Maria Magdalena gaat naar het graf om een dode Jezus te balsemen. De opgestane Levensvorst Jezus Christus die op de Paasmorgen uit de doden is opgestaan keert terug naar het graf. Niet meer in het graf, Hij heeft de dood overwonnen. Maar om de zorg van dit schaap van Zijn kudde waarvan Hij de goede Herder is. Hij noemt haar naam. Het is Heere die haar opzoekt en vindt.
Johannes 20 vers 16: ‘Jezus zeide tot haar: Maria! Zij, zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd, Meester‘.
Gemeente, wij gedenken vandaag het heilsfeit van Pasen. In verwondering en aanbidding mag de heugelijke tijding verkondigd worden. Hij die om onze zonden en schuld het graf in gegaan om voor ons te betalen, Hij is ook de Opgestane. Gode zij dank. De dood en het graf konden Hem niet houden. Hij is de eerste mens uit de doden opgestaan. Dat kon Hij omdat Hij de Zoon van God is.
Daarmee heeft Hij door Zijn opstanding de dood overwonnen. Ook de machten van de zonden, de duivel en de hel definitief verslagen. Dat is een vreugdevolle boodschap die vandaag klinken mag. Te weten en verkondigen te midden van een wereld waar zoveel ellende, dood en smart is. Dat de Gekruisigde opgestaan is en daarom hoop voor de wereld.
Deze wereld die niet alleen ligt onder de gebrokenheid van het verdriet, maar onder de gebrokenheid van de zonden. Ten diepste ligt dat zo of we dat nu beseffen of niet. We hebben gekozen tegen God en daarmee zijn we God kwijtgeraakt. De band met de levende God doorgesneden, dood in de zonden en misdaden. Ook al zijn we springlevend. Geestelijk dood omdat je Mij je Schepper niet kent en dient.
Daarbij komt nog gemeente dat wij volstrekt onmachtig en onwillig zijn om daar verandering in te brengen. Weet u dat, weet jij dat, besef je dat? Waar dat beseft wordt, nood van je leven wordt, daar gaat het Evangelie van Pasen gloren. Daar krijgt de boodschap glans. Dan geeft de opstanding weer reden om te hopen. Doden zullen horen de stem van de levende God en die ze horen zullen leven. Om aan troosteloze en hopeloze, zalig als we daar achter zijn gekomen, te bevrijden van de banden van de zonden en de dood. Voor hen is Hij die weg gegaan en zegt Hij het: Ik leef en u zult leven.
De machten in en buiten ons hebben niet het laatste woord. Christus is Overwinnaar. De steen is van het graf. De Heere is waarlijk opgestaan want het Pasen geweest. Kunnen we dan ook zeggen dat voor iedereen het Pasen is geworden? De steen is wel van het graf, het licht wel doorbreken op die Paasmorgen. Maar als we de Evangelisten lezen, dan is er eerst op de Paasmorgen geen sprake van. Aanvankelijk vinden de engelen geen geloof.
Toen de Meester nog bij hen was heeft Hij hen onderwezen. Dat Hij veel moest lijden en op de derde weer zou opstaan. Dat geloof hadden ze zich indachtig moeten maken. Wat zien we bij de kerk van die dagen lijkt het wel dat met het heengaan van de Meester ook de hoop op de opstanding en het leven vergaan is. Op zich wel begrijpelijk voor ons mensen voor wie de dood zo’n vast gegeven is in het leven. En dat is het ook voor die vrouwen en die discipelen op die eerste dag van de week.
Ze leven bij het graf en ten diepste leven ze niet bij de feiten van het opstaan uit de doden. Ten diepste hebben ze zich bij de feitelijkheid van de dood neergelegd. Zo zijn deze vrouwen vroeg op de eerste dag van de week terwijl het donker was naar het graf gegaan. Op de vrijdag ervoor was Jezus gestorven en in een nieuw graf gelegd. Waarschijnlijk was het met haast gebeurd vanwege de sabbat. Nu keren de vrouwen terug.
