De discipelen zijn zo onder de indruk van de aanvechtingen en aantijgingen van de Farizeeërs over echtscheidingen, dat ze kinderen verhinderen om tot Christus te gaan. Het is groot als ouders en opvoeders kinderen tot Christus mogen brengen. Daarbij kunnen zij verhinderd worden of een verhindering zijn, bijvoorbeeld door een werelds leven, door slapte, door gebrek aan huisgodsdienst. Christus wijst de kinderen echter niet af. Hij legt hen de handen op, zegent hen en bidt met hen. Zij ontvangen een grote zegen; door en dankzij Christus’ handen en armen. Hij liet Zich aan het kruis nagelen om verloren zondaren te redden van het eeuwig verderf.
Het komen van kinderen tot Christus
‘En zij brachten kinderkens tot Hem, opdat Hij ze aanraken zou; en de discipelen bestraften degenen, die ze tot Hem brachten. Maar Jezus, dat ziende, nam het zeer kwalijk, en zeide tot hen: Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods. Voorwaar zeg Ik u: Zo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt, gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan. En Hij omving ze met Zijn armen, en de handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij dezelve.’ – Markus 10:13-16
Het gaat over kinderen, jazeker. Maar het is ook voor ouderen. Niets is zo belangrijk voor ons allen om tot Christus te gaan.
- Hoe ze gebracht worden (vers 13)
- Hoe ze verhinderd werden (vers 13b)
- Hoe ze verwelkomt werden (dat lezen we in de volgende teksten)
1.
Markus 10, gemeente, de eerste 16 verzen: wat een onvoorstelbare tegenstelling. Het grootste kwaad wat een kind kan overkomen, is dat z’n ouders scheiden. Wat een tranen voor vaders, moeders, kinderen. Echtscheidingen. ‘En ik dan‘, dat is een boekje daarover. Laat ik het maar simpel zeggen: de grootste ramp voor kinderen is als de ouders uit elkaar gaan. En de grootste zegen is als ouders hun kinderen bij Christus mogen brengen.
De Heere ging door de landpalen van Judea, naar de overzijde van de Jordaan. En de scharen volgen. Hij leerde hen wederom. Hij had al heel wat geleerd. Deze mensen hadden kennelijk elke keer onderwijs nodig hebben. Zijn die mensen er in Gouda ook nog? Mensen die zo blind en dwaas zijn. Jezus is zó geduldig. Hij blijft aan het onderwijzen.
De Farizeeën komen Hem verzoeken over echtscheidingen. De enige grond, weten we, is overspel. Ik hoop dat je het nooit meemaakt. Ze blijven aan het vragen. Ze verzoeken Hem, hoe Christus erover denkt. De discipelen horen dat. En in het huis vraagde Hem Zijn discipelen wederom van hetzelfde. Wat een verdriet voor kerkenraden en ouders – al die echtscheidingen en appelbrieven. Het kan achtervolgen in het ambtelijke leven, al die verdrietelijke, smartelijke toestanden. Zo zelfs dat al die zorgen in het ambt de kern van het ambtelijke leven – het gaan tot Christus – gaan belemmeren. Dat zie je bij de discipelen. Ze zijn er zo vol van. In het huis binnen ze er nog over. Als opvoeders hun kinderen tot Christus brengen, willen ze ze wegsturen. Terwijl dat de kern is.
Wat een les, broeders. Ik begin bij mezelf! We zijn tot regeren geroepen, dat weet ik ook wel. Maar laten we ons er niet door overheersen. Dat is bij de discipelen gebeurd. Ik hoop dat je ervoor bewaard wordt, voor echtscheidingen, ramp, ellende.
Dan komen we bij vers 13; dan komt er iets veel gelukkiger. Wat een zegen! Zij brachten kinderkens tot Hem. Wie zijn dat, die zij? We kennen allemaal dat versje, ook de jongens en meisjes: eens brachten de moeders de kinderkens tot Jezus. Dat is niet alleen de taak van moeders. Ook van vaders. En zij, daar mag je ook de grootouders onder verstaan. En ik denk ook de leerkrachten. En de ambtsdragers. Misschien zijn er wel die zeggen: ik ga alleen door het leven, maar dan nog heb je de taak mensen die de Heere op je weg plaatst, tot de Heere te brengen. Zij; opvoeders. Wie dan ook, welke categorie dan ook. Brachten kinderkens tot Hem!
