In Psalm 101 schildert David een portret van een bondgenoot die de Heere vreest. In het eerste deel van de psalm gaat het over de christen, in het tweede deel over Christus, de Meerder David en grote Davidszoon. De christen wenst oprecht te wandelen maar ziet in zijn leven wat hij ook bij de goddelozen ziet: afvalligheid, leugenachtigheid, bedrog. Christus wilde voor zulke zondaars sterven; Hij ging aan het recht Gods ten onder opdat wij Hem eeuwig zullen dienen.
In de eerste vier verzen van deze Psalm wordt het portret getekend van een bondgenoot die de HEERE vreest. Een christen die op Christus lijkt. David vertelt hoe hij zelf leeft. Zijn oprechte verlangen. Of dat lukt en of het ervan komt? Het is niet zo gegaan. Van genade alleen moest hij leven. Hij kon niet volbrengen wat hij zegt in de eerste vier verzen. Vanaf vers 5 zien we David als afbeelding van Christus. De Grote Davidszoon. En we zien hoe Hij met mensen omgaat.
… zingen van goedertierenheid en recht…
Het begint met zingen van goedertierenheid en recht. Een christen wil graag zingen. Of hij het altijd kan en in de juiste stemming is? Hij wil het wel. Zingen van Gods goedertierenheid. Een woord dat vaak voorkomt in de Bijbel. Het wijst op de goedheid en trouw Gods. Op God kun je aan. Als je dat hebt geleerd, dan kan het niet anders of je wenst ervan te getuigen. Hoger dan alleen maar te zeggen: dan maar te zingen. Dat is meer dan zeggen. Het is meer dan zeggen. Het is meer emotie. Hartelijke verbondenheid. Ook in de klaagpsalmen maar ook over de goedertierenheid. Zou u ook – over heel het leven – kunnen zingen en getuigen van Gods goedertierenheid?
Het gaat niet over onze trouw. Ja, we moeten het wel begeren. Zeker wel. Maar hoe zeer ook ónze trouw het verlangen van ons hart is, ervan zingen ga je niet. Wel van Zijn trouw ga je zingen!
En van Zijn recht zingen. Dat betekent: dat God op een eerlijke manier met de zondaars omgaat. Bijvoorbeeld met de straf. Het woord recht betekent meer. Heeft ook te maken met dat God alles goed doet. Er is geen kritiek op Hem mogelijk. Ik zeg niet dat Gods kinderen nooit kritiek hebben op God. Maar dat is altijd onterecht. Wat een wonder als we dat mogen afleren. Als we betweterig God moeten adviseren. Het leven dat anders zou moeten gaan. Of de voorzienigheid die niet klopt. Nee! God doet alles goed en recht en juist. Een wonder als we het bij voorbaat eens zijn met God. Hij eist volkomen gehoorzaamheid aan Zijn geboden.
Wij hebben wel Zijn straf waardig gemaakt. Daarom buigen en bidden! In Christus zien we de Borg en Middelaar. Dan het recht in verlossende zin. Daarvan zingen. U hebt mij in een rechte weg verlost. Zonder dat aan Uw deugden tekort is gedaan. Hij heeft alles recht gedaan.
Er staat niet dat hij van Gods goedertierenheid en Gods recht zingt. Dat is wel zo. Maar in het verlangen is het zo dat hij zijn eigen goedertierenheid voorstelt. Zo daar naar verlangen om dat eeuwig te mogen doen. Al kan ik het niet en lukt het me niet, het is mijn wens. Hij schreef de psalm toen hij koning werd. Een goede, rechtvaardige koning. Niet als Saul. Maar zoals God heeft bedoeld.
Wanneer de dichter spreekt over wat Gods goedertierenheid en recht inhoudt, dan wil hij daarop lijken. Voor U, HEERE, zal ik psalm zingen. Daar gaat het over. Ik raak niet uitgedacht over wie U bent.
… verstandig en oprecht handelen …
Hij tekent hoe een echte bondgenoot zich gedraagt. Hij handelt verstandig. En oprecht. Mooi als we dan kunnen meezeggen. Niet als een dwaas over de wereld gaan. Als je je dwaasheid leert kennen…. o dan kan het niet anders of je moet jezelf aanklagen. Wat lijk ik er weinig op. Alleen Christus kan dit laten staan en belijden. Wij zijn vaak zo dwaas. U hebt geleerd dat u wijsheid van God moet begeren, kind van God. Er is veel reden tot verfoeiing en verootmoediging. David wilde echt verstandig handelen. Het beeld van Christus gelijkvormig te worden.
