Johannes krijgt op Patmos een blik op de hemel. Hij mag naar de bovenkant van God borduurwerk kijken. En hij laat de gemeenten in de verdrukking meekijken – tot troost en aanmoediging. Johannes ziet de troon van God met het Lam. Het Lam is Christus: Hij is Lam en Herder tegelijk. Geslacht, geofferd, verdrukt voor en om de zonden van Zijn kinderen. In de hemel zal een grote schare zijn van Gods kinderen – zij die komen uit de grote verdrukking. Uit het rampgebied van deze wereld zijn ze afkomstig. Er was geen doorkomen aan. Maar ze zijn er gekomen. Dit wordt omkomen, dachten ze. Nee, God zei: dit wordt aankomen. Je komt er hoor! Die tocht ging door onherbergzame streken, zelfs door levensverlies. Maar ze kwamen er. Gebutst, geschramd, gewond, maar doorgedragen, Thuisgehaald.

Gemeente,  we zijn een nieuw jaar ingegaan. Nieuw jaar, ja. Maar dat betekent niet dat alles nu nieuw is. We nemen onze zorgen mee uit het oude jaar, verdriet, rouw, verbijstering. Nee, alles is nog niet nieuw. Dat komt nog. Hoe weet ik dat? Dat zegt God. Meerdere keren in de Bijbel. Vooral ook in het Openbaring. In het Grieks heet het: Apocalyps. Hoor je tegenwoordig wel eens roepen: apocalyptisch. Als er iets vreselijks gebeurd is. Zoals die orkaan over Haïti, verwoestend. Of uitbarsting vulkaan Las Palmas. Apocalyptisch. Een woord regelrecht uit de Bijbel ontleend. Een bijbels woord – meeste mensen weten dat niet meer. Het betekent gewoon: onthulling, openbaring. Dat is de letterlijke betekenis. Als je Openbaring leest, lees je wat er wordt onthuld. Schokkend, onthutsend. Rampen die over de aarde gaan. Oordelen, gerichten. Dat woord gerichten moet je in de gaten houden. Het woord recht zit er in. God zet de dingen recht – wat door ons krom gemaakt is. Die gerichten gaan over de aarde. God doet recht. Hij bezoekt het kwaad – roeit het uit en doet vervolgens Zijn kinderen recht en verlost Hij. Hij volvoert Zijn plan. Hij sticht Zijn rijk. Dat zie je niet zo met het blote oog. Ik gebruik een afgesleten voorbeeld, dat komt omdat wij tegen de onderkant van het patroon van het borduurwerk aankijken. God ziet de bovenkant. Die vertoont een helder patroon. U zegt, nou, daar zou ik wel eens iets van willen zien. Dat kan. Dat kan. Daarvoor zijn we bij elkaar – of luisteren we mee.

Johannes, die apostel, u kent hem wel. Op Patmos gevangen. In quarantaine. Die apostel mag meekijken. Telkens schrijft hij: ik zag. Ik zag. Keer op keer. Hij kijkt even naar de bovenkant van dat patroon – Gods patroon. Niet alleen: ik zag. Maar ook: en zie. Hij houdt het niet voor zichzelf. Roept om mee te kijken. Die eerste hoorders werden uitgenodigd mee te kijken. Ik zag. En kijk. Kijk mee.

Wat zie je dan? Dat is vaak om te huiveren. Vind je niet? Ik vind van wel. Ik vind het boek Openbaring een aangrijpend, verbijsterend boek. Zoveel geweld. Uitgegoten over de volkeren. Maar wilt u het nooit verwarren met zinloos geweld. Geen tomeloze machtswellust. Niet zeggen: God is een wrede God. Nee, God doet recht, is recht. Hij rekent af met kwaad, corruptie, wetteloosheid, criminaliteit. Om zo te zeggen: grote schoonmaak. Radicale uitbanning van alle verzet tegen God en Zijn volk. Daar gaat het om.