Johannes laat het licht vallen op Maria Magdalena en de weg die de Heere met haar gaat. Johannes vertelt het allemaal niet dat zij met andere vrouwen is gegaan. Omdat Johannes geen aaneengesloten verhaal wilde vertellen. Maar hij vertelt eigenlijk wat de andere Evangelisten weer niet noemen. En dan lezen we in het bijzonder bij hem over Maria Magdalena. Ze is bij ons bekend omdat beschreven staat dat de Heere Jezus haar van zeven duivelen uit heeft laten gaan. Vanaf dat moment was zij een van de vrouwen die Hem volgde en diende van haar goederen.
Wat heeft dat volgen een ongedachte wending gekregen. Hem die zij zo intens liefheeft, die haar genezen heeft. Die is niet meer. Ze heeft het gezien. Toen is Hij uiteindelijk een verschrikkelijke dood gestorven. Wat is dat allemaal snel gegaan. Het is haar liefde tot Hem die Maria op deze morgen gaande maakt. Zoals wij soms ook een graf van een geliefde opzoeken. En herinneringen koesteren. Zo keert Maria tot Hem terug.
Maar ook haar ongeloof. Ze koestert een dode Jezus. Dat verklaart ook de schrik die van haar meester maakt als ze bij het graf komt en ziet dat de steen is weggenomen. Dan gaat ze er niet in en is dat voor haar niet een veelzeggend teken van de opstanding. Dan gaat ze terug naar de stad. En vertelt ze het de discipelen en roept ze het uit: ze hebben de Heere weggenomen en wij weten niet waar ze Hem gelegd hebben.
En dan komen ook de discipelen Petrus en Johannes bij het graf. Dan is Johannes het eerste bij het graf maar hij gaat er dan niet in. Hij ziet bij het naar binnenkijken het doeken liggen. Dan gaat Petrus langs hem heen en gaat wel naar binnen. Petrus ziet ook de zweetdoek netjes met de andere doeken samen liggen. Allemaal tekenen dat het lichaam niet zomaar weggenomen is maar dat er iets heel anders aan de orde is. Dan komt Johannes ook en dan ziet hij het ook.
Gemeente, dit is een zien, daar wijst het werkwoord op, waarbij de tekenen geloof gaan vinden. Want dan staat er van Johannes: en hij zag en geloofde. We zouden kunnen zeggen bij Hem begint het geloof in de Opgestane te dagen hoewel het alles nog zeer bedekt is en nog niet sterk doorbreekt en het de Meester zelf zal moeten zijn die het in hem zal moeten bewerken door aan hen te moeten verschijnen.
En zonder dat er nog meer gebeurd over gesproken wordt, noteert de Evangelist: de discipelen gingen wederom naar huis. Gemeente, dan blijft Maria daar buiten bij het graf wenend achter. Vers 11 zegt dat ons. Maria stond buiten bij het graf wenende. Wellicht heeft ze gehoord wat Petrus en Johannes gezegd hebben maar goed tot haar doorgedrongen is het niet maar tot geloof in de opstanding heeft het haar niet gebracht.
Nee, gemeente zoals ze daar letterlijk bij het graf staan, zo blijft ze ook bij de dood staan. Ja zeker het is Pasen geworden, het graf is leeg, maar voor Maria is het nog geen Pasen op deze Paasmorgen doolt ze bij het graf rond van leed en verdriet en komt ze er niet uit en blijft ze maar bij het graf staan maar vindt ze Hem die haar ziel zoekt niet. O wat heeft deze vrouw een smart in haar hart en in haar wenen waarbij haar gedachten blijven bij het graf. Waar ze bij het graf niet loskomt, kijkt ze ook naar eens naar het graf. En dan ziet ze twee engelengestalten zitten. Een aan het hoofd en een aan de voeten waar de Heere Jezus gelegen heeft.
Je zou kunnen zeggen in het zitten brengen ze hulde aan Hem die opgestaan is. En ook deze twee engelen die willen Maria zo graag verder helpen: vrouw wat weent u, zie dan toch eens om u heen, let dan eens op de tekenen, want het is licht om u heen. Maar Maria ziet het, maar verstaat, gelooft niet. Ze loopt in grote duisternis, haar verdriet overheerst zo dat ze zelfs niet onder de indruk is van deze beide engelen. Ze zit zo vast in haar gedachten aan een dode Jezus dat alles wat haar naar de Levende wijst niets zegt en niets doet. Zo verblind is ze door verdriet want haar Heere is weggenomen. En voor een leven uit de doden is bij Maria geen plaats. Dat is eigenlijk met het sterven van Jezus ook het graf ingegaan.
