door het Woord van Christus is bedwongen. Dat gebeurt hier. Want Hij weet dat we vreesachtig zijn. Hij kent ons. Houd je maar niet groot. Beken maar dat je vreesachtig bent. Dat je een mens met een klein hartje bent. Hij kijkt door ons heen als of we van glas zijn. We zijn Hem er niet minder om; Hij dankt ons niet af, maar rekent ons erbij. We zijn er niet minder om. Hij koestert het verlegene, het verslagene, het gekneusde. Hij zoekt ons op in onze ontreddering en ademnood. Ons nulpunt wordt het trefpunt waar Hij ons ontmoet. Ik zit op een nulpunt, zegt u. Dat komt goed uit, daar kan Ik me aan je kwijt. Daar ben Ik, zegt Christus. Ik kan daar tegenover geen woord uitbrengen. Dat hoeft ook niet. Hij voert het woord.
Ik ben, zegt Hij, de eerste en de laatste. Ik ben. Ego eimi. Ik ben. Dat hoor je Jezus nogal eens zeggen. Ik ben… Goede Herder, Opstanding en Leven. Wie Mij vreest, heeft geen instantie te vrezen. Ze kunnen geen van allen zeggen wat Ik je zeg. Ik ben de Eerste – voor mij was er niet. En Ik ben de laatste – ook de dood niet. Ziet u hier Gods Naam niet in glanzen? We hoorden dat vroeg in de Bijbel he. Dat weet u toch? Ik ben… die Ik ben. Je mag ook vertalen: Ik zal zijn die Ik zijn zou. Die Ik beloofd heb te zijn. Wel, deze Naam draag Ik met recht en eer, zegt Jezus. Ik ben. De Alfa en de Omega. Wie Mij heeft gezien, heeft God in Zijn Vaderhart gezien. Niemand heeft ooit God gezien, maar de Eniggeborene heeft Hem ons uitgelegd en verklaard. Ik ben de Alfa en Omega. Moet je goed tot je door laten dringen. Hij is onze bron en bestemming. De Eerste en Laatste. De Oorsprong en Voleinder. Alle machten zijn slechts tussenmachten, begrijpt u dat! Jezus zegt: al dat tirannieke en al dat bravoureachtige is ingeklemd in Mijn rijk. Ik ben de werkelijke ego. En al die ego’s hier dan? In Nederland, Rusland, ons eigen hart? Wat een ego-mensen zijn we toch vaak. Al die grote ego’s in het verleden en in het heden die zinken in het niet bij deze Ene Ego! Ook Poetin met zijn tomeloze machtsvertoon. Ik beslis. Nee, zegt Jezus. Uiteindelijk is het woord niet aan jou. Niet aan de dood en verderf. Niet aan machtswellust of tirannie. Ze zijn er wel, die ego’s. In de wereld en soms ook in de kerk. Ze zijn er wel. Maar ze zijn het niet, als u begrijpt wat ik bedoel. Ze zijn het niet. Niet de Alfa en Omega. Kan je denken.
Gemeente, welk noodweer er ook losbreekt, welke catastrofe er ook komt, welke kwalen je lichaam ook bedreigen en benauwen (er zijn mensen die daar alles van weten); Jezus zegt: overmachtig omspan ik de eeuwen en al de dagen van je leven. Ik stuw de dagen tot de Voleinden. Al de dagen – de zwartste nachten inbegrepen. Tot de voleinding van de wereld.
Ik ben zó de Levende, dat is een diepe mysterie van Goede Vrijdag en Pasen, zó de Levende dat Ik de dood doorschreed. Want Ik was een dode. Als je het puntig wilt vertalen, dan zo: Ik was een dode. Is dat waar? Ja, Jezus was dood! Niet schijndood. Niet nabij de dood. Maar waarachtig, een dode. Ten dage als ge daarvan eet, zult ge de dood (niet de schijndood) sterven. Zo klonk het toch? Jezus buigt onder dit oordeel. Hij werd een dode. Jaren geleden hadden we in Capelle a/d IJssel een nieuwe kerk gebouwd. Het was mijn tweede gemeente. Op een kwade dag hadden onverlaten op die kerk gekalkt: Jezus is dood. Dat was choquerend. Toen hebben we tegen elkaar gezegd: ze zijn één woordje vergeten. Weet je welk woordje? Jezus is dood geweest. Dat is het evangelie in notendop hoor! Jezus is dood geweest.