Dat zullen natuurlijk babytjes geweest zijn, misschien ook jongens en meisjes van 3 of 4. Aan de hand van papa of mama. Misschien jongens en meisjes van 17 of 18. Ze gingen mee. Ze moesten gebracht worden. Kennelijk gingen ze zelf niet. Een baby kan natuurlijk niet zelf lopen. Gemeente van Gouda, wij zijn allemaal ver van de Heere vandaan. De eerste les is: we zijn ver bij de Heere vandaan. Maar het geeft moed: ze brachten kinderkens tot Hem. Ze gingen zelf niet. U en ik willen niet. Niemand die God zoekt. Weet je wat je dan moet vragen, jongens, meisjes? Heere, wil U me dan trekken? Het is de meest gezegende gang om tot Christus te gaan. Gebeurt dat niet, dan heb je bij het sterven een probleem.
Ze brachten ze tot Hem. Waren ze ziek? Dat lezen we niet. Melaats? Dat lezen we niet. Maar deze opvoeders hebben beseft dat het voor het kind van wezenlijk belang was, dat Christus hen aanraakte. Zijn die leerkrachten, ouders, ambtsdragers hier ook nog? Weet je wat ze hebben gezien? Ze waren denk ik gezond, maar hun ziel was melaats. Dat hebben deze ouders gezien en gevoeld. Weet je wat Erskine zegt: Het geloof (waar zo veel over gepraat wordt) ziet het dodelijk gevaar van de melaatsheid der ziel: buiten Christus. Maar het geloof ziet meer: dat Christus de enige is die hun kind kan genezen. Daarom brachten deze ouders hun kinderen tot Jezus!
Waren ze dan niet besneden, deze jongetjes? Ik denk het wel. Ze hadden het sacrament van de besnijdenis. De ouders hadden geen verbondsoptimisme. Deze ouders, opvoeders hebben doorzien: mijn kind heeft de aanraking van Christus nodig. Begrepen die baby’s dat? En die kinders van 3, 4? Nee. Alhoewel hun kinderen lichamelijk mogelijk gezond waren, alhoewel ze het niet begrepen, hebben die ouders verstaan: mijn kind (een zegen als dat voor leerkrachten, ambtsdragers mag gelden: mijn leerling, catechisant) heeft ondanks de voorrechten de aanraking van Christus nodig. Het gaat over de genade! Zij brachten de kinderkens tot Hem.
Als je kindje gedoopt wordt, worden ze ook de kerk ingedragen. Dan krijgen ze het sacrament. Ze begrijpen dat ook niet. Maar hoewel ze dat niet verstaan, mogen we ze niet uitsluiten. Deze jongetjes waren wel besneden. Deze ouders brachten deze kinderen tot Hem. Mattheus beschrijft dit ook. Weet je wat gelukkig was? Als Hij hen de handen opgelegd heeft, vertrok Hij van daar. Hij is daar niet meer teruggeweest. Menselijkerwijs: als die ouders hun kinderen niet hadden gebracht, was het voorbij. Het was de laatste mogelijkheid. Misschien is vandaag de laatste keer dat je onder de prediking kan zitten. Deze opvoeders zijn op de juiste plaats, juiste tijd. Ze brachten de kinderkens tot Hem opdat Hij ze aanraken zou.
Nou ziet u hier; u zegt: hoe moet dat nu? De Heere Jezus – onze jongeren weten dat – wandelde toen lichamelijk op de aarde. Je kon met je kind naar Christus. Hoe moet dat nu? Hij zit nu ter rechterhand Gods. Hoe moet dat nu? Gemeente, mag ik een paar dingen noemen, ik hoop dat u dat onthouden kunt.