Nee, gemeente, de enige die het in het leven weer anders kan doen worden, die het bij haar Pasen kan doen worden dat is de Opgestane zelf. Als Hij Zich in haar leven gaat openbaren en Hij haar ogen gaat openen voor Hemzelf, en daarvoor zien we Jezus hier teruggaan naar Zijn eigen graf om er Maria te ontmoeten. Nee, Hij gaat er niet meer in, dat kan niet want Hij is de levende. Maar Hij zoekt Maria op en weet haar te vinden waar ze niets te zoeken heeft en toch maar aan het zoeken blijft. In Zijn ontferming over het verlorene gaat Hij hier Maria bij het graf en de doodsheid waar Maria zelf voor kiest vandaan halen. Als die goede Herder van Zijn kudde loopt Hij haar hier na, zij die de verkeerde kant uitgaat en in haar verdriet, troosteloosheid en ongeloof dreigt om te komen door maar bij dat graf te blijven staan, en zo doet Hij dat nog gemeente.
Dan wil ik de weg die Jezus hier gaat met Maria Magdalena zomaar gaan vergeestelijken, maar ik ben het wel eens met Calvijn die zegt dat deze hele geschiedenis van Christus en Maria een beeld is van de roeping van de zondaar tot God. Want kunnen we ook daarvan niet zeggen dat als de Heere gaat werken in het hart van een zondaar, dat de Heere die zondaar gaat vinden daar waar hij niets te zoeken heeft waar hij toch maar in rond blijft dolen, dat is in haar doodsheid en verloren. Waar wij maar voor blijven staan, nog sterker gezegd: waar wij maar in blijven leggen en onszelf niet kunnen bevrijden en verlossen. Ware het niet dat Hij ons in onze verlorenheid opzoekt.
Mag ik eens vragen: weet u daarvan in uw leven, weet jij daarvan jonge vriend? Dat je misschien zegt ja ik heb het vanmorgen overal gezocht, als een schaap gedwaald tot me schuld zovelen jaren lang maar ik mag ervan weten: Hij heeft mij opgezocht. Het ging van Hem uit. Niet ik zocht Hem maar Hij zocht mij op. Hij heeft mij niet door laten gaan op mijn dwaalweg maar heeft mij daarin opgezocht in al mijn verlorenheid en doodsheid heeft Hij mij gevonden. Ja Hij heeft het zo geleid in mijn leven dat ik het ben gaan zien dat ik op een doodlopende weg bevond dat als ik daarop verder zou gaan, en Hij heeft mij een halt toegeroepen zoals Christus dat hier ook bij Maria gaat doen.
In haar dwalen en ongeloof opzoekt en Zich aan haar gaat openbaren. Hoewel Hij dat ook niet terstond doet. Maar de weg die zij gaat als het ware nog een heel klein stukje met haar afwandelt totdat ze niet meer verder kan en vastloopt in al haar gezoek. Want als zij dan de engelen antwoord heeft gegeven op hun vraag, dan wendt Maria zich af van het graf. Dan ziet zij ineens Jezus staan maar weet niet dat het Jezus is. De ogen wijd open en toch ziet ze het niet, Hem niet, ze herkent Hem niet. Zo diep is ze van Zijn dood overtuigd dat ze geen idee heeft, geen begrip heeft van Zijn opstanding.
En gemeente, wie op een dwaalweg steeds verder het donker in kruipt kan op een gegeven moment niets meer zien. Zo geldt dat ook voor Maria door haar eigen ongeloof terwijl het Paaslicht al is doorgebroken nog in duisternis haar weg gaan en op die weg wandelt de verheerlijkte Christus van wie zij denkt dat het de hovenier is, wandelt de verheerlijkte Christus toch nog een eindje mee. Hij doet dat omdat zij op het einde van heel haar ongeloofsredenering moet komen. Ze moet met heel dat zoeken van een dode Jezus op een dood spoor komen om zo de levende te gaan vinden. En daarom stelt de Opgestane haar die vraag: vrouw, wat weent u? En komt Hij nog wat dichter naar haar toe door die twee vraag: wie zoekt u? Wie zij zoekt?! O dat is Hij die haar ziel liefheeft. Dat is Hij die haar leven is. En daarbij is de gedachte aan een dode Jezus nog centraal. Richt ze zich nu tot deze tuinman want misschien heeft hij Hem weggenomen. O laat hij dat dan zeggen want dan zal zij Zijn lichaam nemen en Hem verzorgen.
