De Kananese vrouw wordt tot drie keer toe afgewezen door Jezus: eerst is ze als lucht voor Hem, dan wordt haar meegedeeld dat ze niet bij het verkoren volk hoort en tot slot wordt ze een hondje, een onrein dier, genoemd. Ze klampt zich echter aan Jezus vast. Achter het ‘nee’ schuilt het ‘ja’ van Zijn hart. Jezus is bezig deze vrouw te trekken. Veel meer nog dan dat zij ooit kan verlangen naar redding, is Hij verlangend om haar en haar dochter te redden. Deze heidense vrouw staat met haar onvoldoendes model voor ons. Ze heeft veel minnen. Ze gaat ermee naar Jezus omdat Jezus iets met die minnen kan doen. Het geloof maakt van de punt een komma. Het ongeloof laat het erbij: onrein, verloren, punt uit. Het geloof is een maar, een doch. Een komma. Het vangt Jezus op Zijn eigen Woord. Er is er een die op onze rechteloosheid berekend is. Er is er Een die er op rekent dat we aan Zijn tafel zitten en eten, brood en wijn. Jezus beproeft ons. En houdt ons vast.
Laat ik beginnen met een verhaaltje voor de kinderen – al zijn er hier niet zoveel. U heb ik op het oog. En jullie. Al heb ik niet iedereen in het oog. U hoort mij wel. Ik hoop dat u de stem van de Heere hoort.
Ik las een verhaaltje over een zwerver in Londen. Vorige eeuw of de eeuw daarvoor. Een ventje zonder dak boven het hoofd. Verschrikkelijk. Liep te zwerven. Op een dag zag hij een mooi huis. Er stond: hier zijn daklozen welkom. Hij dacht, dat is wat voor mij. Belde aan. De huisvader deed open. Wat kom jij doen? Ik zie dat staan. Ik ben dakloos. Het zou wel kunnen als je een briefje hebt van iemand. Een aanbevelingsbrief. Had jij natuurlijk niet. Het enige wat ik heb, is wat ik aan heb. Een groezelig broekje, verkleurd jasje, schoenen met gaten. De huisvader keek in zijn snoetje en werd met ontferming bewogen. Meelij had hij. Kun je wel begrijpen. Dat ventje kan ik toch niet wegsturen… Weet je wat jouw aanbevelingsbrief is? Je groezelige broekje, de gaten in je jasje, je magere snoetje. Kom er maar in. Zo mocht dat ventje binnen. Toen had hij een dak boven zijn hoofd? Niet te danken aan zijn jasje. Dat speelde wel een rol, maar was niet de oorzaak. Die man kreeg ontferming – dat was de oorzaak dat het ventje naar binnen mocht.
Jongens en meisjes, ouderen, dat is nou een beeld van Jezus Christus. Die is ook zo. Die kijkt ons aan, ook als het avondmaal is: jij, armoedzaaier kom maar binnen. Kom maar aan Mijn tafel. Ik heb meelij met je. Met je armoe en tekort kan je bij Mij terecht. Volgende week klinkt die stem: kom, want alle dingen zijn gereed. Jezus is de gastheer volgende week. Moet u in de gaten houden. Hij deelt Zichzelf uit in de symboliek van brood en wijn. Hij roept: alle dingen zijn gereed. Niet: kom omdat alles bij jou gereed zijn. Nee. Gereed bij Mij.
Jezus is vol van bereidwilligheid om ons te ontvangen. Zijn hart een voorraadkamer van gastvrijheid. Wil Hij mij ontvangen? Met mijn onhebbelijkheden, misère, zorgen, minnetjes? Hij doet niet liever! Echt waar. Zo is Zijn aard. Nou, dat zou je in dit geval niet zeggen. Die Kananese vrouw ontvangt Hij niet hartelijk. Het lijkt wel alsof Hij afweert. Dat mag zo lijken. Ik kan u verzekeren, Zijn hart staat open voor deze vrouw. Nog geen open armen, maar Zijn hart wel. Hij geeft de vrouw ook verlangen naar Hem. Hij is die vrouw aan het trekken. Jezus heeft de regie. Van a tot z.
Die Kananese vrouw is een heidense vrouw. Niet best. Een dochter van haar wordt door demonen gekweld. Vreselijk. Wat doet een moeder met een ziel kind? Op zoek naar of ze ergens baat kan vinden. Allemaal tevergeefs. Totdat haar een gerucht ter ore komt over een zekere Jezus. Zoon van David. Dat is de Messiaanse titel. Zijn Naam betekent Redder. Het gerucht van die Naam was Hem voor gegaan. De naam was in haar hart gevallen. Jezus Zelf was er nog niet. Maar Hij was present op een verborgen manier. Die Naam bleef haken. Vanwege die trekkracht ging ze op Jezus aan.