Ook in het persoonlijke leven. Waar je gezinsleven getuige van zijn. Hoe is dat bij ons? Achter de voordeur. Als dat zwarte pak uit gaat. Aan de eettafel. In de slaapkamer. Dan zegt David, hij tekent het uit zijn eigen persoon. U weet het HEERE, ik wil niets anders dan in het midden van mijn huis oprecht wandelen.
Het woord kan vertaald worden met volmaakt, zondeloos. Er blijft niets over om dit trots op je huis te hangen. Of boven de eettafel. Nee. Er is reden ons te verootmoedigen. Het is een ontdekkend woord. Een christen wenst dit ook. Het is een verlangen. Ook een proberen. De catechismus zegt erover, over de wet, na het tiende gebod, vraag 114: kunnen de bekeerden dit volkomen houden? Volkomen hè. Volmaakt. Zonder gebrek. Onberispelijk. De catechismus zegt: nee, de Allerheiligsten hebben maar een klein begin van deze nieuwe gehoorzaamheid. Dan staat er geen punt. Maar zo dat ze naar alle geboden Gods begeren te leven….? Nee: beginnen te leven! Elke dag beginnen ze eraan. Weer op de knieën. Niet stoppen ermee. HEERE, ik zal oprecht wandelen. In verstandigheid. Ik ga er weer aan beginnen. Het spoor van de Goede Herder. Dit spoor is het. Vers twee van psalm 101. Al struikelt u. Elke dag, in veel dingen, zegt Jacobus. Het is het gebed van de ziel en het voornemen van het hart: HEERE, dit is het. Hier strekt mijn hart zich naar uit.
… geen Belialsstuk voor ogen stellen …
In vers 3 wordt het concreet. Geen Belialsstuk voor ogen stellen. Deuteronomium 13:13 staat het voor het eerst. Twee woorden tot een, zoals ‘vaderland’, vader en land. Het eerste woordje van Belialsstuk betekent ‘niet’, en het tweede ‘nuttig’. Dus niet nuttig, onnuttig, zinloos. HEERE, U weet het, om nooit iets zinloos, waardeloos voor ogen te stellen. De kanttekening zegt: zonder juk, zonder banden. Wat onnuttig is, is niet meteen losbandig. Kan wel snel. Die eigenaar van die wijngaard, komt bij die vijgenboom. Die benut onnuttig de aarde. Het wordt onschadelijk. Het is niet neutraal. Op de duur is het schadelijk. Denk aan tijdsbesteding. Niet per se zondige dingen, maar wel nutteloos. Geen nut aan het einde van de avond. Dan is de genadetijd voorbij. Dan is het dus schadelijk. Voor uw geestelijke gezondheid. We worden opgeroepen om op te wassen in de kennis van Christus. Niet zeggen, ik ken het hoor, ik weet dat mijn zonden vergeven zijn. Dat is in orde. Nee hoor. Dat is niet Bijbel. Als u werkelijk met God in vrede wandelt, wilt u meer over Hem weten. Dus geen Belialsstuk voor ogen stellen.
Wie dan wel? Die Persoon. In de beloften van het Oude Testament beschreven en uitgestald in het Nieuwe Testament. Zielverblijdend en zielverheugend. Dat sterkt je. Het helpt je om anderen tot nut te zijn.
Hoe wordt het woord in het Nieuwe Testament gebruikt? Paulus zegt dat er geen samenstelling is tussen Christus en de Belial. Dat is de duivel. Alles wat het stempel van de duivel draagt. Daar tegenover stelt Paulus Christus. Wat hebben wij het gevaar in onze tijd overal te zoeken. Maar de werkelijke en belangrijke zaak voorbij te gaan. Er gaat veel tijd verloren met Belial. Zinloos, nutteloos. Praten, doen, lezen, kijken.