Gemeente, wie zegt Hem dat na? Niemand kan dat nazeggen. Niemand zegt Hem dat na. Eén die het gezegd heeft omdat Hij het gedaan heeft. Hij is erin gegaan en er doorheen gegaan. Mensen schamperen wel eens. Dan zeggen ze: er is er nog nooit één teruggekomen. Jullie met het hiernamaals en zo. Er is er nog nooit één teruggekomen, joh. We zijn geneigd te zeggen: ja er is er Eén teruggekomen. Maar dan doen we Hem eigenlijk tekort. Hij zette na Zijn opstanding niet het leven voort, als een gestadig sterven. Hij zette voet aan wal op de oever van het onvergankelijke leven. Aan graf en straf voorbij. Hij liet voorgoed de dood achter zich. Hij rekende ermee af. Hij was aan het begin volstrekt de verliezende partij. Alle doodsschuld nam Hij op zich. Tot op de bodem van onze verlorenheid. Om Gods oordeel te dragen. Opdat het oordeel ons niet treffen zou. Dit is toch om helemaal perplex van te zijn! Dat Jezus, Zoon van God, die nooit een zonde had gedaan of gedacht, voor zulke veroordelingswaardige mensen de vloekdood wilde sterven. Daar ging Hij, in het oord van de dood. Hij droeg de doodschuld weg. Als Eén voor allen. Hij nam het alles op zich. Hij zat de doodstraf uit. Om onze ongerechtigheden verbrijzeld.
Toen het offer was gebracht op kosten van Zijn eigen leven – toen was de dood zijn angel kwijt. Zijn Vader wekte de Zoon op. Opstaan, Mijn Zoon. Kom uit! Hij stond op. Hij was een dode geweest! Plaatsbekledend. Zie Hij leeft. En Hij wil ook dat degene die dood aan Zijn voeten liggen, opstaan en verrijzen. Twee mogen niet dood zijn. Eén is genoeg. Eén voor allen. Ik was daar al. Met de grond gelijk gemaakt. De dood heeft z’n langste tijd gehad, z’n regime is gebroken. Je ziet het nog niet met je blote oog. Ik roep het in je oren. Zie het met je oren. Ik achterhaalde de dood. Hij dacht dat hij het laatste woord zou hebben. Kijk maar om je heen, graf aan graf wordt gedolven. Ook hier in Bleskensgraaf. Hongerdood, oorlog, terreur, aanvechtingen in je leven, diepe rouw. Het lijkt alsof de dood het laatste woord heeft. Maar nee, Ik heb het laatste woord. Ik ben de Laatste, in alle eeuwigheid. Amen. Dat betekent: het zal waar en zeker zijn. Daar kan je op aan.
En dan beëindigt Hij dat woord met iets verrassends, vind ik. Ik heb de sleutels van het dodenrijk en van de dood zelf. Kijk maar, die liggen in Mijn handen. Sleutels van de dood en het dodenrijk. Als ik nou u was, mijn aangevochten broeder of zuster, zou ik goed op de Sleuteldrager letten. Let op de majesteit van de Levende, die dood geweest is. Wie de sleutel heeft, ja, die is de echte majesteit. Wie heeft de sleutel? Wanneer krijg je de sleutel? Als je een nieuw huis betrekt. Als je de sleutel hebt, dan kan je naar binnen. Dan ben je de baas. Jezus is de baas van de hel en de dood. Let op de Sleuteldrager. Hij was in de dood, achter slot en grendel. Hij kreeg er de sleutel. Hij hoefde geen slot te forceren. Bevoegd om de deur te openen. Offer gebracht, bloed geplengd. God is, was tevreden. Ben je het ook? Volkomen tevreden. God gaf Zijn Kind de sleutel op de derde dag. Jezus draaide de sleutel om, op de derde dag. De deur naar het leven zwaaide open. Pasen werd het. En Pasen blijft het.
Hij liet de deur van de dood op het slot vallen. Niemand kan worden ingesloten die zich bergt in Jezus. Uitgesloten. Jezus staat ervoor in. Ben je niet bang om te sterven, vroegen ze aan een oude broeder. Nee, zei hij. Hoezo dan? Ik heb dat al achter de rug, zegt hij. Ik ben al gestorven, in het jaar 33. Ik ben met Christus gestorven en met Hem verrezen. Dat is het! En dat is bevestigd in het teken en zegel van de Heilige Doop. Teken en zegel. Gestorven met Hem. Opgestaan met Hem.
Hebt u er moed in gekregen vanmorgen? Mag hoor. Jezus zegt: heb goede moed. Hier heb je het. Ik ben een dode geweest. En zie Ik leef tot in alle eeuwigheid. Straks is Patmos definitief verleden tijd. En dan ontsluit Jezus de poorten van het paradijs. Ik zie een poort wijd openstaan. Genade Gods, zo rijk en vrij. Die poort staat open ook voor mij. Kom je mij? Wie met Christus Pasen viert op Patmos, die viert het straks met Hem in de vreugde van het paradijs. Amen.
Mijn God, Gij hebt mij, op mijn klacht,
Genezen, en mijn smart verzacht;
Gij hebt mijn ziel, door angst beroerd,
Als uit het graf weer opgevoerd;
Gij hebt het leven mij geschonken:
Ik ben niet in den kuil gezonken.Perst eens de bitt’re tegenspoed,
Des avonds, het benauwd gemoed
Tot naar gejammer en geklag;
Nauw rijst des morgens vroeg de dag,
Of God verleent, in plaats van lijden,
Weer stof tot juichen en verblijden.– Psalm 30 vers 2 en 4 (berijming 1773)
Hervormde Gemeente Bleskensgraaf, zondag 24 april 2022, 9.30 uur. Schriftlezing Openbaring 1:8-18.