Aan de herders in het veld wordt het kerstevangelie meegedeeld: God heeft een welbehagen in mensen. In wat voor mensen? Niet in bekeerde of vrome mensen, maar in doodarme zondaren. Nadat de engelen teruggegaan zijn, gaan de herders op reis. Zij vinden het Kind in de kribbe. Niet de weg die de herders aflegden is van belang, maar het vinden van het Kind. De herders hebben het woord van de Heere onvoorwaardelijk geloofd – ons tot voorbeeld. In het evangelie worden schuldige, straatarme zondaren genodigd om te komen kijken bij de kribbe. Daar ligt Hij: Hij die onze straf op zich nam. Hij werd arm om ons te verrijken. Kom maar, buk maar voor dit Kind.

Gemeente, je kunt je voorstellen dat die herders de schrik van hun leven kregen. Het zal je maar gebeuren. Heeft er wel eens met een schijnwerper in je gezicht geschenen? Dan schrik je je wild. Dat was een hemels licht. Ze vreesden met grote vreze. Plotseling. Ze stonden of lagen daar, misschien te dommelen. In alledaagse menselijkheid. In een keer: het heilige licht. Schrik van hun leven.

Ja, maar wat ze hoorden was het wonder van hun leven. Die boodschap was niet iets om te schuwen. Niet om te schrikken. Die boodschap wilde hen verkwikken, bemoedigen. Als ik kind moest ik (ik zal dat nooit vergeten) Lukas 2 uit mijn hoofd leren. Jaar of 5 was ik. Ik dacht toen: mooi verhaal natuurlijk om uit je hoofd te leren, ik wou dat ik er bij geweest was. Daar. Eigenlijk wil ik dat nog wel graag. Vanmorgen ook. Jij ook? U ook? Wil je erbij zijn? Nou, dat kan. Dat kan. Kom maar mee. Bij de herders. Het mag. In het evangelie komt het evangelie dicht op ons toe. We hebben gebeden om de neerdaling van de Geest. Als die Geest komt, overbrugt Hij de ruimte en tijd. Dan worden we gelijktijdig met wat daar gebeurd is (zei eens iemand). Dan ben je er bij.

Eerst die kerstverkondiging. Weet je wat die engel zei? Die mensen stonden daar bang naar dat licht te kijken. Bang. Die engel zei: wees niet bang, dat hoeft niet. Ik verkondig je grote blijdschap. Iets anders dan vrees. Voor u! He, gelijk geadresseerd. Niet zo in het algemeen. Maar: voor u. Niet: voor de vromen. We hebben dat gezongen vanmorgen. Niet alleen voor vromen gekomen, hou toch op gemeente. Of ben je dat, zo vroom? We zijn dat van huis uit geen van alles. Hij kwam voor goddelozen. Voor herders. Gewoon herders. We weten alleen dat het mensen waren. Zoals u, jij en ik. Vrees niet, ik verkondig je grote blijdschap. Jullie gaat het aan, armzalige herders.

Hedennacht is geboren de Zaligmaker. Verschenen! Eeuwenlang beloofd. Naar gehunkerd, naar gesnakt. Vaak ook vergeten. Hij is gekomen, gaan schijnen. De Goede Herder, herders! Je weet wel, waar Ezechiël over profeteerde. De enige Herder die waakt over Zijn schapen, die dag en nacht waakt. Die het gekneusde verbindt. Hij kwam voor verlorenen. Wel zegt de engel, de Herder is gekomen. De echte, unieke. Die het beroep met hart en ziel vervuld. Die Zijn leven prijsgeeft voor de schapen. Liever Mijn leven dan een van Mijn schapen. Dat was de aard van deze Herder. Zo gij Mij zoekt, laat dezen heengaan. Dat is niet iemand om te duchten? Om weg te vluchten? Nee. Naar toe vluchten! Om naar toe te gaan.