Ik zal mij het tegenovergestelde voor ogen stellen! Het doen van de afvalligen haten. Zij die van God vandaan lopen. Kunnen wij het tegenovergestelde belijden? Psalm 15 en 97 en 26 (die we zongen en zullen zingen deze dienst): dat is mijn lust en leven. Dicht bij de HEERE zijn. Zoals U het wilt en voorschrijft. Dan lijken we toch op dit portret en tekening van deze bondgenoot. Die niet doet wat God gaat.
De bozen van aard, de goddelozen, de slechterik, nee die wil ik niet als vriend erkennen. Ik moet wel met hem leven op school en op het werk. Ik ben geen haar beter. Ik kan niet boven ze staan. Een oprecht christen weet hoe en waarvandaan God hem of haar heeft opgeraapt.
Vers 5, 7 en 8; nee, het gaat niet over een ander. In mijn hart. Toch opgeraapt en opgezocht. Aan het hart van God gebracht. De reinigende kracht van het Lam van God. Met heel veel zelfverfoeien toch instemmen: ik wil niet met de goddelozen optrekken. Ze zijn oneerlijk, onbetrouwbaar. Ik wens te zijn als Jezus. Dat wensen en verlangen, als dat er niet is, stop dan maar met je godsdienst. Als het er wel is, blijft er schuldbelijdenis over. Heere, elke dag opnieuw, wil ik beginnen. Boze, afvallige, Belial: ik wil het niet meer.
David tekent hoe hij zich als koning wil gedragen. Hij werd tot koning gezalfd. Hij moest een lange weg gaan. Een weg van vluchten en beproeving. Na de dood van Saul is hij tot koning uitgeroepen en gezalfd. Later nog een keer, drie keer gezalfd dus.
Bij zo’n gelegenheid, toen hij gezalfd werd, zou hij als regeringsprogram deze Psalm heeft gedicht. Hoe hij zich zou gedragen en hij wil dat het volk zich gedraagt. En wij ook, als getekend door de doop. David tekent hoe een christen te herkennen is.
De tweede helft van de psalm gaat over de Meerdere David. Meer dan David is hier. We wijzen op Hem. Op ernstige wijze tekent hij hoe Hij met die mensen omgaat die niet oprecht zijn. En hoe Hij omgaat met de rechtvaardigen.
Leugen, hoogmoed en trots
Vers 5, 7 en 8: mensen die de leugen liefhebben. Johannes noemt dat als een van de tekenen die buiten moeten blijven, terecht zullen ze komen in de poel van sulfer en vuur. Ernstig! Hoe gaat de grote Davidszoon daarmee om? Ze leven niet altijd even slecht misschien?! Laster, roddel, achterklap. Je wordt zomaar meegenomen! Ook in wat een ander zegt. Heb je dat gehoord over die buren van vroeger…. Nee, ik heb niets gehoord. Wat dan? De lasteraar wil het horen. Ook ik…
De lasteraar wordt verdelgd. Ja maar…. Hoog van ogen en trots van hart. Dat ziet toch niemand? Iemand die trots is, is dat erg? Ja zegt Jezus. Hij zegt het precies zoals in vers 5. Die deelt niet in de vergeving en verzoening. In de gelijkenis van de Farizeeër en tollenaar. Die Farizeeër wist niet eens waar hij vergeving voor moest vragen. Wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden. Die deelt niet in de vrede van God. Zoals ook in Lukas 16, die onrechtvaardige rentmeester. Jezus zegt daar: wat hoog is bij de mensen, is een gruwel bij God. Is dat al eens gebeurd bij ons, het eens geworden met Gods houding jegens de roddelaar en achterklapper? Ik wil niet luisteren naar iets slechts. Ik stop ermee. En het trotse. Ook bij jezelf dat herkennen. Niet hoger dan jezelf denken. Terecht over jezelf denken. Geen goed over ons staat er in het Woord. Ook niet over u, jou, mij. Zo over jezelf denkt en leert denken. Dan zijn we niet hoogmoedig. Elke millimeter daar boven valt onder het oordeel van vers 5.
God kan het absoluut niet verdragen. Trots, hoogmoedig? Je kunt de lofzang die goed van God spreekt, niet meezingen dan. Dan is het een wanklank als je nog goed van jezelf denkt. Hier lees je hoe God over trotse mensen denkt. Laten we maar schrikken. Als we geen verzoening hiervoor zochten of geen strijd hiertegen kennen, laten we ons dan verootmoedigen.