En het gaat ook ergens heen. God gaat Zijn ongekende gang om ergens heen te gaan. Het gaat naar de volkomen gaafheid van Zijn vrederijk. Is dat u wel eens opgevallen: niet voor niets worden die verschrikkingen om zo te zeggen, onderbroken door een visioen van de heerlijkheid. Ik denk dat die gedeelten tot de kern behoren van de boodschap die God ons wil brengen. Ik geloof dat het voor die verdrukte gemeente in die eerste eeuwen een geweldige bemoediging en vertroosting is geweest. Stel je voor, die kleine gemeenten in die tijd, kwamen in het geheim samen. Ik heb een brief gekregen. Van Jezus. Jezus? Van de verheerlijkte Christus. Van Johannes. Die kreeg een uitzicht van de hemel. Hij zat daar op slot, kon geen kant uit. Maar de hemel gaat open en die geeft een boodschap door. Die boodschap is ook voor ons. En toen werd die brief voorgelezen. Aan die onderdrukte broeders en zusters. Een geweldige bemoediging! Een bericht van de Omega en de Alfa. Niet van de omicron [covid-19 variant]. Maar van de Omega. De eerste en de laatste. Alfa en de Omega. Dat ben Ik, zegt Jezus.

Eenmaal zullen die verliezers overwinnaars zijn. Ongetwijfeld. Op dat moment waren ze verliezers. De situatie was bedreigend en heftig. Romeinse Rijk: niet God regeerde, maar de keizer. Domitianus. Bedwinger. En alsof het niet mooi genoeg was, liet hij zich heer en god noemen. De keizer, bedwinger, heer en god. Ontzettend. Stel je voor, een sterveling die zich met Gods naam en gezag aanmatigt. En ondertussen: het volk van de echte God onderdrukte en vervolgde hij. Te vuur en te zwaard. In absolute willekeur, fataal, onomkeerbaar. Wie kan daar tegen op? God! Het leek onomkeerbaar. Maar God geeft een keer. Hij heeft de regie, ook vandaag. Dat mogen we wel bedenken ook in dit tijdsgewricht. Als wij onder heel die vloedgolf van ontkerstening gaan – neigen onder mismoedigheid. Je kunt gedeprimeerd raken. Als je realiseert dat de kerk naar de marge wordt gedrongen. Nauwelijks nog van invloed op moraal en politiek. De propaganda van seculiere denkpatroon heeft dwingende en tirannieke trekken. Via pers, tv, internet. Dwingende, tirannieke trekken. Wie niet meedoet, loopt hopeloos achter. Bijbelse normen: onverdraaglijk toch in de ogen van tolerante, linkse liberalen. Dat is de intolerantie van de toleranten. Ik vind dat wel eens benauwend. Kun je aan ergeren en van wakker liggen. Aan lijden.

En gemeente, behalve deze tijdgeest is er ook nog zoveel persoonlijk leed. Smartelijke verliezen. Ook in deze gemeente. Kortgeleden. Smartelijke verliezen. Chronische kwalen. Schrijnende eenzaamheid. Een bange, slapeloze nacht. O God, hoe kom ik er door. Hoe kom ik er door? Ik weet geen raad. Maar wacht, God weet raad! Hij weet raad.

Ik hoor een stem, de stem van Johannes, tolk van de levende God. Johannes heeft ons wat te zeggen. In Gods Naam. Hij kijkt door de nevels en de rook heen. Tot op het plan van God. Kijk maar mee, achter de schermen. Zie ze staan. Een grote schare van verlosten. Eerst die menigte van 144.000. Uit de stammen van het Godsvolk. Een symbolisch getal. 12.000 uit al die 12 stammen. God vergeet er niet een. En vlak daarop een schare waar geen tellen aan is. Uit alle volken, continenten. Noord, zuid, oost, west. Uit rood, zwart. Allerlei kleuren daar. Bruin, blank. Een grote schare. Er blijft er geen een achter. Allemaal toegebracht. Een schare die niemand tellen kan.

Waar bevinden ze zich? Waar staat die ontelbare menigte? Staan ze voor de troon van Domitianus? Maken ze een buiging voor de keizer? Had hij wel gewild. Nee. Ze staan voor de troon van God en het Lam – omringt door vele engelen. Een eigenaardige combinatie, zegt u. Majesteit en verhevenheid, troon van God. En een Lam, bij die troon. Past dat bij elkaar? Wat doet dat Lam daar nou? Voor Romeinen was dat ondenkbaar. Een klein, kwetsbaar Lam. Nee, dat laat zich niet rijmen. Wat doet dat Lam daar nu? En ja, niet zomaar een Lam. Een geslacht Lam! Ja, Hij leeft. Maar Hij draagt de halskerf van de dood. Een Lam dat geslacht was. Wat doet dat Lam daar? Dwaasheid toch in de ogen van antieke Romeinen – en ons westerlingen. God zegt: dit is Mijn Lam. Niemand minder dan Mijn eigen Zoon. Ik had Hem over voor de dood. Op Hem heb ik de zonden van de wereld gelegd. In Hem laat ik Mijn welbehagen zien. Alzo lief had God de wereld. Gaf. Zomaar. Weggegeven. Wie in Hem gelooft, heeft dat eeuwige leven. Daar staan ze. Op kosten van het Lam. Hij betaalde de toegangsprijs. Hij betaalde de toegangsprijs. Door de dood van het Lam zijn ze welkom. Zie ze staan!