Dan het signalement. Je zult Hem vinden. Niet: ga zoeken. Nee. Je zult Hem vinden. Dat gaat met zoeken gepaard. Belofterijk he. Je zult Hem vinden! Dan krijgen ze een vertroostend signalement mee. In doeken gehuld. Zo vind je het Kindje. Een voerbak voor de beesten. Dat kwam ze wel goed uit. Dat was helemaal in hun stijl, niveau, stand. Je zult het Kind vinden in povere doeken en een armelijke krib.

Vervolgens ging de hemel open. Een imponerend koor ging zingen. Heerlijk klonk het lied der engelen. Niet intimiderend. Nee. Ze zongen Gods eer en luister uit, jawel. Dat is geen luister die armzalige mensen verblindt en verbrandt. Maar een ongekende vrede teweegbrengt. Vrede op aarde in de Vredevorst.

In de mensen een welbehagen. Dat is een van de kostbaarste zinnetjes uit de hele bijbel. Dat God een welbehagen heeft in mensen. Wat voor mensen? Leest u er een bijvoeglijk naamwoord bij? Goede mensen? Vrome mensen? Nee, dat leest u niet. Staat er niet. In mensen een welbehagen. Wat een boodschap voor die herders. Niet in engelen of bijzondere, voorname, heilige mensen. Nee. In mensen zoals zij. En wij. Gods eeuwige liefde gaat uit naar het verlorene, naar het doodgewone. Naar het doodgewone. Naar doodarme zondaren. Ben je er zo een?

Schaam u niet om u bij de herders te scharen. Bij dat ruige, ongecultiveerde herdersvolk. Juist dat wat in eigen ogen niet telt, dat telt bij God. Als er mensen zijn die niet zouden weten waarom God het oog op hem of haar heeft, juist die mag delen in het welbehagen van Zijn liefde. Dat was opgesloten in de boodschap van die engelen.

Na hun taak te hebben volbracht, vertrekken die engelen weer naar de hemel. Dat is nou ook jammer, het was net zo mooi. Ik denk, ik denk: ze gaan niet alleen naar de hemel omdat ze daar thuis horen, maar ook vooral hierom: dat ze geen moment langer willen blijven om de aandacht op zichzelf te vestigen, maar de aandacht moet naar het Kind. Ze maken plaats voor het Kind alleen. De herders hebben dat goed begrepen. Nauwelijks zijn de engelen verdwenen en ze zeggen: kom, laten we gaan. Laten we gaan zien. Op staande voet. Het Woord dat is geschied. Mooi he. Zien het Woord dat is geschied. Ja, het Woord geschiedt. Het Woord schrijft geschiedenis, heilsgeschiedenis. We gaan zien. Kom, ga mee. De Heere heeft het ons verkondigd.

Valt u niet iets bijzonders op? Ik bedoel dit. De herders hebben het helemaal niet meer over de engelenverschijning. Dat was toch bijzonder genoeg! Dat zal je gebeuren dat de hemel opengaat, je wordt omringt door engelscharen. Dat is het wonder. Nee, zeggen de herders. Het wonder ligt in de kribbe. Daar moeten we heen. Op gezag van de engel. Nee. De Heere. De Heere heeft het ons verkondigd. Opmerkelijk. Onder ons hebben we wel eens de gewoonte aangenomen om te zeggen: wie preekt er vanmorgen? En dan ook nog: de Heere die ons het woord verkondigd. Je ontmoet een kerkelijke vriend of verwant. Wie heb jij gehoord met kerst? Dan bedoelen we een dominee? De herders hadden een antwoord kunnen geven: wie wij gehoord hebben, raad je nooit. We hebben een engel horen preken. Met een magistraal koor erbij. Zo hadden ze kunnen antwoorden. Dat was de waarheid. Niets teveel gezegd. Maar wel te weinig. Ja, echt te weinig. Als je blijft steken in het instrumentarium wat God gebruikt, doe je God tekort. Die herders zeggen niet: we hebben engelen gehoord. Nee. Bij wie zijn jullie in de kerk geweest? Dan zouden ze gezegd hebben: bij de Heere. Heb je dat ook wel eens? Zo’n kostelijke kerkgang. Dan heb je het zo goed, zo rijk. Dan zit je je niet te ergeren aan dit of dat. Nee, dan zie je dat de Heere het tot jou richt. Je niet wegkijkt, maar dat je genade vindt. Bij de Heere in de kerk geweest. De Heere zelf.