Jezus heeft melaatsen genezen. O ja? En blinden gaf Hij het gezicht. En demonen jaagt Hij op de vlucht. Maar dat is iets voor mij, voor mijn dochter. Stel je voor dat Hij in de buurt komt. Er was wel een streng bewaakte grens. Jezus was een Israëliet. Zij een Kananese. Je weet maar nooit. Ze was niet weg te slaan bij die Naam. Ze zag er naar uit Hem te ontmoeten. Weet je wie er nog sterker uitzag? Jezus zelf. Hij verlangde oneindig meer om haar te helpen dan zij ooit verlangen kon om geholpen te worden. Gelooft u dat? Geloof het ook voor uzelf! Dat mag je geloven. Meer verlangend is Hij om u te helpen dan u ooit zult zijn om geholpen te worden. Mateloze liefde is er in Zijn hart.
Hij zocht haar op. Hij liet het gebied van Galilea even achter zich. In dat heidense land. Tyrus en Sidon. Er is niets toevalligs aan. Het is Zijn zoekende en reddende liefde. Met Zijn discipelen. Hij de Rabbi. Ze waren in gesprek. Plotseling wordt de gewijde aandacht gestoord door een roepende vrouw. Krazo (ἔκραζεν) in het Grieks: schreeuwen. Dat woord wordt ook gebruik voor het schreeuwen van een raaf. Daar is die vrouw mee bezig.
Wat roept ze: Kurie Eleēson. Heere, ontfermt U zich. Zoon van David! Ik heb een dochter die is deerlijk door een demon geplaagd. Er is geen kruid tegen gewassen. Kurie Eleēson. Met die schreeuw zendt ze een dubbele boodschap uit. Aan de ene kant erkent ze haar diepe nood ermee. Ontfermt U zich! Aan de andere kant spreekt ze ook haar hoge achting en verwachting voor Jezus uit. U alleen kunt helpen. Bij U kan ik toch terecht? Een schreeuw uit de diepte. Naar omhoog. Dat klinkt veelbelovend. Een gebed, oprecht uit het hart.
Toch ziet het er nog niet zo hoopvol uit. Ze wordt met nadruk gezegd. Kananese wordt ze genoemd. Kanaänieten waren aartsvijanden van Israël. Die vrouw heeft geen schijn van kans. Van ouds het volk van de vijand. Buiten de verbondskring. Vreemd aan de heilrijke belofte. Wat vind je ervan? Ze mag een vurig gebed doen maar er staan zware onvoldoendes tegenover. Aan Jezus’ reactie is te merken dat Hij dat vindt. Daar lijkt het alleszins op. Wat doet Hij? Niks. Niks? Niks. Nee, Hij zegt geen woord. Alsof die vrouw lucht voor Hem is. Een voltreffer krijgt deze vrouw te incasseren. Ze schreeuwt. En… Geen reactie. Wat een beproeving. Misschien herkent u het? Je roept en bidt, maar geen antwoord. Een beproeving. Als de Helper als Hij niet helpt… Niet eens reageert. Als je uit de diepte van je misère schreeuwt, maar Hij houdt zich doof. Dat is om te vertwijfelen en te bezwijken.
De vrouw geeft niet op. Ze zet door. In vertaling kan je het niet zien. Voor het woord schreeuwen niet een keer, nee, ze gaat maar door. Aanhoudend. Ze gaat maar door. Jezus met de leerlingen op weg. Kijkt niet op of om. Ze klampt zich vast aan Jezus. Hij doet echter niks. Ik zet door. Nu of nooit. En maar roepen. Ze is niet bij Hem weg te slaan. Ik moest denken natuurlijk aan Jacob. Aan de Jabbok. Laat Me gaan, zegt God. Nee. Tenzij U mij zegent. Eerder niet. Zoiets doet de vrouw af. Ze laat niet af en laat Hem niet gaan.
