Het is door het welbehagen van God dat Hij Zijn volk niet vergeet en telkens weer opzoekt. Het lag niet aan het volk van Israël, en het geldt ons evenzo, dat zij bewaard werden. De profeet krijgt de opdracht om namens God het volk te gaan troosten. Het volk dat zo zwaard gezondigd had. Het is enkel genade. De verdienste van de goede Herder die ook het Lam is. Hij legde Zijn leven af en nam het wederom. Hij heeft de kop van de slang, de satan, vermorzeld. Die kudde schapen die zalig worden zullen het straks eenparig uitjubelen: Hij de goede Herder heeft mij gezocht, Hij de goede Herder heeft mij thuisgebracht.
Jesaja 40 vers 11: ‘Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden‘.
De Herder in Zijn zorg voor de kudde was het Lam in Zijn offer
Hoe onmogelijk het ook was gemeente, het is toch gebeurd. De Heere maakt een nieuw begin. Ook al heeft het volk in de tijd van Jesaja zwaar gezondigd. Jesaja moet ze vergelijken met Sodom en Gomorra. En Ezechiel schrijft zelfs dat zij het er nog goed vanaf hebben gebracht ten opzichte van het volk van Israel.
Toch begint God opnieuw. Enkel en alleen te verklaren uit het welbehagen van God. Een verbond sloot. Een genadeverbond. Niet een verbond met voorwaarden waar wij iets moesten doen maar enkel en alleen op Zijn trouw rustte. In de dagen dat het volk door de woestijn ging, in de tijd van Jozua en de richters en nu ook in de tijd van Jesaja.
Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Twee werkwoorden. De Heere spreekt hier niet over Ik zal Mijn volk troosten. Maar Hij zegt tegen Zijn knechten, profeten, jullie moeten mijn volk troosten. Dat volk dat met Sodom en Gomorra te vergelijken was. Dat volk die troost gaat meedelen dat reeds in de ballingschap verkeert. Dat volk dat had kunnen zeggen net als met de verloren zoon ‘ik ben niet waardig’.
Toch gaat God door. Dat vrouwenzaad. De kop van de slang vermorzelen. Door het werk van het Lam Gods. Want ook Jesaja 40 wijst daar naartoe. Al zien we dat niet meteen als we dat lezen. Toch blijkt uit het Nieuwe Testament dat Jesaja hier verder kijkt dan toen, terugkeer uit de ballingschap en de herbouw van de tempel. Want zowel Mattheus, Markus, Lukas en Johannes wijzen er in hun Evangeliebeschrijvingen deze woorden vervuld worden door de komst van Johannes de Doper die Christus aankondigt en de Heere Jezus Christus.
Het gaat over God in Christus. Heel letterlijk mocht Johannes de Doper dat woord daar is vervulling zien gaan toen hij Hem zag en zei: zie het Lam Gods. Lam om een slachtoffer voor de zonden te kunnen brengen. Hij had Hem ook Herder kunnen noemen. Psalm 80. Herder van Israël. Psalm 23 mag de geloofsbelijdenis klinken. In het schaap-zijn van de Herder mag worden geroemd. Ook op andere plaatsen komt het beeld van de Herder voor hoe de Heere voor Zijn volk zorgt.
Jeremia heeft het over de goddeloze herders en dan ook over de Heere Jezus Christus als Herder. En vooral wel Ezechiël 34. Die goede Herder, die zelfs David wordt genoemd. Niet dat David zal opstaan. Maar die grote Zoon, de Heere Jezus Christus. In het Nieuwe Testament mag de lijn worden doorgetrokken. Jezus zegt zelf: Ik ben de goede Herder.
De beeldspraak is wel duidelijk. De Herder wie is dat? De Heere Jezus Christus. Maar wie is de kudde? Als wij het boek van Jesaja doorlezen, dan zien wij dat het van hoofdstuk 1 tot en met 66 gaat over mensen die zich niet hebben gedragen als het volk van God. Ik wees net al op dat zij zich zo gedroegen als Sodom en Gomorra.
In Jesaja 53 gaat het wel over schapen. Wij dwaalden allen als schapen. Niet die die Herder zochten, dicht op Hem aandrongen. Zochten onze eigen zin door te drukken. Wij dwaalden. Wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg. Wat wonderlijk dat dat beeld van die schapen nog blijft. De Herder ontwijkende schapen. Maar toch dat beeld.