En gemeente, zo blijft Maria op dit voor haar dode punt staan. Als voor haar op een ondoorwaadbare plaats. Waar ze van uit zichzelf maar niet doorheen komt maar waaruit ze geroepen en getrokken moet worden door Hem die de Levensvorst is. Want zonder ook maar een antwoord af te wachten, wendt Maria alweer af om verder rond af te gaan tasten in haar duisternis. Maar gemeente, dan gaat Christus haar op dit voor haar dode punt raken en in het hart treffen.
Want door de donkerheden van haar leven heen zal Hij bij haar doorbreken als het licht des levens. Uit haar dood, en haar blijven staan bij de dood, zal Hij haar gaan roepen tot het leven. En daarvoor roept en noemt Hij haar die haar bij name kent, roept Hij haar bij haar naam. Want gemeente terwijl zij zich alweer bij het graf heeft omgedraaid, bij de Levende vandaan, zegt Jezus tot haar: Maria. En gemeente met dat roepen en dat noemen van haar naam geschiedt dat wonder dat niet te verklaren is. Dat ik u ook vanmiddag niet verklaren kan. Geschiedt dat wonder dat Maria uit haar duisternis en troosteloosheid geroepen en getrokken wordt tot Zijn wonderbaar en heerlijk licht. Dat is tot Hem de opgestane Levensvorst Zelf.
Maria, zo klinkt het uit Jezus’ mond. Sommige handschriften hebben in de Grondtekst haar Hebreeuwse naam staan. Mirjam. Jezus zeide tot haar: Mirjam. Zo heeft de Meester haar steeds genoemd. En niet alleen zo heeft Hij haar steeds bij name genoemd, maar daarin is ook zo iets persoonlijks geweest, zo iets enigs, dat ze steeds in haar naam dat roepen van Jezus heeft gehoord en dat ze ook nu weer, Maria. O gemeente, die stem herkent ze uit duizenden. Die stem maakt in haar los wat die altijd in haar los gemaakt heeft als Hij haar naam noemde, namelijk diepe liefde en genegenheid tot Hem die haar verlost had. Want dit is de stem van haar liefste. Dit is de stem van die goede Herder die de Zijnen kent en ook door de Zijnen wordt gekend.
Dit is de stem van Hem die gezegd heeft: Mijn schapen horen mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij. En Ik geef ze het eeuwige leven. En zij zullen niet verloren gaan tot in eeuwigheid. Niemand zal ze uit mijn hand rukken. Maria was Hem kwijtgeraakt in de dood en in de dood zou ze Hem zoeken. Onbedacht had ze de Herder verloren. Maar de Herder haar niet. In Zijn grote trouw en liefde zoekt Hij Zijn schaap dat verstrikt was in de duisternis van het ongeloof en daardoor zo door en door troosteloos zoekt Hij Zijn kind op. Noemt Hij bij haar naam, Maria, Mirjam. O die stem kent Maria. Dat is Zijn stem. De stem waarmee Hij zeven duivelen in haar leven uitriep en een trilling van vreugde en verwondering zal door haar heen zijn gegaan.
Met die stem roept Christus Zijn schapen terug in de rechte sporen. Hij roept haar naam. Meer is niet nodig. Maria. O gemeente dit roepen van de Middelaar dat maakt haar droefheid tot blijdschap. De schaduwen van ongeloof en twijfel, ze vluchten voor dit roepen weg. Hij trekt haar daarmee van het graf weg, Hij stelt haar door dit roepen in Zijn licht- en levenskring. Het zal voor Maria Pasen worden. Het licht van Pasen gaat in haar leven gloren. Omdat de Opgestane Zelf zich in Zijn heerlijkheid en glorie aan haar openbaart. Maria, zoek Mij toch niet bij de doden want Ik ben de Levende. Ik heb het leven ook voor jou verworven en door Mijn roepstem roep ik jou ook tot het leven, dat nieuwe leven. Dat leven dat in Mij met Pasen is gaan gloren.
