Abraham krijgt bij het Woord van God een teken: zijn nageslacht zal zijn als het aantal sterren aan het firmament. Dat is vervuld in Christus; in Hem zijn alle geslachten gezegend. Abrahams geloven volgt op Gods beloven. Naar de mens gesproken kon hij geen kinderen meer krijgen. Wij moeten met onze feiten niet blijven zitten, maar naar God gaan. God is ons Schild – we mogen als Abraham wegzinken op Hem.
Ik weet niet, jongens en meisjes, of jullie het versje kennen: ‘Abraham, Abraham verlaat je land…’ Ken je het? Het is al wat ouder. Een mooi versje. Daar gaat hij. Abraham, Abraham verlaat je land. Zonder iets te vragen gaat hij op reis. Langs de weg die God hem wijst. Wist hij de weg? Nee. God wist het. Op de bonnefooi. Nou, nou, zegt u. Ja. Toch wel. Bonnefooi. Weet u wat dat betekent? A la bonne foi. In goed vertrouwen betekent dat. Niet vertrouwen in zichzelf. Niet, ik red dat wel. Nee, de Heere redt. Langs de weg die God wijzen zal. Zonder verder iets te vragen. Nou, daar zit wat in. Toch is dat niet helemaal waar.
Hier vraagt hij wel degelijk wat. Hij blijft met een vraag zitten. Een netelige, nijpende vraag. Vertrouwen is een soort draad die ons met God verbindt. Er staat soms veel spanning op. Soms op knappen. Zou die het houden of niet? Dat gebeurt hier.
Merkwaardig dat Abraham die net zegevierend uit de strijd gekomen is, dat hij vlak daarop een soort terugval heeft. Een inzinking. Gevierd, zegevierend. En dan de stilte. Het wordt nacht. Letterlijk. En ook figuurlijk. Abrahams gedachten die in beslag waren genomen, door zorgen, door krijgsverrichtingen, die concentreren zich op die cruciale vraag. Met al mijn succes en zegen ben ik nog even kinderloos als toen ik wegtrok. Dat is wat. Kinderloos te zijn. Kan nog een heel verdriet zijn. In die tijd kinderloos, bovendien hem was kinderzegen beloofd. Van Godswege. U snapt wel dat er achter die vraag een klemmender probleem schuil gaat. Geen kind heeft gevolgen voor alle geslachten. Geen kind betekent geen Messias. Geen heil, verlossing, toekomst. Op de bodem van deze ziel: is God wel betrouwbaar? Kan ik op Hem aan? Komen Zijn beloften uit? Is de Heere te vertrouwen.
Zo wordt Abraham na die zegetocht, waarin God zo gezegend had, in die nacht bestookt met de vraag: is God wel betrouwbaar? Was het God wel die je riep? Was het geen toeval? Hoe zit het met de kinderzegen, er komt blijkbaar niets van terecht? Diezelfde klemmende vraag, herkent u dat? Dan gaat een mens onderuit. Dan kapseist je wereld. Dan kantelt je hele hebben en houden. Dan wordt alles van een vraagteken voorzien.
Want geliefde gemeente, als God niet doet wat Hij zegt, wat zou dan nog de bodem van je leven zijn? Dat is dan toch een afgrond? Dan heb je toch geen grond om te staan. Het is deze wankeling waarin Abraham zich bevindt, zoals straks zal blijken. Laat het deze aanvechting zijn waarin God hem tot vader van alle gelovigen maakt. Het gaat door deze diepte heen.
De Heere leest gedachten. Hij ziet Abraham tobben. Kent u God? Kohlbrügge zegt: als de Heere een tobbend mens ziet lopen, daar moet Ik op af. Dat doe je misschien op straat ook. Als je een tobber ziet. Zo is de Heere. Zo goed en zo neerbuigend is de Heere. Kan Ik u van dienst zijn, hulpeloos mensenkind? Bij Mij is hulp.
Zo komt de Heere op Abraham toe. In een gezicht. Een visioen. Wacht even. Het belangrijkste zouden we over het hoofd zien. Het Woord des Heeren geschiedde in een visioen. Een zien met de oren. Dat is een gezegende vorm van horen. Het is dus niet een droom, opwelling, fictie. Maar een openbaring van een sprekende God. Abraham schouwt de woorden met zijn hart. Fotografisch kan je dit niet vastleggen hier. Dat zou compleet mislukken. De woorden Gods worden diep ik Abrahams ziel geëtst. Dat kan nog! Gewoonlijk anders dan destijds. In die tijd bestond er nog geen geboekstaafde openbaring. God sprak onbemiddeld. Wij zijn bevoorrechte mensen. Wij hebben de openbaring. Alles wat God belieft te geven is in het Woord. Hij gebruikt het geschreven en gepredikte Woord. We zijn goed af vanmorgen. We zitten onder het Woord.