Wel, zo wil Johannes zeggen: zo zal het zijn. Zoveel luister, tot in eeuwigheid. Dat staat vast. Dat staat ons te wachten. Reken er maar op. Gemeente, hou dat visioen eens op het netvlies de komende dagen, maanden, jaar. Wat je ook overkomt, neerdrukt. Laat je niet ontmoedigen. Hier is moed. Het komt goed hoor! Hoe het ook kan gaan in je eigen aangevochten leven. Hoe moet dat nou toch met de kerk, gezin, kinderen. Heere, waarheen? Nou! Dat laat Ik je zien. Het gaat richting de glorie. Achter het kruis wacht ons Paselijk leven. Waar dood en dreiging hebben afgedaan. Daar zullen we staan met hen die Hem leerden liefhebben omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

Die troon zou afschrikwekkend en ontoegankelijk zijn als dat Lam er niet zou zijn. Maar Hij staat er! En door Hem, die onze Borg is en Heiland is, is die troon een toegankelijke genadetroon. Je kijkt je ogen uit. Van de troon naar het Lam en van het Lam naar de troon.

En hoor eens. Ze zingen. Heel die schare heft een lied aan. Muziek van zang en snaren. Een ongeëvenaard, goddelijk geluid. Ze zingen. Daar moet je van zingen. Er zijn momenten dat je het niet zeggen kunt, maar alleen zingen kunt. Een feest van een en al aanbidding. Een feest. Kleren in de kleur van overwinning. Palmtakken – zoals bij het Loofhuttenfeest.

Ineens klinkt er, onder het loflied, een vraag. Een van de oudsten, vooraanstaande leider in het gezelschap, vraagt aan Johannes: besef je wel wie die feestgangers zijn? Besef je dat wel? Weet je waar ze vandaan komen? Een dubbele vraag. Wie en vanwaar. Johannes zegt, misschien uit bescheidenheid: Heer, u weet het. En inderdaad, hij weet het. Ik wil u nog attenderen op iets merkwaardigs. Waar komen ze vandaan? Dat wijst op het verleden. Waar zijn ze vandaan gekomen? Gekomen. Wijst naar het verleden. Het antwoord is: zij komen… Staat er niet voor niks. Tegenwoordige tijd. Dat komen gaat maar door. Is nog aan de gang. De poort gaat nog open hoor. Het gaat nog door.

Nou, ze komen uit de grote verdrukking. Dat is een geladen woord. Een periode die tot de eindtijd behoort. Is met Pinksteren begonnen. Uit de grote verdrukking van de eindtijd. Dat is hun komaf. Slachtschapen van Christus. Verdrukt, geminacht, niet voor vol aangezien. Dat betekende vervolging, vlucht, gevangenschap, marteling, doodvonnis in de tijd van Johannes. Zoals dat ook vandaag nog vele, vele broeders en zusters overkomt, elders in de wereld. De grote verdrukking. Uit dat rampgebied zijn ze afkomstig. Er was geen doorkomen aan. Maar ze zijn er. Ze zijn kwam er dus toch door! Dit wordt omkomen, dachten ze. Nee, God zei: dit wordt aankomen. Je komt er hoor! Die tocht ging door onherbergzame streken, zelfs door levensverlies. Maar ze kwamen er. Gebutst, geschramd, gewond, maar doorgedragen, Thuisgehaald. Zo gingen ze en zo kwamen ze. Nou eens struikelend  en strompelend, dan weer springend en huppelend van zielevreugd vanwege de beloften God. Maar allemaal uit de grote verdrukking, die aan het Koninkrijk van God vooraf gaat.

Zo gingen zij, zo kwamen zij. Allemaal in het spoor van Hem die ook is gekomen. Hij is ook gekomen. Vanwaar is Hij gekomen? Uit de heerlijkheid van de hemel, daar kwam Hij vandaan. Kerstfeest. Tot in onze laagte. Uit de heerlijkheid van de hemel tot in de verdrukking op de aarde. Verdrukt werd Hij tot op het kruis. Als Lam geslacht. Geofferd op het hout. Vernederd tot in de schoot van de aarde. Toen brak de derde dag aan. Toen kwam Hij weer! Waar vandaan? Met Pasen. Uit de verdrukking van de dood. Uit de grote verdrukking van de dood was Hij gekomen. Maar die dood liet Hij achter zich. Hij stond aan de overzijde op, op de vaste oever, op de vaste wal van het onvergankelijke leven. Zo ging Hij voor.