En gemeente, zo roept de Heere toch nog steeds. Uit de dood tot het leven. Dat doet de Heere toch nog steeds jonge vriend. Door je bij je naam te roepen. Door te roepen in de prediking van het Woord. Als wij rondtasten in het duister en wij denken onze eigen weg wel uit te stippelen, maar wij ineens onze naam hoorde noemen. De een misschien op jonge leeftijd, de ander later. Maar dat je moet zeggen: nee niet ik zocht Hem, maar Hij zocht mij, Hij vond mij zoals ik was, liggend in mijn zonden en ellende. In het vuil van mijn zondig bestaan. En toen ik door Hem bij mijn naam genoemd werd, en dat gebeurt onder de prediking van het Woord, als je zondaar voor God gaat worden en je voor de dag moet komen, zoals eens Adam voor de dag moest komen: mens, waar ben je? Dan moet je voor Hem komen arm en ellendig, buiten Christus.
Dan roept Hij je voor de dag. Dan moet je voor Hem komen met de nood en schuld van je leven. Maar dat roepen is wel tot het leven, gemeente. Ja jonge vriend, dat jonge vriend dat was er al ten diepste al in het uur van je doop. Toen God je bij name noemde. Door je ouders tot de Drie-enige God werd gebracht en Hij kwam met Woord van Zijn belofte. Dank God maar voor ouders die dat hebben gedaan en daarbij ook zoeken je groot te brengen.
Maar daar mag het niet bij blijven. Bij dat uiterlijke teken. Het gaat erom dat je ook zelf de stem van de Heere leert verstaan als die tot je roept en tot je klinkt vanuit de prediking van het Woord. Dat je het mag leren, je het mag gaan zien, dat je vanuit de duisternis van je leven door Hem geroepen en genoemd wordt bij je naam. Niet dat je het zocht maar dat het je gebeurde. Maar dat Hij je vond en riep. Dat je onder de prediking van het Woord verkeerde en onder dat Woord niet meer uit kon komen. Dat je misschien wel een beetje boos op de dominee was: hoe weet hij dat allemaal van mij? Dat hij ging uitleggen wat er leeft in je hart. Dat je persoonlijk in de bank kwam te zitten alsof de preek alleen voor jou bestemd was. En dat Woord je steeds meer in het nauw ging brengen en je voor de dag moest komen en tot een antwoord moest komen. Dat je tot het besef kwam ik kom onder het Woord niet meer uit, onder de klem van het Woord niet meer uit. Ik zou wel willen weglopen maar ik kan het niet. Want Hij roept, Hij roept tot Zijn dienst.
En als Hij dan roept, dan is dat een onwederstandelijke roep. Dan moet je je als mens gewonnen geven. Dan kun en wil je als mens niet anders meer. Dan moet je voor de dag komen met de doodsheid en verlorenheid van je leven, want daarin vindt God ons. Zoals Hij ook Maria in haar dwalen heeft opgezocht en geroepen heeft. En ze daarmee voor de dag moest komen, met haar ongeloof en ontrouw. Wat groot als God zo naar je omziet. Niet dat je daarmee wat wordt maar dan zeg je het: maar mezelf lig ik middenin de dood, en uit mij geen vrucht tot in der eeuwigheid. Maar dan ga je je leven zoeken, ook steeds weer zoeken, buiten jezelf in de Heere Jezus Christus. De Vorst van Pasen alleen.
Want gemeente, dat werkt dat roepen van je naam ook uit. Want dat doet ook bij Maria de nevels opklaren. Deze leven wekkende, en levensvernieuwende stem van Christus die wekt allen die in waarheid hun naam worden genoemd, ook op tot een nieuw leven. Want gemeente met dat Maria haar naam hoort noemen, verandert alles voor haar. Alle ongeloof en twijfel neemt dat van haar weg. Ze had zich alweer van Christus afgewend, met de rug naar Hem toe, ze stond alweer te blikken in dat lege graf. Maar toen klonk daar die stem die ze uit duizenden herkende, en Jezus zeide tot haar: Maria. Dat verandert opnieuw haar leven. Dat brengt haar leven tot omkeer.