En toch zou er iets visionairs of een schouwing kunnen zijn. Je ogen gaan open. Ik was blind maar nu zie ik. De werkelijkheid ontsluit zich – die je niet had vermoed. Geen studierichting kan je erin leiden. Je kunt er niet voor studeren. Hoeft ook niet. God maakt zich in menselijke taal bekend.
Het woord geschiedt aldus… Wat zegt God? Vrees niet. Dat zegt God vaak? Ja. Maar dat is kostbaar hoor! Niet aan wennen. Hoe vaak zegt de Heere dat in het contact met mensen. Niet toevallig. Het woord is altijd trefzeker, ter zake. Vrees niet: dat betekent dat we even zo vaak in vrees en verlegenheid verkeren. We zijn verlegen om hulp. Hij komt ons niet bars en verwijtend tegemoet. Maar vriendelijk en vertroostend. We hebben een tegemoetkomende God. God zegt: Ik ben je Schild en Loon, zeer groot. Niet: Abraham, wees niet zo benauwd. Doe niet zo tobben. Je hebt toch het schild van je geloof. Alsof ons geloof ons schild zou zijn ….?! Je voelt wel, dat zou Abraham niet geholpen hebben. Zijn geloof stond juist op instorten. Achter het geloof kan hij zich niet verschansen. Dat armetierige geloof. Hij moet zich bergen achter een ander schild. Een manshoog schild, verheft zich daar. Wat is dat voor Schild. Niet een schild in handen geeft God, hanteer het maar. Nee. God zelf is het schild. Ik ga voor je staan. Je hebt niets te vrezen. Zoals je vroeger achter je vader wegkroop. Wie jou wil verslaan, moet eerst Mij verslaan. Dat zal niet gebeuren.
Ik ben ook je Loon. Zeer groot. Je erfdeel. Je deel. Je rijkdom. Zeer groot en ruim. Daar kan je ruimschoots van rond komen. Je houdt er ruim van over. In Mij ben je de koning te rijk. Ik heb alles. Wat Ik heb alles, heb jij. Het zilver en goud. Van Mij zon, maan en sterrenstelsels. Jouw deel, jouw loon.
Abraham is op slag genezen? Hij zingt: ‘Trouwe God gij zijt het schild dat mij bevrijd?’ Maar, nee. Dat is niet het geval. Hij zit met die kwestie. Ik heb geen kind. God kan wel zeggen, Ik ben je schild, maar op dit punt komt de belofte niet uit. Dan kan Abraham het niet langer uithouden. Dan stort hij zijn ziel uit. Dan moet alles eruit. Dat ken je wellicht. Al die tobberijen eruit. Dan is de Heere nabij, nu, hier, dan neemt Abraham de gelegenheid te baat. HEERE, Heere. Dat klinkt precies eender. In het Hebreeuws staan er twee woorden. HEERE: de eigennaam, Ik ben, Ik ben erbij, Ik zal zijn die Ik zijn zal, Jahweh. Heere: Adonai, Heere, machtige machthebber. Dat roept Abraham. Adonai Jahweh. Een beroep op de macht en trouw van de Heere.
Wat zult U mij geven? Ik ga heen naar het eind. Straks is mijn leven voorbij. Dan heb ik geen zoon. Die Eliezer is toch een knecht, geen kind van belofte. Dit is de echt een worsteling met God. Die tweespalt van geloof en ongeloof. Ongeloof? Zit dat er zijn hart? Ik heb het niet over het moderne ongeloof, dat met God niet rekent. Maar ongeloof dat het geloof belaagt als een aanval, als een aanvechting, belegert. Heere, ik geloof, kom mijn ongelovigheid te hulp. Ik kan dat zo goed begrijpen. Jij toch ook wel? Je wilt de Heere niet wantrouwen? Maar om de Heere volledig te vertrouwen, dat lukt toch niet? Er zijn veel tegenkrachten. Ik constateer het tegendeel.
Abraham voelt dat ook aan. Ik ga kinderloos heen. Feiten zijn toch feiten. Dat is de omsingeling van het ongeloof. Er is ook geloof. Als hij zich had laten insnoeren door ongeloof, dan was er geen gebed. Je moet je niet door feiten laten isoleren. Feiten zijn feiten maar ik ga ermee aan God. Vertwijfeld als hij is, klampt hij zich aan God vast. Dat moet u ook maar doen. Dat je verwachting ondersteboven gaat. Dan liggen de dingen ondersteboven. Er komt niets van uit. Niet mokken en blijven tobben. Maar breng het voor het aangezicht van God. Dat geeft lucht. Maar vooral omdat dat licht geeft. De Heere ontsteekt een lamp in je duisternis. Tegenover de feiten stelt de Heere Zijn beloften.