Leugen, bedrog in vers 7. En goddeloos, vers 8. Werker der ongerechtigheid. Hoe gaat Christus daarmee om? Zoals Judas. Meester! Om Hem te kussen. En zo te verraden. Zo bent u niet?! Alle schijn en bedrog komt uit dezelfde bron afkomstig. Ook huichelachtigheid van Judas. Er is wel verschil in uiting en mate, maar niet in de bron. Het komt bij de vader der leugen vandaan. Gij zijt uit de vader der duivelen. Een mensenmoorder van af het begin. Hij is een leugenaar. Een vader der leugen. Dat is de bron. Dan horen we bij satan. Het rijk van leugen en bedrog. Wat zegt Christus daarover? Het kan niet bestaan.
U moet oprecht gemaakt worden. David zegt dan in Psalm 32. Ik beken oprecht mijn zonden. Door Gods genade oprecht gemaakt. Niet vanuit onszelf. Niet zo geboren. Door de Geest wedergeboren.
De Zoon van David
Het gaat echt over de Zoon van David, in vers 8. De laatste woorden van de Bergrede, net voor de wijze en dwaze bouwers, daar staat dat Jezus waarschuwt tegen mensen die als wolven met schaapskleren mensen bedriegen. Daar gebruikt Hij deze woorden. Over de werkers der ongerechtigheid. Gij die de ongerechtigheid werkt. Het boze zal Ik niet kennen. U wilde met Mij met alle schijn en degelijkheid niets te maken hebben en nu wil Ik met u niets te maken hebben. Ga weg van Mij! Ga weg uit de stad, uit het nieuwe Jeruzalem. Daar zal geen onrecht zijn.
Wie komen daar wel binnen? U nooit, zegt u? De getrouwen, die op de rechte weg wandelen. Betrouwbaar, geloofwaardig. Mensen die met hun schuld en ongelijkvormige aan het beeld van het begin niet meer kunnen bestaan, zich voor Hem neerwerpen. Voor die grote Davidszoon neerwerpen. Hij wilde voor die zondaren sterven!
Wat is het een verrassing en wonder dat Hij voor zulke die hier onder het oordeel liggen en de straf moeten vrezen, dat Hij voor zulke mensen de dood wilde ingaan! Hebt u dat ooit begrepen? Als u dat las of overdacht…?! Een onbegrijpelijke liefdesgang. Door het recht Gods tot in de dood.
De mensen van vers 6 horen bij die andere verzen samen. Belialsstuk, afvallige, verkeerdheid in het hart. Toch hè. Slecht. Ja. Boos. Trots, leugen, bedrog, goddeloos. Al die woorden gaan over mij. Ik kan er niet meer onderuit. Ik kan en moet mezelf verfoeien. Ik kan niet meer bij U komen. De straf dragen. En dan toch vers 6!
Door God te vragen, zo komt u daar. Hoort u bij vers 5? Of het woord van vers 6: mag ik bij dat volk hoort dat gelooft? Die mensen die leren geloven. Wat de Bijbel over ons en over Christus zegt. De eerste vier verzen gaan natuurlijk ook over Christus. De zoon van Maria. Hij was in de dingen van Zijn Vader. Daarin vond Hij Zijn lust. Wat een wonder als we in die woorden Christus getekend vinden. Ik kan niet instemmen met die woorden, maar U wel! David wenste het, maar het lukte niet. Gods kinderen ook niet. Christus wel! U gaat Hem herkennen in de afkeer van de zonde. Wat wordt Hij begeerlijk!
Zal Hij niet uitvoeren wat er staat over dat verdelgen? Ja. Wel terecht hè. Het blijkt dat Hij de plaats wilde innemen. Uw zonden op Zijn ziel gebonden. Toegerekend. Jesaja 53. Wij dwaalden als schapen. De Heere heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen aanlopen. Op die Knecht. Die reine, zondeloze Man van Smarten. Die volmaakt wandelde, altijd oprecht, nooit een Belialsstuk voor ogen stelde.