Weet je wat ermee gepaard gaat? Steevast: de onvoorwaardelijke overgave aan dat Woord. Omdat de Heere heeft gesproken. Hij is betrouwbaar. Dan hou je op met wikken en wegen, met ge-jamaar. Alle tegenspraak het zwijgen opgelegd. Dan zegt je ziel: Amen. Ik heb het uit Uw eigen mond gehoord.

Voor dit onvoorwaardelijk geloof staan deze herders model. Spontaan krediet voor dit Woord. Alle duisternis ten spijt. Het was weer donker. Net als voorheen. Nacht. Maar ze laten zich niet tegenhouden. De twijfelzaaier krijgt geen kans. Aan het Woord dat de Heere gezaaid heeft, klampen ze zich vast. Ze stevenen af op het Kind. De engel gaf er permissie voor.

Daar gaan ze. Zomaar. Zoals ze zijn. Niemand gezegd: zouden we het ons niet verbeeld hebben? Een luchtkasteel zijn? Stel je voor dat we ons vergist hebben? Nee. Ze gaan. Zou er niemand op het gepaste idee gekomen zijn om zich eerst te gaan fatsoeneren? Je gaat niet zomaar naar een Koningskind, de Heiland, de Christus? Fatsoeneren voordat ze bij het Koningskind hun opwachting maken. Nee. Op dat idee komen ze niet nee. Het geloof kan zich daar niet mee inlaten. Dat zou nodeloos oponthoud zijn. Een omweg, buiten het woord.

In het engelenlied hadden ze gehoord: in mensen een welbehagen. In mensen betekent niet: in gerenoveerde, gefatsoeneerde mensen. Ook niet: in gereformeerde of bekeerde mensen. Dat zongen de engelen niet. Mensen. Dat hadden ze goed begrepen. Daarom gaan ze. Die mensen zijn gewoon te arm om niet te gaan – als je begrijpt wat ik bedoel. Het Woord vatte post in hun hart en is betrouwbaar. Ze moeten bij het Kind zijn.

O gemeente, als we naar het Kind verlangen omdat we horen dat het geboren is voor u en mij, laten we ons door niets en niemand tegenhouden. Ook niet door vrome redeneringen die nergens toe deugen, maar we gaan zoals we zijn. Daar hebben die herders model te staan voor ons. Neem er een voorbeeld aan. We mogen gaan. Je hoeft niet naar een geboortekamer met een paleiswacht die het mindere volk op afstand houdt of onbevoegden de toegang ontzegd. We zijn welkom en genodigd bij een boreling die onze armoe deelt. Die van onze stand wilde worden. Die zelf de allerminste werd. Kijk, die herders sporen elkaar aan. Gedragen en gedrongen door de spoorslag van het Woord des Heere – in kennelijke eenparigheid. Er valt er niet een uit de toon, geen wanklank wordt gehoord. Een zijn ze in krediet voor het Woord dat ze hebben gehoord. Kom je mee. Laat ook die eensgezindheid ons ten voorbeeld te zijn. Niemand hoefde in die Kerstnacht achter te blijven. De chef van de herders zei niet: jij moet maar hier blijven, jij bent nog te jong. Of jij hier blijven, jij hebt teveel op je kerfstok. Of jij bent te oud. Nee. Nee. Laat ons gaan. Wij. Laten wij gaan. Unaniem. Zonder enige discriminatie. Zonder enige separatie. Ze gaan.