Wie zien daarin waarin de roeping van Christus’ wege een mens ook toe brengt. Want dan staat gemeente, en zij zich omkerende zeide tot Hem: Rabbouni. Hetwelk is gezegd: Meester. O gemeente dat is die roeping van Christus dan een levensvernieuwend werk als vrucht ook van Pasen. Want dan komt er een breuk met ons vorige leven, dan bekeert een mens zich van zijn vorige wandel en gaat hij gelovig toevertrouwen aan de Heere Jezus Christus alleen en dan kun je niet blijven wie je ben en wie je was. Dan is er omkeer, toewijding, bekering tot Hem nodig. Dan gaan we ons tot Hem wenden.
Want gemeente, dan keert ook Maria zich ook hier voorgoed om. Dan wendt ze zich af van het graf en wendt ze zich naar haar Meester. Het graf geeft haar geen vrede. Het leven in de wereld, jonge vriend, zal je ook nooit enige vrede geven. Hoogstens een schijnvrede. Zeker als je bij het Woord bent opgevoed en in de wereld leeft, dan zul je er nooit vrede mee hebben. Je geweten zal altijd blijven spreken. En het leven in de wereld en in de dienst van de wereld geeft geen vrede maar laat je leeg staan. Maar alleen Hij geeft vrede, een vrede die alle verstand te boven gaat.
Haar Meester, haar Leraar, haar Rabbouni. Want zo erkent zij Hem. Rabbouni, mijn Meester betekent dat. Zoals u wellicht weet wordt het woord rabbi uitgesproken tot die leraar van de wet. Maar de titel Rabbouni werd eigenlijk niet voor mensen gebruikt. In de regel werd Rabbouni uitgesproken en dan werd bedoeld: God, een Heere van de hemel die ook een Heere is over allen. Maar gemeente, zo erkent hier Maria ook dat Hij haar Meester is. Dat Hij het in haar leven voor het zeggen heeft. Vol eerbied buigt ze zich in verwondering neer. In dit Woord geeft ze zich aan Hem over.
Hij die de dood overwon, heeft Maria voor Zich gewonnen. Hij heeft gezegevierd ook over haar dwaasheid, over haar droefheid en blindheid. Zo is Hij de Vorst van Pasen. Dat Hij leven gaat werken waar geen leven is. Dat Hij licht gaat scheppen daar waar duisternis is. Daarom kan de dood Maria ook niet gevangen houden. Nu Hij de gevangenis gevankelijk heeft gevoerd en de machten van de dood en van de hel heeft overwonnen en Hij van die overwinning aan het uitdelen is aan al Zijn wederhorigen. O nee gemeente, want dan neemt Hij Maria als een van die schapen die Hij bij name noemt en kent, dan neemt Hij Maria mee op Zijn zegentocht.
Nee, Hij laat Maria daar niet wenend bij dat graf achter. Nee, Hij laat haar niet in haar verblindheid achter. Nee, Hij neemt haar op Zijn zegentocht mee zoals ze allen mee zal nemen. Al Zijn schapen van alle tijden die Hij bij name kent. Soms kost het Hem veel moeite om ze te roepen en te trekken, waren ze soms heel ver bij Hem vandaan geraakt. Hoever, ach dat doet er niet toe. Daar hoor je hier bij Maria de Meester ook niet meer over. En dat doet het er ook in uw leven niet toe. Hoever je misschien wel bij de Meester vandaan geweest kunt zijn. En wat Hij ervoor heeft moeten doen om je te trekken en op te zoeken.
Hoewel het natuurlijk wel kan drukken de keuzes die je in je leven hebt gemaakt en dan zonder God. Maar laat dat maar tussen de Heere en je ziel. Dan is Hij ook de Heere die een berouwvol en boetvaardig zondaar dat genadig wil vergeven. Maar gemeente, dan gaat het er wel om, ook op Pasen 2021, dat we die belijdenis die Maria hier uitspreekt, dat we dat ook leren naspreken: Rabbouni, Meester. Als de Opgestane vandaag in ons midden in de prediking van het Woord roept Hij ons bij onze namen. Hebt u uw naam gehoord? Zegt Hij het tot u, tot jou: wie zegt u dat Ik ben? Wie is Hij nou voor u, wie is Hij nou voor jou?