Herkent u dat? Dat je er aan vast blijft houden, vol blijft houden, aan blijft houden? Wij laten het gauw afweten. Ja toch? Heb je dat nooit? Dan maar niet. Is beschamend hoor. Deze heidense vrouw met haar onvoldoendes model voor ons staat. Ze heeft veel minnen. Ze gaat ermee naar Jezus omdat Jezus iets met die minnen kan doen. Een min is een streepje. Moet je naar Jezus gaan. Weet je wat Hij wil. Hij zet ook een streepje. Niet horizon maar verticaal. Dan is het ineens een plus. Dat doet Jezus. Hoeft de mens niets aan te doen. De Heere maakt er uit pure genade een plusje van. Jezus heeft dat plusteken voor ogen. Allang. De vrouw ziet het minteken. Trouwens, misschien zag u onwillekeurig ook het plusteken van het kruis. Voor die vrouw is dat nog verborgen. Ze roept Hem na.
De discipelen vinden het hinderlijk. Wat een lastpak. Laat haar van U. Ik denk dat ze bedoelen: help haar even. Dan kunnen wij verder met ons gewijde gesprek. Dan zijn we van haar af. Nee. Zo gaat dat niet. Jezus heeft een heilzame bedoeling. Om het kind te genezen? Dat ook. Maar vooral om het geloof van deze vrouw te zuiveren. Goud gaat in de smeltkroes. Onder hitte van het vuur blijft het zuivere goud over. De discipelen hebben er geen erg in. Jezus laat zich niet van Zijn heilsplan afbrengen.
Ik ben alleen maar gezonden tot verloren schapen tot het Huis van Israël. Dat is Mijn taak. Israël. Gods kudde. Verloren en verdwaald. Onwetendheid, afkerigheid, dwaasheid. Verloren maar wel verkoren. Verloren in zichzelf. Verkoren in Gods goedgunstigheid. Uitverkoren uit alle volkeren. Wat een slag voor deze vrouw. Alleen voor Israël. Voor deze vrouw: je staat er niet op, op de lijst. Je hoort er niet bij.
Ik vind dat verbazingwekkend: en die vrouw kwam. Ze kwam op dat woord. Niet: ze ging. Verongelijkt, vertwijfeld. Of, Heere, nu gaat U te ver. Dit had ik niet gedacht. Nee. Ze komt nog een stapje dichterbij. Ze keert zich niet van Hem af. Ze neemt het wel. Ze ontkent het ook niet wat Jezus zegt. Ze gaat niet van Jezus vandaan. Ze komt en aanbidt. Weet je wat er dan gebeurt? In de oudheid, als je iemand aanbad. Of God aanbad. Of Jezus. Dan viel zo iemand voor Jezus neer, op de knieën. Die ging er voor liggen. Zie je het gebeuren? Die vrouw schreeuwt Jezus niet alleen na maar ze gooit zich voor Jezus na. Als U mij nou de weg verspert, dan versper ik U ook de weg. Ik blokkeer de weg en voortgang voor U. Dat heet geloven en aanbidden. Geloven in een Jezus die je afwijst, die je terechtwijst. Die zegt: je hebt geen recht op de redding. Jawel, zegt die vrouw, ik heb geen recht, doe het dan uit genade. Laat mijn armoe mijn aanbeveling zijn. Als ik geen verkorene ben, bedenk dan dat ik een verlorene ben. Ik ben toch ook een verloren schaap. Schrijf me er nou toch bij.
Ik vind dat heel ontroerend. Met die vraag zo omgaat. Heere, schrijf me in Uw boek. Mag ik er nog bij? Laat me niet verloren gaan. Waar haalt die vrouw de spankracht vandaan? Uit de Naam! De Naam. Jezus. Redder. Heiland. Bevrijder. Die Naam had ze immers gehoord. Die Naam was een en al belofte. Die Naam hield ze als een schild om zich heen om de pijlen van beproeving van zich af te houden. Luther: ‘Zo mogen wij achter het ‘nee’ van de Heere ons beroepen op het ‘ja’ van Zijn hart.’ Onder Zijn ‘nee’ schuilt een ‘ja’ van genade. Ik heb bij Rutherford, een puritein van lang geleden geleden, geleden: ‘Dan ontdek je achter het toornig gelaat van God Zijn vriendelijk aangezicht.’ Verloren ben ik. Reddeloos. Erger dan dit kan toch niet. Ik kan toch alleen maar naar U. Die redding is niet voor u? Daarin geloof Ik u niet. Dit behoort tot het aangevochten geloof. Heere, ik geloof U daarin niet. Dan zou Uw naam een leugen zijn. Ik ben gewoon te ellendig om het niet te geloven.