Gemeente, geen verlegen zondaar moet nu voor die herders onderdoen. Het doet er niet toe hoe vuil je plunje is, hoe bevlekt je leven is. Doet er niet toe of je oud of jong bent. Of je wel ter been of een beetje kreupel gaat. Daar kunnen we niet naar vragen. Nog eens, daar zijn we te arm voor. We hebben gewichtige dingen aan het hoofd. De boodschap vindt immers weerklank in ons hoofd. De Heere heeft een welbehagen in mensen van ons allooi. En dan mag je mee. Ieder die geen aanspraak maken kan, maar nog minder reden heeft tot tegenspraak. God is toch niet onbetrouwbaar? We hebben het zelf uit Zijnen mond gehoord. In mensen een welbehagen.

U denkt toch niet dat u geen mens bent? U bent toch mens? Van vlees en bloed. Dat kan toch niemand ontkennen. Geen engel of supermens. In mensen een welbehagen. Ik weet niet wie recht of reden heeft om achter te blijven. Nee, zegt u, dat kunt u wel zeggen, maar ik heb evenmin recht om tot het Kind te gaan. Wat zegt u?! U zegt, nou, ik heb geen recht om tot het Kind te gaan? Gemeente, dat staat nog te bezien. Kijk, als je dat recht zoekt in jezelf, heb je gelijk. Maar als dat recht je nou eens uitgereikt wordt in het evangelie! Kijk als we voor het paleis staan in Den Haag en we zien de koning lopen in de tuin, dan heb ik geen recht om door de dranghekken te breken. Maar als hij naar me toe komt en zegt, kom naar binnen. Dan kan ik rechtmatig naar binnen in het paleis. In het evangelie wordt uw recht aangereikt. Ik kan er niets aan doen. Ik wil er ook niets aan doen. Het is Gods permissie. Geef je maar gewonnen. Zeg maar met dat armlastige gebed: O Heere, trek me, doe me open, dan zal ik U nalopen.

Nou, daar gaan ze, de herders. Ze gaan kijken of het waar is? Zien is dat kijken of het waar is? Een controlebeurt? Nee. Ze gaan niet kijken of het waar is. Ze gaan constateren dat het waar is. Kijken, zien is niet op afstand blijven staan met allerlei theorieën erover. Niet op afstand blijven staan. Bij het Kind moet je zijn. In aanvaarding en aanbidding. Kan het nog steeds? Ja, naar de kribbe gaan. Bethlehem is niet zo ver. Dichterbij dan de herders, die moesten nog een eindje gaan. Je hoeft vliegtuig niet te nemen – al gun ik je dat van harte. De kribbe is dichtbij. Paulus zegt: nabij u is het Woord. Hoe dichtbij? In je mond en in je hart. Zo dichtbij. Kom. Kom erin. In de stal. Ja, je moet een beetje bukken als je binnen wil. Een laag gebouw. Als je hoog van stand en gevoelen bent, kom je niet binnen. Buk een beetje. Dat moet je toch, je moet naar beneden kijken. Buk een beetje. Kom binnen.

Nou, die herders gingen. Met haast. Met de haast van de liefde. Met de vaart van het geloof. Met dat allesverzakende verlangen, naar Jezus het Kind. Vind je niet treffend dat heel die weg gewoonweg onvermeld bleef? Ze moesten toch een eindje gaan. Maar ik lees niets over die weg. Haastende kwamen zij aan, staat er eigenlijk. Het gaat om die aankomst. Zo gaat het met een echte kerstfeestviering. Wij gaan wel naar het Kind, jawel. Een weg, ja. Maar als het erop aan komt, dat gaan van ons mag geen naam hebben. Want niet onze weg en onze gang, maar de Zijne geeft de doorslag. Hij ging. Hij kwam. Van alzo hoge, van alzo ver. En o zo laag. Hij kwam. Hij overbrugde de hele afstand. Tot in de kribbe. Vanmorgen komt Hij tot ons in de windselen van het kerstevangelie.