- Bidden voor je kinderen op het moment dat je weet dat je een kindje verwacht, dan moet het bidden aanvangen. Ik weet het: er zitten kinderlozen, alleenstaanden; die kunnen de kinderzegen niet ontvangen. Bid maar mee voor de jeugd van de gemeente. Op het moment dat je weten mag dat je de kinderzegen ontvangt, mag en moet het bidden beginnen. Zij wierp mij reeds op U, in barensmarte, zegt David. Bidden voor je kinders.
- En als ze geboren moeten worden… ja hoe moet je dat zeggen? Leef – dat is even een zijspoor, maar niet onbelangrijk – zo, als je getrouwd mag zijn, binnen het huwelijk, dat je de kinderzegen niet tegenstaat. Als het goed is, leg je alles in ’s Heeren handen. Zowel het begin als het einde van het leven. We zijn toch tegen euthanasie. God bepaalt het einde van het leven. Maar als het goed is, het besef: ook het begin. Het kindje mag geboren worden. Dan mag je met je kinderen bidden. Voor je kinderen. En als ze groter zijn, met je kinderen. Als ze 10 worden, 17, 20: buig je dan ook nog met je kinderen je knieën? Dan doen ze het zelf op de kamer. Ik bid aan tafel. Dat is natuurlijk goed. Maar ik denk dat we het verloren hebben dat we als gezinnen op de knieën gaan. Het is een vorm, ik weet het. De wereld schaamt zich nergens voor. Maar wij schamen ons te bidden in de beslotenheid van het gezin….?! Als je een groter gezin hebt… gemeente van Gouda, buig als dat kan, met je gezin, je knieën. Voor en met je kinderen. Breng ze tot Hem. Huisgodsdienst. Samen lezen, samen bidden.
- Nog iets. Het brengen van je kinders tot Hem. Spreek je met je kinderen over de Heere? Weet je wat we lezen van de godvruchtige vrouw uit Spreuken 31? De leer der goeddadigheid is op haar lippen. U zegt: ik ben onbekeerd. Denkt u dat dat u vrijpleit, om niet met je kinderen (die ten diepste maar kort bij je zijn, wat is nu 20 jaar); spreek je met je kinderen over de Heere? Bidden voor je kinderen. Met je kinderen. Zo vroeg als dat kan. Meenemen onder de middelen der genade. Als ze nog niet kunnen stilzitten en de hele dienst zitten te brabbelen, dat bedoel ik niet. Ook door de week! Ja, maar ze moeten naar school, ze moeten fris zijn… En de ziel van je kind dan? Ze brachten de kinderkens tot Hem. Met, voor je kinderen bidden. Onder de genademiddelen, zo snel als het kan.
- Voorlezen. Voor-leven. Woorden wekken, voorbeelden trekken. Proeven, zien de kinderen aan ons (leerkrachten, catecheten, ouders) dat ze zelf de Heere missen, zoeken, vinden? Voorleven. Dat is een hele taak, dat weet ik ook wel. En toch! En als mijn kinderen niet meer willen luisteren, ze zijn de wereld in. Wulfert Floor zegt: als je niet meer met je kinderen over de Heere kunt spreken, spreek dan met de Heere over je kinderen. Geen ding is bij Hem onmogelijk. Zij brachten de kinderkens tot Hem. Het is toch schraal, dat als je ouder mag worden, je brengt je kinderen natuurlijk bij het doopvont, maar als daar alles mee is gezegd… Dat voelt u net zo goed als ik.
Voor ouders die hier zitten met verdriet, of grootouders. Die vader in die gelijkenis van die verloren zoon, die stond elke dag op de uitkijk om te zien of zijn kind terug kwam. De HEERE weet alles. Hoe mogelijk, onbereikbaar het wordt. Ze brachten de kinderkens tot Hem opdat Hij hen aanraken zou. Persoonlijk denk ik, maar dat mag u met mij oneens zijn, dat deze ouders de HEERE hebben gevreesd. Van zo groot belang hebben ze de aanraking van Christus gezien.
2. Hoe ze verhinderd werden
De verhindering, hoe ze verhinderd worden. Onze tweede gedachte. Er staat in het Woord: en de discipelen bestraften degenen die ze tot Hem brachten. Dat is ontzettend erg. We leren hier dat ook geroepen ambtsdragers ver van de plaats kunnen zijn. Misschien zat hun hoofd vol met de perikelen van het ambt, dat ze de kern over het hoofd zagen.
