Als Abraham de opdracht van God krijgt om zijn enige zoon Izak te gaan offeren dan beproeft God zijn geloof. Het bevel om Izak, de zoon van de belofte, te offeren gaat lijnrecht in tegen de belofte van God. En dan komt het aan op het geloof. God zweert er met een eed bij dat Hij betrouwbaar is en dat Zijn beloften worden vervuld. Ook vandaag tot ons. Zijn wij om Zijn zegen verlegen? Of verachten we de zegen? 

Genesis 22 vers 2, 12: ‘[2] En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal. [12] Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit aan den jongen, en doe hem niets! want nu weet Ik, dat u God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden‘.

Geloven als het bevel tegen de belofte ingaat

Wie de geschiedenis leest die wij zo-even lazen, zal allerlei vragen hebben. God vraagt alles van Abraham. Zijn zoon. Mag dat wel? Hoe wist hij dat het van de Heere was en niet van een boze geest? En zou Sara het ook gezegd zijn? Wat zou er door Abraham heengegaan zijn de drie dagen op weg naar Moria? Kan het wel, hoe moet het? De Schrift vertelt het niet. God wil ons wat anders leren.

Jezus zegt het in Lukas 14 vergelijkbaar. Als u Mijn volgeling wilt zijn, dan moet u haten uw ouders en uzelf, anders kunt u Mijn discipel niet zijn. Niet liever dan de wil van God te doen. Abraham wordt getest. De test niet van het cognitieve. Gelooft u mij ook? Het bevel schijnt lijnrecht in tegenspraak te zijn met de belofte. Nee, ik zeg het niet goed. Het is lijnrecht in strijd met de belofte. Vertrouw je mij ook, Abraham, als de beloften voor zover u het kunt bekijken strijden tegen Mijn beloften? Ja, ik geloof dat Heere, zegt Abraham.

Abraham geeft er getuigenis van tegen de knechten. Hij zegt niet alleen dat ze de berg opgaan. Maar hij zegt erbij: wij zullen tot jullie terugkeren. Niet wij zullen aanbidden en ik zal terugkeren. Nee: wij. Het is niet om de dingen wat te verdoezelen. Het is een geloofsbelijdenis. En ook voor de tweede keer. Dan als ze op weg gaan en wat kun je peinzen en kan er in zijn gemoed zijn omgegaan. Izak vraagt: waar is het lam? Abraham zegt niet dat hij het is. Izak wist het niet. Wat zegt hij wel? De Heere zal Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien.

Je zou het een ontwijken van het antwoord kunnen noemen, maar de vader aller gelovigen doet hier een geloofsbelijdenis. Hij wist niet hoe! Hoewel hij niet wist hoe het zou gaan ging hij die berg op in geloofsgehoorzaamheid. Paulus schrijft er in Hebreeën 11 over. Abel, Noach, Abraham. Eerst uit Ur vertrokken vertrouwend op God. Leeft op de belofte. Geen ene meter land gekregen nog maar de Heere zal het geven. En dat Sara die 90 jaar is een kindje zou krijgen. Sara lacht. Abraham geloof heeft geoefend.

Izak wordt de enige genoemd. Ismaël is ouder maar is weggestuurd met zijn moeder Hagar. Er is maar een kind dat werkelijk aan de orde is in dat huis en dat is Izak. In Hebreeën staat dat de belofte in Izak zou worden vervuld. En Abraham ging toch om zijn zoon te offeren en hij heeft hem ook geofferd. Tenminste, in zijn hart. De engel heeft op het laatste moment het mes afgehouden. Toch heeft Abraham al drie dagen ervoor Izak geofferd.

Wat voor geloof was dat dan? De apostel zegt: dat God zijn zoon weer uit de dood kon opwekken. En dat is ook gebeurd, zegt Paulus. In het hart van Abraham was Izak al gestorven, had hij hem al geofferd. Hetzelfde als een vrouw aanziet om te begeren, heeft al overspel in het hart gedaan. Nog niet met de handen. Maar in het hart is voor God heel belangrijk. Heel werkelijk. Izak was al dood bij wijze van spreken.