Hoor maar. Niet die Eliezer zal je erfgenaam zijn. Maar een zoon uit jou. Of het kan naar menselijke berekening wel of niet kan, zal ik niet naar kijken. Je bent aan het praktiseren en rekenen. Ik zal je een andere som voorhouden. Kom naar buiten, uit je tent. Het is me te bedompt in je tent. Ik zal je bij het gezicht in Mijn Woord (schouwen in het Woord) ook een gezicht geven in Mijn Schepping.
Het is nacht, dus je ziet niet veel? Wel aan de heldere hemel koepel, daar zie je veel, in het oosten. Bijvoorbeeld in de Alpen. Dat kan overweldigende fonkeling van licht van uitgaan. Dan kan je alleen maar heel stil worden. Je kijkt dan ’s nachts naar boven. Als kind hadden we neiging sterren te tellen. Dat is ontelbaar. Bij twaalf of dertien hield je al op met tellen.
Abraham is uit zijn tent gelokt. Hij kan zich alleen maar mateloos verbazen onder de taal van de sterren. Geheimtaal? Het blijft niet geheim. Op zich zijn de sterren stom. Ik heb er nog nooit een horen praten. Flonkerend, maar koud. Maar als God Zijn stem er aan toevoegt, dan spreken de sterren een ongelofelijke taal. Je moet sterren niet lezen zoals men dat wel doet met in horoscopen. Dat daarin je weg en leven getekend zouden zijn, dat is onzin. Horoscoop: dat is zonde van je tijd. Je moet sterren niet lezen maar tellen. Abraham je bent zo’n rekenwonder. Tel ze eens! Er is geen beginnen aan. Duizenden en duizenden. Het duizelt je. Hoeveel kan je er niet zien. Miljarden maal miljarden. Onvoorstelbaar.
Abraham, je hoort hem peinzen. Heere, grenzeloos, mateloos, talloos. Zo talloos zal jouw nageslacht zijn. Is dat niet een beetje overtrokken? Zouden er niet meer sterren zijn dan het getal van Abrahams kinderen? Cijfermatig wel. Getal van het stof der aarde, hoofdstuk 13. Puur rekenkundig overtreffen die het wel. Sterren winnen het wel. Maar qua gewicht en gehalte pertinent niet. Omdat Christus het zaad is. De nakomeling! Heel dat meervoud wordt door dat enkelvoud oneindig overtroffen. In die Ene woont de volheid Gods. De gans oneindige. De eeuwige God vertegenwoordig in Hem. Die Ene ster verspreidt een glans een ruimte waar alle geslachten in verlost zijn. Dat is de belofte. Jij kunt er bij! In Christus zijn alle schatten van God verborgen. Heel dat veelvoud in dat ene enkelvoud van Christus. Zo grenzeloos zal je nageslacht zijn. Allen die geloven zullen, zullen erin gezegend worden.
Wat doet Abraham? Tellen? Nee. Hij doet eigenlijk niets. Hij gelooft. Ja, maar is dat een doen? Is geloven doen? Een karwei? Een handeling? Een verrichting? Nauwelijks toch. Meer passief dan actief. Meer een ondergaan en ontvangen. Dat is geloven. Het Hebreeuwse woord tekent dat: ‘aman’. Amen is er van af geleid. Dat betekent: vastgehecht zijn in een bodem die niet wankelt. Die wankelende Abraham, die tobber, die wordt me toch daar de vader van alle gelovigen. In het Amen van Gods beloften geborgen. Abraham krijgt geen bevel om te geloven. Het beloven van God brengt het geloven van ons te weeg. Ons geloven is gefundeerd op het beloven van God.
Daar zie je Abraham staan. Die binnenwaartse blik van Abraham. Opwaarts. Dat zit zijn gehavende geloof. Vrede in de sterren? Nou. In de God van zijn sterren. Erskine zegt: er zijn zoveel beloften van God als sterren aan de hemel. Vrede vindt hij in Jezus Christus. In hét zaad, dé ster. Rusten nu en voor anker gaan voor God. Dit maakt zijn geloof uit. Joh, Abraham wat heb jij een groot geloof? Stil toch, zou hij zeggen. Ik heb een grote God! Ik heb de beloofde Christus, dat is mij genoeg. Dan zegt de Heere: Abraham, daar heb je gelijk in. Ik reken het toe als gerechtigheid. Waar Ik in Christus ben, daar ben je waar Ik je hebben wil. Verankerd en bekleed met Christus gerechtigheid. Dan zeg ik: en zie het is zeer goed.
Amen.
Hervormde Gemeente Dordrecht (wijk 2 en 7), Augustijnenkerk, zondag 10 juli 2022, 9.30 uur. Schriftlezing Genesis 15:1-6, Romeinen 4:18-25.