En die discipelen, nota bene! Geroepen om vissers van mensen te zijn. Wat hadden ze verheugd moeten zijn. Als ze zien dat er opvoeders komen met hun kinderen tot Jezus.
Ze bestraften ze… Misschien zeiden ze: de Meester heeft het druk. Hij laat zich niet met zulke dingen in. Zelf waren ze ver van de plaats. Daarom hebben ambtsdragers, leerkrachten, opvoeders voorbede nodig. De discipelen bestraften ze.
En de Heere Jezus zal ongetwijfeld moe zijn geweest van die aantijgingen en verzoekingen van de Farizeeën. Maar als Hij Zijn discipelen zo waarneemt, wordt Hij toornig. Hij nam hen het zéér kwalijk. Laat ze tot Mij komen, verhindert ze niet, want derzulken (die tot Christus komen) is het Koninkrijk Gods. Die tot Christus gebracht zijn, die krijgen het Koninkrijk Gods. Verhinder ze niet.
Nou is het nieuwe seizoen begonnen. Onderwijs enzovoorts. Het gaat het hele jaar door. Wat is nu een verhindering om onze leerlingen, kinderen, kleinkinderen (hoe je ze noemt) tot Christus te brengen? Ik wil er wat noemen:
- Als er gezwegen wordt over de HEERE en Zijn dienst in onze gezinnen. Ik weet het: we leven in een praatcultuur, dat bedoel ik helemaal niet. Het is buitengewoon ingrijpend als er nóóits iets wordt gesproken over de dienst van de Heere. Als u zegt: dat kan ik niet, dan moet dat uitdrijven tot de Heere. Met eerbied: toen je trouwde, heb je beloofd heilig voor God te leven. Wist je dat je de mogelijkheid zou bestaan, dat je kinders zou krijgen?! Breng de onmogelijkheid bij de HEERE. Ik hoor het meer dan eens, een catechisant die zegt: ik hoor bijna nooit iemand van Gods volk spreken over zijn of haar leven. Kijk wat er in Den Haag en in de wereld gebeurt, maar wat er in onze gezinnen niet gebeurd. Mag ik een voorbeeld geven uit mijn eigen jeugd? Ik was met 10 andere broertjes, ik sliep boven. Op een zondagavond werd ik geroepen door m’n moeder. Daar zat ze in de stoel te huilen. Ze zei: kinders, zal je om een nieuw hartje bidden? De HEERE is zo goed. Ik ben nu 70 en het nooit vergeten.
- Het kritiek hebben op ambtsdragers, dominees, predikanten, diakenen. Ik weet het: het zijn mensen met fouten, gebreken (die je zó kunt aanwijzen). Daar heb je de kerkelijke kanalen voor. Maar ook je knieën. Met kritiek en respectloos spreken over ambtsdragers is funest voor onze gezinnen. Wie wind zaait, zal storm oogsten. Verhinder ze niet! Zelf ga je niet in, zegt Christus, en anderen verhinder je.
- Een derde iets, waardoor je kinderen verhinderen kunt. Als onze godsdienst alleen bestaat uit uiterlijkheden. We moeten waarschuwen. We zien verschuivingen. Maar als godsdienst bestaat uit: dit mag niet en dit niet. En kinderen proeven niet dat het opa, vader, catecheet ernst is, er is geen liefde, geen bewogenheid, geen warmte…. Als uw en mijn godsdienst sleur is, verhinderen we kinderen tot Christus te gaan.
- Nog een verhindering. Verhindert ze niet! Begin ook bij mezelf, echt. De schijnheiligheid, de huichelachtigheid, de onoprechtheid. Wat is dat een verhindering! Er was een predikant die had een gezin bezocht. Die vader had wat zitten vertellen. Bij de deur zei die predikant tegen de vrouw: joh, wat hebt u een godvrezende man! Weet je wat ze zei? U moet mijn man ’s nachts eens meemaken. Buitenshuis: vriendelijk, innemend, voorkomend. Binnenshuis: onverdraagzaam, tiranniek. Verhindering! Wat een zegen als uw godsdienst binnenshuis en binnenskamers hetzelfde is als buitenshuis. Vat u?