Toen Izak van het altaar afklom heeft Abraham Izak als het ware teruggekregen. En dus roemt de Schrift, door de Heilige Geest ingegeven, het geloof van Abraham. Al die dagen dat hij op weg ging en het mes nam. Wat voor geloof? Dat God bij machte was Izak uit de dood op te wekken. Dat vroeg God ook. Geloof je Mij als Mijn bevel tegen Mijn belofte ingaat?

Zo zijn er meer lessen te leren uit wat Abraham heeft gedaan. Maar nog belangrijker, ik verklein het niet, maar is dat wat de engel roept. De tweede keer roept hij. Nog een keer een bevestiging had gegeven van de belofte van God heeft. Hoeveel jaar ertussen zat weten we niet. Wel dat Abraham 25 jaar heeft moeten wachten op Izak. En de belofte wordt vernieuwd. En met een eed. De Heere zweert. Dat is iets heel bijzonders, dat lezen we niet zo vaak in de Bijbel.

Wat is het eigenlijk? In het alledaagse hoeft het niet te gebeuren tenzij gedacht wordt dat iemand niet eerlijk is. Of in een bepaalt beroep. Arts, politieagent. Omdat je anders niet te vertrouwen bent. Dus kortgezegd heeft een eed zweren alles te maken dat mensen onbetrouwbaar zijn. Als alle mensen altijd betrouwbaar waren, was een eed niet nodig. God wordt er dan als getuige bij geroepen. Waarom zweert God dan?

Het gaat niet om dat Hij niet betrouwbaar is. Als van mij een eed wordt gevraagd is dat een motie van wantrouwen. Maar dat is bij God niet. Wat Hij zegt is altijd waar. Hij kan niet liegen. Waarom is het? Het is, zegt Paulus in Hebreeën 6, om nog meer zekerheid te geven aan de erfgenamen van Gods beloften. Maar het ongeloof is zo groot. Maar het geloof is zo klein. En de twijfel kan zo hevig zijn en de aanvechting zo fel. Daarom kan het maar zomaar gebeuren dat een kind van God, erfgenaam van de belofte eraan wantrouwt. God wantrouwen daar zitten wij vol van. Erg hè. Laten we maar eens in de spiegel kijken of we dat erkennen. Niet als een feit maar met smart. Hoe durf ik God te wantrouwen?

Als wij gedachten van wantrouwen koesteren, kan God zeggen als jij zo over mij denkt wil ik niks meer met je te maken hebben. Hij komt zo dichtbij, Hij is zo ontfermend. Ach kind vind je het zo moeilijk om mij te geloven? Dan zal ik er een eed op zweren. Als je ziet op jezelf wie je bent en zult blijven in jezelf. Dat je denkt dat het niet kan dat Gods die beloften vervult. En ook als je ziet hoe waardevol die beloften zijn van God? Zo blij makend, zaligmakend. Dan denk je het is veel te groot. Kijk je naar jezelf, dan kan het ook niet. Dan bent u veel te klein.

Maar zie op Mij, zegt de Heere. Mijn karakter, Mijn trouw. Ik zal er een eed aan toevoegen. Opdat het nu twee onveranderlijke dingen zijn. De belofte en de eed. Als erfgenaam van de beloften nog meer zekerheid hebben. Wat zweert hij. Als het zaad van de belofte. Net geofferd. In Zijn hart al geofferd. In de genade van God het kind van de belofte toch gelaten. Ik zweer dat uit hem het Zaad geboren worden. Naar Christus toe die het Zaad is. We moeten niet zelf de toepassing richting Christus maken. Dat doet de apostel Paulus in de Galaten.

De Heere heeft aan het Zaad van Abraham die belofte verbonden. Gaat het over heel het volk, het nageslacht? Nee, zegt dan Paulus. Het gaat niet dan over die velen maar over die Ene. De Heere zegt niet dat het voor uw zaden, meervoud is, maar Zaad. Enkelvoud. In Christus. Alle geslachten der aarde gezegend worden. Wat is een zegen? We gebruiken het woord bij het eten. Bij een zegen moeten we om het duidelijk te maken denken aan het tegenovergestelde: een vloek. Paulus heeft het in Galaten 3 over de zegen. Die zegen van Abraham die tot de heidenen mag komen, omdat Christus ons verlost heeft van de vloek der wet.