Wel, in dit spoor, van verlies naar overwinning, van dood naar leven, is heel die drom van feestelingen voor Gods troon gearriveerd. Uit de verdrukking van de wereld, naar de verrukking van de heerlijkheid. Zie je ze staan, gemeente? Niet te tellen he! En nog is er ruimte. Ze komen. Kijk, de schare is nog niet compleet. Er is nog volop plaats. U, jij en ik mag daarbij aansluiten. Zou het? Ja. Door pure genade alleen. Volstrekt onwaardig in onszelf. Gekocht door de waarde van Christus’ bloed. Op kosten van het Lam. Staande voor de troon. Aangekomen door legio strubbelingen, maar Thuisgekomen. Gelittekend kwamen ze aan. Dat is hun komaf.

Maar nu hun identiteit. Vanwaar? Verdrukking. Wie zijn het eigenlijk? Wat is hun diepste eigenheid? Waar in is die gelegen? In hun staat van dienst, volharding, onverzettelijke trouw? Nee. Zullen we het aan die oudste vragen. Die weet het. Hij zegt: ze hebben hun gewaden gewassen in het bloed van het Lam. O. Ja, zegt hij, dat zijn ze. Daar zijn ze in een woord mee getypeerd. Daar zijn ze in een woord mee geprezen. Gereinigde zondaren. Ja maar is dat nu hun legitimatiebewijs? Ja, dat is het. Helemaal. Exclusief, uitsluitend. Andere onderscheidingen en talenten leggen niet het minste gewicht in de schaal. Niet gelegen in eigen positie, gewichtigheid. Maar alleen in de offerdood van onze lieve Heere Jezus Christus.

Hoort u? En val je het bij? Zegt u: zo is het. Jezus alleen! Kijk, gemeente, wij zullen waarlijk niet prat kunnen gaan op eigen geestelijke status of eigen kerkelijke of wetenschappelijke of maatschappelijke statuur. Nee. Maar helemaal opgaan in wat Jezus voor ons is. Het geslachte Lam. De gekruiste. Hij die Zijn bloed gaf. Hij was schoon van het vuil. Er zullen daar geen zelfvoldane lieden staan. Stuk voor stuk gereinigde, geredde zondaren. Geen roem dan deze: door U, door U alleen, o Lam van God, dat ons kocht met Uw bloed. Niet staan in ons eigen vuile plunje, vodden. Maar bekleed met het gewaad van Jezus’ gerechtigheid en Jezus’ heiligheid.

Daarom zijn ze voor de troon. Ze vereren Hem dag en nacht. Overschaduwd door Gods liefde. Hoe zal het daar nu zijn? Denk je daar nooit over? Wat staat ons daar nu te wachten? Hoe zal het daar nu zijn? Wel, die oudste maakt er geen geheim van. Paradijselijk panorama schetst hij voor ons oog. Meeslepend, hartvervoerend. Niet om mooie dingen te zeggen, maar om uw en jouw verlangen gaande te maken en aan te spannen.

Hij vertelt wat er niet meer zal zijn, in eerste plaats. Geen honger, dorst. Nou zegt u, dat heb ik ook zelden. Misschien wel eens even gehad toen ik geopereerd werd? Honger niet zo. Dorst? Dan moet je in de woestijn zijn. Ja, maar zou het niet op meer kunnen wijzen. Er zal geen gemis meer zijn. Dan kom ik al wat dichterbij. Wat gemis is, weet u wel, of misschien nog niet. Gemis, verliezen: die zullen daar niet meer zijn. Gebrek, pijn: nee. Geen onvervulde verlangens meer. Dat zal daar niet meer zijn. De zon zal niet meer steken. Dat betekent: er zal geen hitte van verdrukking, vermoeidheid meer zijn. Alles wat knelt zal verleden tijd zijn, voorbij, weg.