- Nog een verhindering. Een werelds leven. Het urenlang surfen op internet. Gemeente van Gouda, we leven in deze tijd met deze middelen en deze media. Ik snap dat we daar niet omheen kunnen. Als ouders meegaan in de wereldgelijkvormigheid. In modetrends. De wereld. Alles, alles. U vat toch wel dat u daarmee uw kinderen, als je ze hebben mag, verhindert. Er wordt gesproken over jeugdprobleem. Dat is de vraag. Misschien ligt het probleem wel meer bij de ouders. Als ouders moeten leven naar de trends van de mode, mannen en vrouwen. Korte rokken, kort haar voor vrouwen; kijk als het niet anders kan, ik weet het wel… Vergun me het alsjeblieft, die oorbellen. Ik weet het wel, er zijn wezenlijke dingen… Achter een zwart driedelig kostuum kun je zo huichelen. Ik weet het. Doet er toch niet aan mee, lieve mensen. Ja, maar, Eliëzer gaf Rebecca toch oorbellen? Dat was in die tijd. Als de HEERE terugkomt in zijn leven, bij Jacob, dan wordt heel die troep begraven. Het zit niet in die troep. Het kwaad zit in ons hart. Je moet het niet willen. Een werelds leven. Er was een vader, die zegt tegen z’n jongen: doe die games eens weg, en die spelletje. Nu zit je er al zolang achter. Pa, u zit zelf ook al 2,5 uur achter de laptop. U begrijpt, een werelds leven. Sleur, schijnheiligheid. Verhinder ze niet.
- Slapte. Ook weer zoiets. Het is zo moeilijk, gemeente, om kinderen op te voeden in de vreze Gods. Het is niet moeilijk. Het is onmogelijk. Waar leg je nou de grenzen? Niet met de botte bijl hakken, dat stoot af. Dat snap ik. Maar toegeven, grenzen verleggen: ben je dan niet bang dat je de gunst van God verliest? Wat is er een wijsheid nodig. Ik begin bij mezelf. Om in liefde en getrouwheid grenzen te handhaven, in de kerk en opvoeding. Om niet af te stoten. Het zal toch ook wel wat zijn, als moet gelden: van Eli, dat hij zijn zonen niet eens zuur aankeek. Er is wijsheid en tact voor nodig. Vraag dat aan dezelfde God. Hij wacht erop genadig te zijn. Al wat u ontbreekt, schenk Ik, als je er maar om smeekt. Verhinder ze niet!
Ja, daar ligt schuld. Als we dat beleven, breng dat maar bij de HEERE. En bij elke Doop wordt gebeden of onze kinders Christus mogen worden ingelijfd, met Hem in Zijn dood begraven, met Hem mogen opstaan in een nieuw leven, opdat zij Hem dagelijks navolgen. Met een kruis. Je hoort er in de wereld niet meer bij, je wordt belachelijk versleten, je had beter 100 jaar eerder kunnen leven. Hun kruis, Hem dagelijks navolgende, vrolijk dragen mogen. Hem aanhangende. Dat kan hoor, vrienden! Als ouders, leerkracht, catecheet, noem het maar op, als ambtsdragers. Met waarachtig geloof, vast hoop, vurige liefde. Opdat ze dit leven dat toch niet anders is dan een gestadige dood, getroost mogen verlaten… Hoor! Om zonder verschrikken voor de rechterstoel van Christus de verschijnen.
Gemeente, wat zal je schrikken… Wanneer schrik ik? Als mij onverwachts iets ergs overkomt. Wat zullen we schrikken: onbekeerd geleefd, onbekeerd gestorven. Onbekeerd ouder geweest, ambtsdrager geweest. Wat zal je dan schrikken. Wat zal dat zijn op de oordeelsdag. Als we met de kinderen, die God ons verleende, ons leende, voor de troon zullen staan. Ze zullen zeggen: waarom heb je me niet meer gewaarschuwd, genodigd? En jongens, meisjes, jeugd: wat is het verschrikkelijk als je vermaand wordt door weet ik niet wie en je gaat maar door, je gaat maar door. Dat zal je eeuwig opbreken.