Want er is geschreven vervloekt is een iegelijk die aan het kruis hangt. Tot een vloek geworden. Die vloek stond in de weg. Zijn we onder de vloek? Dat betekent dat we onderweg zijn naar de vloek, de buitenste duisternis waar Jezus over spreekt. Zijn we onder de vloek? Wie beaamt dat? Niet rechtzinnig maar met een hartelijke smart. Met een gebroken hart. In zonden geboren en ontvangen. Paulus schrijft in Galaten 3 dat wij onder de vloek zijn. Vervloekt is een ieder die niet blijft in hetgeen geschreven in het boek der wet.

Daarom moest Hij een vloek worden. Om Zelf die plaats van een vloek, doemwaardige zondaar in te nemen. Waarom noem ik die zware woorden? Omdat het gaat over die zegen. Het gaat over ons. Gezegend. Wanneer wij over de vloek niet denken kan de zegen geen rijke verrassing zijn. Dan kunnen we God niet echt danken. Als een papegaai dan napraten. Maar als we het werkelijk menen, de zegen via Izak die net van het altaar afklimt. Via Christus. Die zegen die Hem de vloekdood kostte. Die zegen die zo door mij verhinderd werd. Die mij niet blij, gelukkig kon maken.

Dan moet het wel tot die grote Jezus Christus en Zaligmaker zijn. Zo zien we al dat die engel spreekt over die zegen. Nu, over die zegen nog wat meer. Wat zou u wensen? Welke zegen wil u? U mag het indenken bij een huwelijksdienst voor het huwelijk. Wat voor invulling geven wij eraan? De beloften van de Heilige Geest. Dat is uiteindelijk de zegen. Handelingen 3. Petrus zegt daar tegen die mensen die hij net heeft beschuldigd, Christus gekruisigd, tegen die mensen zegt hij God heeft Zijn zegen eerst tot u gezonden. Opdat Hij u zegenen zou. Wonderlijk hè. Niet zegt Hij dat God met straf en oordeel kwam. Maar opdat Hij u zegenen zou.

Welke zegen? Afkeren van boosheden. Losmaken van zonden en boosheden. Van zondeschuld en zondelast. En straks ook het laatste restje van de zonden. De Zaligmaker die aangekondigd werd door de engel. En ook Petrus die zei losgemaakt te worden van de zonden. Dat is de zegen. Uitgespreid over de wereld. Van stad tot stad en land tot land en werelddeel tot werelddeel. Opdat wij de beloften van de Heilige Geest ontvangen zouden. De engel heeft het hier in een woord gevangen: zegen.

Gezegend in Christus. Het is op zo’n manier verwoord dat je het ook kunt schrijven als: zich zegenen. Die manier van zeggen door de engel die Christus als de Zaligmaker aankondigt. Die manier van zeggen vanuit het Hebreeuws. Eerst de neus voor ophalen. Ik heb het niet nodig, ik weet niet wat ik eraan heb. Velen mensen in Nederland leven eraan voorbij. Hoeveel mensen in Putten is hongerig en dorstig naar de zegen van Abraham, van de Heere Jezus Christus? Om vrede met God te hebben? Om toegang met God te krijgen? Om vertrouwelijk omgang met God als Vader door het geloof elke dag weer te mogen oefenen.

Gezegend te worden. Uiteindelijk blijft dat Zijn zegen. Hij geeft het. Wij geven dat niet. Een dominee kan zijn handen uitstrekken maar meedelen doen wij niet. Het is Gods vrijmacht. Geen verdienste aan onze kant en geen verplichting aan Zijn kant. Hoewel het een gave is heeft Hij op vele plaatsen in de Bijbel duidelijk gemaakt. Alles schade en drek te achten om de uitnemendheid van Jezus Christus. Willen gezegend te worden. Dan kunt u ook zeker van zijn op grond van Gods Woord, en op grond van de getuigen van Gods kinderen, dan heeft u geen reden om eraan te twijfelen. Hij neemt redenen uit Zichzelf.