Wat wordt Hij dierbaar! U mag horen bij vers 6: aan Hem toevertrouwen. Niets van uzelf verwachten. Alles van Hem. Die mogen bij Hem zitten. Dat staat in de derde brief van Johannes, aan Laodicea. Ze waren lauw. Toch wilde Jezus met hen eten. Die brief eindigt voor die mensen – die leken op psalm 101, niet doen wat wel hoort: die overwint, Ik zal hem geven te zitten, met Mij, in Mijn troon, zoals Ik overwonnen heb. Dat is toch wat hè. Als dat naar je toekomt! Ik kan bijna geen ademhalen van verwondering. In die hemel zit Christus. Daar mag ik zitten. Met Hem. De oprechten die op Mij hun vertrouwen stellen, uit Mijn heiligheid en zondeloosheid leven, mogen bij Mij zitten. Zoals Maria. Die aan Zijn voeten zat. Hij ontvangt zondaars. Zondaars?! Ja. Die niet vers 2 en 3 hebben gedaan. De zondaars van vers 5 en zo. Hij ontvangt hem. Hij berispt ze niet. Hij onderwijst ze wel. Laat hun zonden zien, lieflijk en genadig.
Ze zullen Hem dienen. Niet zoals een dienstknecht in loondienst. Niet zoals in de wet in het vierde gebod. Maar in de eredienst. Zoals Aaron en de priesters. Later werd de bijbel vertaald voor de joden in de verstrooiing, in het Grieks het woord liturgie. In het Nieuwe Testament wordt dat woord gebruikt voor de priesterdienst. Een door God gegeven voorrecht. Bij het hofpersoneel. Een lakei om de koning te dienen. Een erebaantje!
En nu naar die Meerdere David. Mag ik Hem dienen? Hij is zo hoog verheven. Het minste slavenwerk, dat ben ik onwaardig, zegt Johannes. Nog te onwaardig. Hij is er te hoog voor. Ik pas niet bij Hem. En toch. Dienen. Wie Mij volgt en dient, wat Jezus zegt, over dienen. Wie Mij dient, de Vader zal – je kunt het niet begrijpen, je kunt Hem slechts aanbidden – eren! De grote Schepper, de majesteitelijke God, mij eren? Het moet omgekeerd zijn toch? Maar toch. Jezus zegt het andersom. De Vader zal zo’n man en vrouw eren. Hier kan een kind van God amper ademhalen van verrassing.
Jezus zegt het, over de mensen die Hem dienen: waar Ik ben, zal ook Mijn dienaar zijn. Jij mag mee. Ambrosius van Milaan lag op zijn bisschop. (Voor Augustinus was hij het middel tot bekering.) Vrienden vroegen hem, gaat u naar de hemel? Hij zei: ik heb een goede Meester gediend. Niet: ik heb Hem goed gediend. Zou Hij het niet voor eeuwig in orde maken? Eeuwig Hem dienen. Ik weet niet hoe dat zal zijn. Een erepositie. Hem dienen! Christus die zei, Ik ben gekomen niet om gediend te worden maar om te dienen, met Zijn dierbaar bloed.
Amen.
Beproef vrij, van omhoog,
Mijn hart, dat voor Uw oog;
Alwetende, steeds open lag.
Doorzoek mij, toets mijn gangen.
Doorgrond al mijn verlangen,
En stel mijn oogmerk in den dag.Uw goedertierenheid,
Die zich alom verspreidt,
Is t’ allen tijd’, voor mijn gezicht.
Ik houd oprecht van handel,
Daar ‘k in Uw waarheid wandel,
Mijn schreden naar Uw wet gericht.Hij, die vol ijdelheid,
Een spoorloos leven leidt,
Wordt met mijn vriendschap niet vereerd;
En huichlaars, die hun vlekken,
Schijnheiliglijk bedekken,
Zijn van mijn omgang ver geweerd.Mijn hart verfoeit en haat
De werkers van het kwaad,
Bij wie ik mijnen voet niet zet,
Ik zit bij geen goddlozen!
‘k Ontwijk de plaats der bozen,
Zo word ik niet door hen besmet.– Psalm 26 vers 2, 3, 4 en 5 (berijming 1773)
Stichting Rehoboth Reeuwijk, donderdag 6 oktober 2022, 19.45 uur. Schriftlezing Psalm 101.