En als je tot Christus gebracht, geleid, getrokken mag worden… dat valt mee! Dat valt eeuwig mee. Want, wat zijn ze tot welkom, dat is onze derde gedachte.
3. Hoe ze verwelkomt werden
Er staat in vers 16: Hij omving ze met Zijn armen. Dat is het eerste. De handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij hen. Wat er niet staat, schrijft Mattheus: dat ze hun kinderen tot Hem brachten, om met ze te bidden. Deze ouders, verzorgers, opvoeders vroegen alleen of Hij de handen op hen wilde leggen. Ze vroegen één ding, ze kregen er vier. Bij de wereld kom je altijd te kort. De duivel bedriegt. Bij de HEERE valt het altijd mee. Ze vroegen alleen of Hij ze aanraken wilde. Mattheus zegt dat Hij met ze wilde bidden. Baby’s, peuters, kleuters, pubers, jongvolwassenen. Dat is toch wat! Die lieve Middelaar. Daarom geloof ik ook vast dat al deze kinderen behouden zijn. De Middelaar heeft zelf gezegd: Vader, Ik weet dat U mij altijd gehoord. Hij wordt aangevallen door de Farizeeën, mismoedig door Zijn eigen discipelen. Hij brengt dan de nood van deze kindertjes bij Zijn Vader. Gebeden.
Omhelst. Dat is wat! Er staat: Hij omving ze met Zijn armen. Als je iemand omhelst, druk je iemand aan je hart. Dat is wat geweest. Hij sloeg die armen om hen heen. Mensen! Lichamelijk kan het zo niet. Hij is dezelfde. Hij wacht om genadig te zijn. Eeuwige armen. Almachtige armen. Beschermende, veilige armen. Hoe moet het in deze tijd, met verleidingen, verschuivingen? Hij omving ze met Zijn armen. Gemeente! Leerkrachten, ambtsdragers. Alleen binnen de armen van Christus zijn je leerlingen, pupillen, catechisanten, kindertjes veilig.
Die armen zijn nóg uitgestrekt. Ik heb Mijn handen de ganse dag uitgestrekt tot een wederkerig volk die wandelen in hun eigen wegen. Die armen – die toen die kinderen omhelst hebben – Hij wacht om genadig te zijn. Het waren toch slechte kinderen? Dat waren ze! Zondig. Jazeker. Kinderen des toorns? Waren ze. Dat hebben die ouders doorzien.
Maar die armen van Christus zijn later aan het vloekhout uitgebreid, vastgespijkerd. Want het gaat niet buiten het bloed, buiten het recht. En daarom kunnen de meest slechte, goddeloze kinders, mensen zalig worden. Hij heeft ze omhelst! Tegen Zijn hart gedrukt. Dat middelaarshart. Een liefdevol, kloppend hart voor verloren, doemwaardige mensenkinderen. Hij heeft ze omhelst.
Later werden die armen vastgespijkerd. Een veilige muur, een vurige muur: dat zijn de armen van Christus. Ja, natuurlijk, je hebt een waarachtige bekering en zaligmakend geloof daarvoor nodig, om daar de vrucht van te hebben. Heb je dat niet? Dan kan je dat krijgen. Hij heeft er niet één weggestuurd. Niet gezegd: dat kind, nee… Hij heeft ze omhelst, met die armen.
Wil je veilig zijn, kinders? Dan moet je bekeerd worden. Dan moet je tot deze Heiland vluchten, in geloof. Niemand kan toch tot Mij komen dan dat Die Mij gezonden heeft, hem trekke. De HEERE heeft hen getrokken. Dat wisten die ouders en kinderen niet. Later hebben ze dat ervaren. Hij heeft ze omhelst. De handen op hen gelegd hebbend, phoe! De handen. Milde handen, vriendelijke ogen, zijn bij U van eeuwigheid.
Nu. We willen niet. Gij wilt tot Mij niet komen. We willen liever de zwarte hellehond volgen, de duivel. Wij met een gedoopt voorhoofd. Dat we ons zouden laten zaligen!