Niet om in slaap te sussen, het komt wel goed. Dat is jezelf bedriegen. Maar wel als we ons afvragen: wie horen bij die kudde? Dat wij treurend moeten belijden: gelijk een schaap heb ik gedwaald in het rond, dat onbedacht, eigenwijs, de Herder heeft verloren. Als wij verder in dit troostboek lezen, dan blijkt dat deze Herder Zijn kudde nog niet aan zichzelf heeft overgegeven.
Probleem je maar voor te stellen. Toen het volk in ballingschap zat en Jesaja 40 in werking zou moeten gaan, toen konden zij er zelfs niets meer van maken. Ze konden maar een ding vrezen: nu zij God hebben verlaten dat God hun nu zou verlaten. En toch vanaf vers 1 tot en met vers 11: Mijn kudde. Het wordt benoemd. In vers 3 bijvoorbeeld de weg banen. Voor uw God, onze God. Het gaat daar over het volk van Israel in Babel.
Dat volk dat zo wordt gestraft. Maar toch die relatie. Onze God. Vers 8. Dat het Woord van God blijft tot in eeuwigheid. Staat daar zo maar tussen ‘het Woord van onze God’. En alweer in vers 9. Die blijde boodschappers mogen uitgaan dat God eraan komt. Niet een vreemde, maar ‘uw God’. O wat wonderlijk dat de Heere na zoveel jaren, zoveel zorg blijft besteden.
Waar wij, kind van God u bent het er wel mee eens wat ik nu ga zeggen, steeds geprobeerd hebben die band los te snijden. Toch zal Hij weiden. Voeden. De dieren moeten eten hebben. Weiden heeft te maken met voeden. Zijn discipelen, Zijn volk, Zijn volgelingen. Door Zijn Woord doet Hij dat. Daar ligt de voedingskracht.
Hoe sta ik tegenover het Woord van God? Hoeveel tijd, energie, aandacht geef ik om dat Woord tot mij te laten doordringen? Ingang te laten vinden. Dat gaat nooit vluchtig, haastig en oppervlakkig en weer verder ga. Maar wanneer ik ervoor stilsta. Maar mijn hart ervoor geopend wordt. Heere, voed mij in het gebed. Het Woord gesproken zijn maar klanken ene oor in en het andere oor uit. Toch wonderlijk: de Heere weet aan het Woord kracht mee te delen. Door de Geest die bij dat Woord gepaard gaat.
Om een voorbeeld te geven wanneer de Geest het wel doet en wanneer het niet gebeurt. Wanneer een man als Petrus sprak op de Pinksterdag. En bij Stefanus. Zonder de werking van de Geest blijven de harten gesloten. Zij werden woedend en stenigden hem. Het was zeker ook gebeurd als de Geest niet had gewerkt op de Pinksterdag. Niet het hart had doorpriemd. Gaarne het Woord aannemen.
Dan is het niet onze activiteit. Al moeten wij wel grazen. Al moeten wij wel herkauwen. Maar het is de kracht van de Geest. Dat niet een zou denken, ooit in zijn hoofd zou halen, dat heb ik zelf gedaan. Nee. Gods kinderen weten dat ze afhankelijk zijn. Wat ben ik afhankelijk, troost eruit te halen en U ervoor te eren.
Helemaal op die Herder aangewezen. Als die Herder met hemelvaart Zijn discipelen verlaat maar dan laat Hij hen niet alleen achter. Hij geeft Zijn Geest. Hij sprak Zelf. Zij waren met Hem vertrouwd. Grote hoogachting voor Hem. Ze geloofden alles wat Hij zei. En toch: wat voor kracht deed dat nou? Ten derde zal Ik weer opstaan. Geen kracht. Want als bijvoorbeeld de vrouwen op de Paasmorgen komen vertellen dat ze het graf geopend vonden, dan klonken de woorden van hen als ijdel geklap, kletspraat voor de discipelen. Terwijl ze het al zo vaak van de Heere Jezus hadden gehoord.
Zo hebben wij het ook keer op keer gehoord. Dat betekent dan niet dat wij in een valse lijdelijkheid zeggen: als toch de Geest het doet, dan wacht ik maar tot het een keertje gebeurt. Nee, laten wij grazen. Herkauwen. De woorden Gods als een voedingsbron. Is het een voedingsbron? Petrus schrijft in hoofdstuk 2 dat wij zeer begerig moeten zijn naar de onvervalste melk.
Je krijgt er smaak in, je kunt het niet missen. Toch vraag ik het nog een keer: hoeveel aandacht, energie steken wij erin het Woord? Ook Gods kinderen. Tot versmaadheid die liever een Roman leest of met de smartphone bezig is. Maar ook Gods kind. Zo drukbezet te zijn. De duivel weet dat er dan een magerheid over onze ziel komt.