Hij deelt uit aan mensen die gezocht hebben de zonden en daaraan verbonden de vloek. Mensen die de Heere Jezus hebben laten liggen, goddeloos of kerkelijk, en daaraan verbonden de vloek. Groene hout gedaan, wat zal aan het dorre hout geschieden? U een vloekhout. Al moet u bekennen het niet waardig te zijn. Hier belooft Hij, Hij zweert het zelfs, het is extra vast. Hoeveel redenen er ook bij u zijn. Zegt de Heere toch: Ik zal door Mijn Zoon, het Zaad uit Abraham, Izak en Jakob, de belofte vastmaken.

De belofte van het Zaad. Hoeveel weerstand is er niet bij Israël is er niet, afwijken van de Heere. Wat een reden geven ze Hem niet om er mee te stoppen? Och Heere wat zou u met Uw grote Naam doen? Allemaal maar om bang van te worden dat de Heere stopt met Zijn beloften. Maar Hij heeft het gezworen. Later in Christus. Hij heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen. Priester naar de ordening van Melchizedek. Het duurde nog duizend jaar. Redenen om het niet te doen. Net als Abraham die redenen had. Maar de Heere trekt het niet terug, Hij houdt Zijn Woord. Zijn Zoon overgegeven.

Dat we in alle omstandigheden, beloften lezend, aan Zijn troon gebogen zijn. Als ouders met en voor onze kinderen. Als ambtsdragers. Als christen voor onze naaste die niet bij de Bijbel leeft. Heere, U hebt het mij gegeven, geef het ook aan mijn kinderen. Aan ons volk. De zegen. Welke zegen? Dat God aan Zijn eer komt in ons leven. Een onderwerp waar wij bij onszelf niet zo bij stil staan. Juist de geschiedenis van Abraham wijst daarheen. Er staat: nu weet Ik dat u Godvrezende zijt. Alleen wat God graag wil. Niet mijn vlees graag wil. Niet wat Sara graag wil. Of de mensen om mij heen. Alleen luisteren naar de Heere. Luisteren naar Zijn Woord. Zien op Zijn gezicht. De eer van God was voor Abraham veel belangrijker dan alle andere dingen.

Zo was het ook met die zegen. Omdat je je zoon niet hebt achtergehouden, maar aan Mij overgegeven hebt, daarom zal Ik die zegen doen uitspreiden over de wereld. Mensenmassa’s, eeuwenlang. Die is nauw verbonden met die belofte. De God van de belofte. De God van de raadsels. De God van de onbegrijpelijke wegen. Rechterhand liever afkappen dan zondigen. Zo God vrezen. Dat is vervuld zijn met het verlangen van Zijn zegen. Een jongere, in de vreze des Heeren alles overheeft, dan zou hij de vreze terugkrijgen. Zoals Paulus het schrijft in Efeze 1: Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in Jezus Christus. Amen.

Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te bekomen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt. Want het moet noodzakelijk volgen, óf dat niet al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; óf, zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn gehele zaligheid heeft. Nu, dat men zeggen zou dat Christus niet genoegzaam is, maar dat er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, ware een al te ongeschikte Godslastering; want daaruit zou volgen dat Christus maar een halve Zaligmaker ware. Daarom zeggen wij terecht met Paulus dat wij door het geloof alleen, of door het geloof zonder de werken gerechtvaardigd worden. Doch wij verstaan niet dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is dat ons rechtvaardigt; want het is maar een instrument, waarmede wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen. Maar Jezus Christus, ons toerekenende al Zijn verdiensten en zoveel heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid; en het geloof is een instrument dat ons met Hem in de gemeenschap van al Zijn goederen houdt; dewelke, de onze geworden zijnde, ons meer dan genoegzaam zijn tot onze vrijspreking van onze zonden.’

Artikel 22 Nederlandse Geloofsbelijdenis, Van onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus

 

 

Zondag 26 april 2020 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten [dienst online uitgezonden via YouTube vanwege de huidige omstandigheden] – ds. W. Pieters – Schriftlezing Genesis 22 vers 1-19