Zo vinden de herders Maria en Jozef. En het Kind in de kribbe. In de kribbe. Misschien hebben ze onderweg even gedacht: het zou nog wel eens mee kunnen vallen met die kribbe? Een Messias in een trog, een voerbak. Maar nee, ze vinden het precies zoals het gezegd werd. In hun armoe, schamelheid. Daar ligt Hij, het Kind.

Ja, de Heiland der mensen. Weet je wie er zo genoemd werd in die tijd? Keizer Augustus. Wist je dat? Die man werd de heiland der mensheid genoemd. Maar hij was een pseudoheiland. Hier ligt de echte. Niet op een troon. Maar in een krib. De Heiland. Een paradox he. Een diep geheimenis. De Koning van het heelal, de Heiland van de wereld, liggend in een simpele voerbak. Hij staat niet in vol ornaat. Hij kan niet eens staan. Een baby kan niet staan. Hij ligt. In een trog. Teken van Zijn diepe ontlediging. Voorteken van Zijn offerdood. Wanneer Hij niet eens meer ligt, maar hangt. En plaatsbekledend het oordeel draagt over uw en mijn zonden. En over de kribbe gebogen kijk ik mijn ogen uit. Dit is Hem. Dit is Hem. Zie je de handjes van het Kind? Lieftallig he. Kleine handjes van een boreling. Ja. Maar 33 jaar later zullen de spijkers door die handen gaan. Om onzentwil. Ziet u Zijn voetjes? 33 jaar later worden ze aan het kruis geklonken. Ziet u Zijn oogjes? 33 jaar later zullen ze voor ons breken. Wat stralen die oogjes uit? Ik voor u. Ik voor u omdat u, jij anders de eeuwige dood moest sterven.

Gemeente, ik lees genade af in de ogen van het kind. Zo vinden wij vanmorgen – althans, zo mogen wij vanmorgen het Kind vinden. De Heiland. In een kribbe. In een kribbe. Hij die mijn broeder werd, in alle dingen gelijk. Om mijn Borg te zijn. Die het al volbrengen zal en heeft volbracht. Wij vonden Hem omdat Hij ons vond. Zochten omdat Hij ons zocht. En zalig maakt. Overnemen doet Hij heel ons bankroete boedel. Ruilen deed Hij. Arm om mij te verrijken. Met genade op genade. Tot zonde opdat wij zouden zijn rechtvaardigheid Gods in Hem. Een sterveling om ons het eeuwige leven te verwerven.

Misschien vraagt u, zouden die herders dat gesnapt hebben? Wat zouden ze ervan begrepen hebben? Van dit grote heilswonder. Dat weet ik niet. Staat er niet. Maar ik weet wel wat Lukas schrijft – u ook. Lukas schrijft: ze gingen vandaar en ze konden er niet van zwijgen. We hebben Hem gevonden hoor, zeiden ze. Ga maar, kom tot Hem. En de herders keerden terug en verheerlijkten en prezen God over alles wat ze gehoord en gezien hadden zoals tot hen gesproken was. Zingend keerden ze terug. Jij, u ook? Laat het zingen in je hart. Te Deum Laudamus. U o God, loven wij.

Wie doet het de herders na? Dat weet ik wel. Ieder die het Kind in verwondering in de ogen heeft gezien.

Amen.

Zo laat Gij, HEER, Uw knecht,
Naar ’t woord, hem toegezegd,
Thans henengaan in vrede;
Nu hij Uw zaligheid,
Zo lang door hem verbeid,
Gezien heeft op zijn bede.

– Lofzang van Simeon, vers 1

Hervormde Gemeente Dordrecht, Augustijnenkerk, zaterdag 25 december 2021 (Eerste Kerstdag, 9 uur). Schriftlezing: Lukas 2: 1-20.