Getrouw het Woord gebruiken. Opdat de voedingskracht mij toch, misschien als ik het niet verwacht, mij zal verkwikken. Al meer doet opwassen in de genade en kennis van de Heere Jezus Christus. Wat Petrus schrijft in het laatste hoofdstuk van zijn tweede zendbrief. Zo mogen wij wijzen op wat die Herder doet voor Zijn schapen. Vanuit de belijdenis wil ik nog een aspect noemen van Zijn herderlijke zorg. Hoe Hij Herder is, naast vele aspecten, zo te zeggen: Hij bidt voor Zijn kerk. Hij is de biddende Hogepriester. In Zijn herderlijke zorg bidt Hij dat de schapen bewaard blijven.
Ja, want er dreigen veel gevaren. En vanuit onszelf zijn we zo biddeloos. En al zou het niet biddeloos zijn, dan zou het krachteloos zijn. Zonder Christus’ heiligende kracht is het, het klinkt wat hard, waardeloos. Maar niet omdat Hij door ons bidt. Biddend volk. Eenheid tussen de Herder en schapen. Verzoenende kracht van Christus en vervullende kracht van Christus’ Heilige Geest. Door Zijn Geest bidt Hij voor en in ons, volgens Romeinen 8.
De eenheid die Hij biedt. De voeding die Hij biedt ook, want ja waar komt de voedende kracht van het Woord vandaan? Ik zei straks die Heilige Geest maar kan ook zeggen die troon van genade. Barmhartigheid mogen verkrijgen. Genade vinden. Op de tijd die Hij uitgekozen heeft. Als die Herder zoveel liefde heeft voor Zijn schapen, dan bevreemd het ons niet dat de lammeren in het bijzonder worden genoemd.
De jongeren, die nog maar pas bekeerd zijn. Van de eerste jaren die uit de heidenvolken bekeerd zijn. Die nog zo bewogen kunnen worden. Nog zo argeloos, niet arglistig – dat is de duivel. Bijzondere aandacht voor hen, zegt Jesaja 40 vers 11. Niet zeggen dat de pasgelovigen het maar zelf moeten redden. En trouwens ook de ouderen niet. De zogenden heten ze daar. Misschien gebruiken wij het niet meer.
Een lammetje is een zuigend schaap en die moeder is een zogend schaap. Die geeft te zuigen. De dragenden, uit het Hebreeuws volgens de kanttekening. Zorg te dragen voor anderen. In de weg der middelen voor anderen tot zegen zijn. Uit Sion geboren worden tot de Heere en Zaligmaker. Zulke krijgen allemaal een plaats bij de Herder.
Hoe komt dat toch? Niet uit een reden van het volk. Alleen uit het welbehagen van God. Die goede Herder, God de Vader, Zoon en Heilige Geest troostwoorden spreekt. Bij vers 2 een streepje zetten. Ongerechtigheden verzoent. Daar ligt de kern van het Evangelie. Het wonder verklaard. Omdat die goede Herder dat bewerkt heeft. Die verzoening aangebracht heeft. Hartebloed gestort heeft. Zijn ziel in de dood uitgestort.
Hoofdstuk 53 gaat daar breder op in. Waar niet alleen die schapen worden genoemd, vers 6. Wij dwaalden allen als schapen. Maar in een zucht daarachter: maar de Heere heeft onze ongerechtigheden op Hem doen aanlopen, aanstormen. Ziet u hoe die twee dingen bij elkaar komen? De Herder in Zijn zorg voor de kudde was het Lam in Zijn offer voor Zijn kerk. O wat een liefde toch.
Dat zie je in vers 10 als het gaat over het werkloon. Niet dat hij uitkeert maar dat hij ontvangt. Waarvoor hij al die arbeid heeft gedaan. Zoals Jakob bij Laban niet werkte voor loon maar zijn kudde. Hij zorgde voor de schapen en de kudde werd zijn loon. Zo ook Jezus Christus. Hij wil geen ander loon dan die kudde. Geen andere betaling dan dat zielen aan Hem verbonden worden in de overgave van liefde en in de toevluchtneming om bescherming en de zaligheid.