Die handen werden doorboord. Daar is bloed door gevloeid. Want Sion wordt door recht verlost. Hoe je leven er ook uit ziet, je verleden, je afkomst, wat je gedaan hebt, dat bloed, vrienden, dat reinigt van alle zonden. Tegen Zijn hart aangedrukt. Later werd het doorboord. Er kwam bloed en water uit. Nu kan de grootste der zondaren zalig worden.
Nu legt de Middelaar de handen op de hoofdjes des kinderkens. Later vloeide er bloed uit. Als je nou naar Christus krijgt… wie bracht de Heere Jezus daar? Zijn voeten. Wat heeft Hij lieve voeten. De voeten dergenen die het goede boodschappen. En die ogen? Die keken toornig naar Zijn knechten, maar vriendelijk tot vervloekte kinderen. En die armen? Die heeft Hij gebruikt om te omhelzen. En zijn handen heeft Hij gebruikt om ze te zegenen.
Hij heeft ze gezegend. Het waren vervloekte kinderen. Alles verzondigd! Hij heeft ze gezegend. Hij de vloek gedragen, de straf gedragen, de wet vervuld. Wil je gezegend worden? Dan moet je je knieën buiten, je Bijbeltje lezen, tot de troon der genade roepen. Toen liep Hij op een plekje rond, met eerbied. Nu zit Hij ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders. Weet je voor wie dat een wonder wordt? Niet voor brave Farizeeërs die het zo goed met zichzelf hebben getroffen en zeker niet voor opvoeders of ambtsdragers die het zo goed kunnen. Maar armen, ellendigen, onbekwamen. Hij wil niet alleen kinderen zegenen, maar ook ellendige opvoeders.
En dan gaat Hij onderwijs geven, maar dan gaan we eerst zingen, Psalm 34 vers 6:
Komt, kind’ren, hoort naar mij;
Neem mijn’ getrouwen raad in acht;
Ik leer, opdat g’ uw plicht betracht,
Wat ’s HEEREN vreze zij.
Hebt gij in’t leven lust,
In dagen, waar men ’t goed’ in ziet,
Waarin men vrij is van verdriet,
Waar niets ons heil ontrust?– Psalm 34 vers 6 (berijming 1773)
Het komen van kinderen tot Christus. En tegelijk zeg je: dat hebben we allemaal nodig. Ook de grijsaards. Allemaal. Het is een grote zegen als het in je jeugd mag gebeuren. Het is mogelijk als je in de kracht van je leven bent of als je ouder bent. Het is wel noodzakelijk en onmisbaar. Wat dunkt u van de Christus? Zijn lippen vertroostend.
Nóg! Zijn handen zegend, Zijn hart kloppend. Zijn voeten brachten Hem daar. Wat zegt u van Zijn bloed en geest? Weet u wat de grootste zegen is? Als we gaan leren dat we verloren zijn en verdoemelijk. Maar ook gaan leren wie die Middelaar is. Zijn rug, hoofd, handen. Een bloedbruidegom! Het is niet te zeggen wat die kinders deelachtig werden. Hij heeft ze gezegend!
Als de Geest dat bloed gaat toepassen en ze gaat leiden door dit leven. Zou dat nog gebeuren? Zegt u? Zeker weten. De Geest leidt! Wie door de Geest Gods geleid worden – die zijn kinderen Gods. Twee wegen. Geest uit de afgrond, gaat naar de afgrond. Dubbel erg: teken van het bloed aan je hoofd. En onbekeerd. Uren besteden aan deze wereld en alles. Wat zal dat opbreken. Nog welkom! Hij heeft ze niet afgewezen. Omhelst, gezegend.
Vroeger, als de handen werden opgelegd door de priesters, werden ze gezegend. Zal je er nog om vragen. Hoe ze gebracht, verhinderd en verwelkomt worden. Hoe ze onderwezen worden, mag ik dat nog zeggen? Die schare wilde onderwezen worden. Wat zegt de Heere?
Voorwaard. Dat is een eed! Ik zeg u! Jongens en meisjes, kinders. Zo wie het Koninkrijk Gods… als deze koninkrijken; opgaan, blinken en verzinken. Maar het Koninkrijk Gods. Door Vader uitgedacht. Door de Zoon verworven. Door de Geest in een ellendig hart toegepast. Het Koninkrijk Gods. Als je dat niet ontvang gelijk een kindeke… We moeten dus als een kind worden.