O dat het zou mogen leven in je hart, dat je er niet meer onderuit kunt, dat je het met Maria zegt: ja, U bent mijn Rabbouni, mijn Meester. Neemt U mij toch bij de hand, onderwijst U mij toch de weg die ik gaan moet. Want van mijzelf ken ik mijzelf als een dwaalziek schaap. Ja houd U mijn beide handen met kracht omvat. En wees U mijn vast geleide op het smalle pad. Alleen kan ik niet verder, geen enkele tree. Neem trouwe Zielenherder mij arme mee. Neem me mee Heere Jezus achter Uw zegenwagen en leid mij toch zoals U ook eens Maria geleid hebt. Haar uitgeleid hebt uit het pad des doods en ongeloof. En die hof van Jozef was een doolhof waaruit ze zelf de uitgang niet vinden kon. Maar U haar eruit hebt geleid. En u haar geplaatst hebt opnieuw op de weg des levens. De weg achter U de Levensvorst, de Vorst van Pasen aan.
Zo is het toch voor Maria Pasen geworden. Dan ga je Hem je Meester noemen. Als je door genade de Zijne bent geworden en Hij de mijne. Zijn eigendom te zijn, gekocht met Zijn dierbaar bloed. Als Hij je geroepen heeft en een goed werk in je begonnen is. O gemeente, dan kom je niet meer los van Hem. Dan heb je Zijn onderwijs in het Woord, in de prediking en noem maar op zo blijvend nodig. Dan zeg je het: Rabbouni, u bent het, U alleen. Dat is mij genoeg. Mijn Meester, mijn Leermeester. Mijn goede Herder die Leraar is. Dan vertrouw je je aan Hem toe, dan zoek je dagelijks aan Zijn voeten te verkeren. Kom maar aan Zijn voeten op die gezegende plaats waar ik niets ben en Hij alles en steeds meer voor mij wordt. Steeds dieper ingewijd te worden in het heilgeheim van het leven dat er alleen in Hem is. Deze Meester.
O gemeente, dat we Hem zo mogen erkennen op Pasen 2021. In ons de dood maar Hij het leven. Ook voor de praktijk van iedere dag. Dat we in gedachtenis zullen houden dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan. Om van Hem te gaan spreken, om van Hem te zingen. Van deze Paasvorst, als Hij je liet delen in de Paasvreugde die Hij heeft aangebracht. Zoals Maria ook zeker gezongen zal hebben van Hem, toen haar droefheid tot vreugde werd en haar weeklacht en geschrei veranderde in een blijde rij. Toen heeft ze niet gezwegen. Toen is ze met vreugde omgord gegaan naar de stad Jeruzalem om het de anderen te gaan vertellen. Zo daar Gods lof naar boven.
Nee, daar nog niet uit vele monden daar in die grote stad Jeruzalem. Nee, het is dikwijls niet de massa, het zijn niet de velen maar het zullen er wel velen worden door de eeuwen heen. Hier waren het nog maar de eerstelingen van de oogst. Die als vrucht van Pasen tot levende getuigen zijn geworden. Maar gemeente daarmee gaat de Heere door tot op de dag van vandaag totdat er straks die grote schare zal zijn, gekocht door het bloed van het Lam die die opgestane Paasvorst dan eeuwig zullen loven. Hem loven en danken voor Zijn overwinning. Ja, die ook hen overwonnen heeft. Hen ook in Zijn Paaskracht te sterk is geworden. Daar zullen ze Hem eeuwig voor grootmaken en Hem eeuwig de hulde en de eer toebrengen. Want Hem alleen is de glorie, U alleen is de glorie, opgestane Heer, U alleen de victorie, nu en immermeer. Amen.
Zondag 4 april 2021, Eerste Paasdag – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. W.M. van der Linden – Schriftlezing Johannes 20 vers 1-18