Heter moet het niet worden? De beproeving komt tot een climax. Wees toch eerlijk, vrouw, het is toch niet behoorlijk het brood van de kinderen aan de honden voor te werpen? Dat slaat toch nergens op? U voelt, dit is het dieptepunt van de beproeving. Op dit dieptepunt van de beproeving komt het hoogtepunt van haar geloof tevoorschijn. Het ontlokt bij haar de kern van het geloof. En toch… Hoe is het mogelijk. Tot drie keer afgewezen. Eerst lucht, toen niet verkoren. Nu een hondje. Een onrein beest. Drie keer verworpen. Ze ziet een klein gaatje. Jezus zei: hondje. Honden waren niet welkom. Weg ermee. Die kleine hondjes kwamen wel eens in de huizen terecht. Die kregen wel eens een brokje, kruimeltje dat van de tafel viel. Die brokjes, korsten die hoefden de kinderen kennelijk niet op te eten. Ze maakten eerst hun handen schoon ermee, dat was de gewoonte. En die hondjes mochten het dan meenemen. En opeten. Die vrouw wist dat. Ze maakt er vernuftig en handig gebruik van.
Het aangevochten geloof is vindingrijk. En slagvaardig. Ze zegt: ja. Niet: nee. Of: U gaat te ver. Ze laat zich met de onreinheid vereenzelvigen. Maar daar laat ze het niet mee. Het geloof maakt van de punt een komma. Het ongeloof laat het erbij, onrein, verloren, punt uit. Het geloof is een maar, een doch. Een komma. Het vangt Jezus op Zijn eigen Woord. Die hondjes – dat zei U zelf – mogen eten van de kruimeltjes en brokken op de tafel? U brengt me zelf erop, door de vergelijking. Doe naar Uw Woord! Tot mijn hongerige ziel gesproken.
Is er hier iemand vanmorgen of thuis die zich onwaardig weet? Rechteloos? En die overweegt de moed op te geven? U verspert mij de weg, Jezus. Blijkbaar is de toegang voor mij gesloten. Ik kan er beter van af zien? Ermee ophouden? Ik begrijp u helaas wel. Als dat zo is. Maar ik zeg u en mezelf, op goede gronden: niet ophouden. Maar aanhouden. Er is er een die op onze rechteloosheid berekend is. Er is er Een die er op rekent dat we aan Zijn tafel zitten en eten, brood en wijn. Jezus beproeft ons. En houdt ons vast. En lokt. Wie is er onder u die de Heere vreest, vraagt Jesaja. Als hij of zij in duisternis gezeten zal zijn, laat hij betrouwen op Zijn Naam en steunen op zijn God. Wie weet niet waaraan hij een brokje verdiend heeft? Dan maar onverdiend, Heere. Dominee Kievit, uit Gouda, zei: er is onvoldoende, kom tot Zijn dis. Als er nog maar een kruimeltje over zou zijn en er zouden er nog komen, dan zou ik het verkruimelen. In dat kruimeltje, daarin is de genade verborgen. Roep dan: Heere, laat me niet verhongeren. Ik ga op Uw nee in hoger beroep op het ja van Uw genade.
O vrouw, groot is uw geloof. Dat zegt Jezus. Dat erbarmen van Jezus was groot. Die reikwijdte is groot. Die ging uit naar die moeder en doodzieke dochter. Vanaf dat moment was dat meisje gezond. Dat is Gods erbarmen in Christus. Wat is een groot geloof? Hoe groot zou het geweest zijn? Zo groot als een schreeuw. Ik zou de afmeting van dat geloof niet kunnen voorrekenen. Toch kan ik het omschrijven, het volume van het geloof. Het omsloot Jezus compleet. Vol van Jezus. Dan is je geloof precies aan de maat. En groot genoeg. Jezus alleen. Kom zo tot Zijn tafel en eet zo van Zijn brood en drink zo van de wijn. Vol van Jezus vervuld.
Amen.
Gij hebt mij, Heer, geroepen aan uw dis,
het heilig feest van uw gedachtenis;
schenk mij uw Geest, opdat ik U ontmoet,
in ’t teken van uw lichaam en uw bloed.Gij, die voor armen rijkdom hebt bereid,
voor onrechtvaardigen gerechtigheid,
zie, hoe naar U zich mijn verlangen wendt
en leid mij zelf, Heer, tot uw sacrament.Weerklank 326 vers 2 en 3
Hervormde Gemeente Oudewater-Hekendorp, zondag 30 januari 2022, 9.30 uur. Schriftlezing Mattheüs 15:21-28. Voorbereiding Heilig Avondmaal.