Geen hogere eer kun je deze goede Herder, Zaligmaker kunt u toebrengen dan dat u zich door Hem laat weiden en voeden, beschermen en bewaren. Dat Hij Herderschap verbonden aan Zijn Lam-zijn aan u bewijzen zou. Daarom is Hij zo getrouw. Daarom houdt Hij zoveel van Zijn kerk. Zijn leven voor haar gegeven. Niet alleen hier staat, of in Jesaja 53, ook in die wonderlijke woorden in Johannes 10. Ik ben de goede Herder en wat zegt Hij er meteen bij: de goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen.
Daar heb je weer die twee wonderlijke diepten van de zorg en de betaling. De Herder en het Lam. Dat Lam aan het kruishout geofferd om Herder te zijn voor lammeren en zogenden. Wat zegt Johannes 10 erbij: hierom heeft Mijn Vader Mij lief omdat Ik Mijn leven afleg en wederom neem. Afleggen, sterven. Wederom, opstanding.
Heel die kern van het Evangelie in een zin. Hierom heeft Mijn Vader Mij lief omdat Ik het afleg en wederom neem. En dan zegt Hij erbij: niemand neemt het van Mijzelf af. En dan wonderlijke woorden erbij: dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen. Zo is Hij goede Herder. Zo geeft Hij Zijn hartenbloed. Zo zorgt Hij tot in het bitterste einde.
Dan is het dus niet te danken aan onze trouw. En daarom mogen wij met al onze ontrouw steeds weer terugkeren en aandringen op die zorg van de goede Herder. Wilt U mij beschermen, bewaren? U voedende Woord nodig. En daar is een beer, een leeuw. Verlos ons van de boze. In die geestelijke strijd hoe zouden wij ons ooit tegen leeuwen en beren beschermen? Het hoeft ook niet. Die meerdere David leidt.
Hij is veel meer dan vader David. Net als David in die geschiedenis met Goliath. Saul probeert hem een harnas maar het gaat niet. Maar dat gaat niet goed zegt Saul. Maar dan zegt David ik weidde de kudde van mijn vader en er kwam een leeuw en een beer verslagen en het schaap heb ik gered. En zo zal ik ook deze Goliath, deze onbesneden Filistijn bestrijden. In diezelfde kracht. Diezelfde God.
Zal de Meerdere David dan toelaten dat satan en zijn machten Zijn kudde verstrooien en te verwoesten. Nee, Hij zal Zijn kudde leiden. Laten de vijanden er maar tegen zijn. Of dat de Babyloniërs waren of een andere macht. Van een kerk, een maatschappij, of een buurman. Of van binnen. Allerlei tegenkrachten. Ze kunnen het niet opnemen tegen deze goede Herder.
Hij staat immers getekend in dit hoofdstuk als de Sterke. Vers 10. Zijn arm zal heersen. U hoeft niet bang te zijn dat Hij het verliezen zal. Alle machten moeten het verliezen. Zwak als Hij kan lijken in het vastgespijkerd worden. Omdat Hij daar ook de Almachtige is en de kop van de slang vermorzeld. En als Hogepriester en als Lam Zijn kerk bewaart.
Zo mag Jesaja de trouw Gods prediken. Zo mogen wij uit Jesaja 40 vers 11 de bemoediging ontvangen. Om dan niet weer eigen wegen te gaan en Hem te verlaten. En dan niet Hem te wantrouwen maar u geheel en al aan Hem over te geven. Het zal niet tegenvallen. De Heere houdt vol. U twijfelt misschien, u klaagt misschien.
Het verdere van dit hoofdstuk geeft daar ook ruimte aan. Laat die stem klinken van een volk zegt de Heere heeft mij vergeten. Later komt de Heere erop terug in hoofdstuk 49, kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten? Dat zij zich niet ontfermt over de zoon van haar schoot?! Al zouden deze vergeten, Ik zal u niet vergeten.
Jesaja 40 loopt erop uit. Hoe de moeden kracht krijgen, opvaren met vleugels. Dat de Heere altijd weer terugkomt bij Zijn weggelopen schapen. Altijd weer opzoekt en thuisbrengt. Al duurt het nog zo lang dat wij helaas de Herder hebben verloren. Al duurt het nog zo lang voordat de Heere Zijn schaap heeft gevonden. Hij houdt niet op Zijn trouw te bewijzen.
En straks zullen al diegenen die zalig worden uit alle landen en volken in een stem het samen uitjubelen: Hij de goede Herder heeft mij gezocht, Hij de goede Herder heeft mij thuisgebracht. Amen.
Eeuwigheidszondag 22 november 2020 – Hersteld Hersteld Gemeente Putten – ds. W. Pieters – Schriftlezing Jesaja 40 vers 1-11