En wat zal er dan wel zijn? Het Lam. Het Lam. Onze Heere en Heiland die voor ons de dood in gang. Om ons – en dan doet Hij wat – het Lam, heel wonderlijk: om ons als schapen van Zijn kudde te weiden en geleiden naar klare waterbronnen. Maar dan is Hij een Herder! Het Lam is ook de Herder. Ja. Alle twee. Kijk, levenslang was Hij de Herder geweest. U weet wel, de Goede Herder. Een lammetje in Zijn armen – thuisbracht, in de kooi. Tot Hij Zelf als een Lam werd geslacht. Op het altaar van Golgotha. De Herder, ons Lam. Gods Lam. En toen verrees Hij, uit de dood. Waartoe? Om ons voor eeuwig – begint hier al, die begint niet alleen straks, God is hier als de eeuwige – Zijn kudde te geleiden en te weiden. Door het struikgewas van de wereld, door vreugde en verdriet. Hij verliest ons niet uit het oog. Zijn stok en staf geleiden ons. Een kudde, een Herder. Wat een perspectief. Wat een landschap. Geen donker dal van doodsschaduwen. Maar lieflijke weiden en klare wateren! Hier klinkt zo vaak de klacht. God des levens, ach wanneer? Wanneer zal ik ingaan en naderen? Uw Naam verhogen? We zingen nochtans door. Wel, mijn ziel, zit er niet over in. Wat zit je te jeremiëren. Hoop op God. Sla het oog naar boven. Mooi is dat. En rijk. Maar toch nog in de schaduw van de hoop. Hopen is nog geen zien. Hopen is wel rijk. Is ook zeker. Hopen is rijk. Maar het is nog geen zien. Je zingt het wel uit. Die nacht is nog geen dag. Die nacht heeft z’n langste tijd wel gehad. Een dag zonder schemering. In de hoede van de Goede Herder. In Zijn overvloed vooral ook. Honger laat Hij niemand lijden. Verzadiging van vreugde is in Zijn aangezicht.

Gemeente, jonge mensen, oudere mensen, kan zulke beeldtaal je hart nou niet gaande maken? Dat is de bedoeling. Hoop ik zo. Je hart gaande. Je wilt het toch niet missen. Dat is toch aanstekelijk. Een aanlokkelijk vergezicht. Reis dan met ons mee naar het nieuwe jaar, waarop geen oud jaar volgt. Het nieuwe jaar, dat God heeft ingeluid. Ik weet wel, gemeente, ik verzwijg niet, de tocht kan bij tijd en wijle zwaar zijn. Onderweg krijg je de tranen in de ogen. Dan moet je eens een beetje troebel door die betraande ogen, maar kijk eens in de verte. Het is geen gezichtsbedrog. Er staat er toch een op de uitkijk! Levensecht. Hij wacht ons op. Wie? De Herder, het Lam. De Herder die een Lam werd. Het Lam dat onze Herder zal zijn. Daar staat Hij. In de verte. Hij zegt: kom, kom in, met alle gezaligden die al binnen zijn. Het nieuwe, eindeloze jaar van Mijn welbehagen. Met de tranen in je ogen, Ik ben er op berekend. Ik ben er goed voor. Ik weet wat tranen zijn – als geen ander. Nou sta Ik gereed om al jouw tranen af te wissen. Elke traan. Tranen van schuldbesef, berouw, verdriet, rouw, gemis, zielsverlangen. Allemaal afgewist. Ik denk wel eens, gemeente, ik denk wel eens dat er een soort traan overblijft. Je kunt het wel raden.

Laat ik het illustreren. Ik zag een vrouw uit het oorlogsgebied van de Taliban, gekomen in Nederland. Uit de verdrukking. Waar kwamen ze aan? In de vrijheid. Voet op de vaste grond van Nederland. Weet u wat ze deed? U kunt dat wel raden. Ze huilde. Dat bedoel ik. Tranen. Geen tranen van verdriet, maar verwondering, dankbaarheid. Wel daar kan ik inkomen, echt. Ik geloof dat mijn eerste reactie zal zijn, voor mijn troon: ook ik, Heere? Lieve Heere, Goede Herder, ook ik, welkom?! Bij U thuisgekomen. Wat een wonder. Ja, Mijn kind, kom erin, blijf bij Me. Voor eeuwig. Gemeente, God geve dat we er allen bij mogen zijn, met onze kinderen. Dan zullen we daar zingen, misschien met een brok in de keel – maar dat zal niet lang duren – maar luidkeels zingen: U zal ik eeuwig leven omdat U ons binnen liet bij U.

Amen.

Protestantse Gemeente Gorinchem, Grote Kerk, zondag 2 januari 2022, 9.30 uur. Digitale dienst i.v.m. coronamaatregelen, uitgezonden via YouTube. Schriftlezing Openbaring 7:1-17.