Laat ik het duidelijk zeggen: we moeten een kind van God worden door wedergeboorte. We kunnen dat rijk niet ingaan tenzij we van nieuws geboren worden. Hoe kan je dat weten? De kanttekening zegt: eenvoudig, oprecht, nederig. Geestelijk, eenvoudig. Geen zin in de wereld. Heel geen zin meer in; doodsbang voor de wereld ben je dan. Nederig. Geen meerder goed, Heer, Gij mij geven meugt, dan dat Gij mij vernedert en maakt kleine... Oprecht. Ik beken aan U, O Heer, oprecht mijn zonden. Dat is het eerste: ellende. Dat is het eerste. De oprechten hebben U lief. Het derde stuk; dankbaarheid. Nederig. Die kunnen niet laag genoeg voor God bukken. Nederig. Oprecht.
Wat is een kind? Als je niet wordt als een kind… Een kind is natuurlijk nog klein. Als je een nieuw hart krijgt, word je klein voor God. Van nature staan we hoog. Geen meerder goed, Heer, Gij mij geven meugt, dan dat Gij mij vernedert en maakt kleine.
Wat is een kind nog meer? Onwetend. Wat is nou een kind. Als je een nieuw hart mag krijgen, de HEERE mag vrezen; dan heb je onderwijs nodig. Dan kan je niet zonder de Bijbel. HEERE, wil U me toch onderwijzen. Die zijn er nog hoor! Een kind is klein en onwetend. En wat nog meer? Hulpeloos. De meeste kinderen kunnen zichzelf niet helpen. Wat zijn die geestelijke kinderen toch afhankelijk van de hulp van de HEERE. Niet een keer; dat wordt hun dagelijks leven: Welzalig hij die al zijn kracht – in studie, in opvoeding, in alle schuldgebrek, in het ambt – alleen van U verwacht! Klein. Ze hebben onderwijs nodig. Ze zijn hulpeloos. En een kind is toch normaalgesproken afhankelijk van zijn ouders. Ze kunnen niet zonder de HEERE. Is dat hun grond? Nee, die ligt in Christus. In de Middelaar. In Zijn bloed. In Zijn gebed, geest.
Denk je dat je wat tekort komt? Indien gij niet wordt als een kindeke… Dat is een onderwijs! Gij kunt het Koninkrijk Gods niet ingaan. Weet u wat voor Koninkrijk dat is? Een Koninkrijk waarvan de fundamenten liggen in het eeuwig verkiezend welbehagen. In dat getrouwe verbond. Op recht en waarheid pal. Als straks de wereld vergaat, verschijnt dat Koninkrijk Gods in volle heerlijkheid en glans. Het is gefundeerd op het bloed. Het heeft maar één poort: Christus. Indien gij niet wordt als een kindeke, gij zult het Koninkrijk Gods niet ingaan. En Christus is de poort. En die poort staat nog open. Je wordt heden nog geroepen, genodigd, vermaand. Bekeert u. Waarom zoudt gij sterven? Als dat straks komt en je staat nog buiten… dan heb je eeuwig een probleem. Er zal niets inkomen dat gruwelijkheid doet, leugen spreekt. De poort is Christus. De straten van goud. Die kunnen niet besmet worden. Weet je Wie het licht is? God; een Drie-enig God. Het Lam is de kaars. Daar kan niet iets inkomen dat verontreinigd. Hoe vuil, goddeloos je bent: door het bloed kan je gereinigd worden.
Weet je wat er staat van dat Koninkrijk? Er staat geen tempel. Dat is jammer, zegt u. In het Oude Testament had je de tabernakel en tempel. En wij hebben nu de kerk. Zeker, zeker. De kerkdienst moet je nooit verzuimen. Dat is een van de middelen om tot genade te komen. De kerk is de beste plaats om bekeerd te worden, om jezelf en je kinders tot Christus te brengen – de beste plaats om bekeerd te worden, waar de HEERE het meest werkt. In het Koninkrijk is geen tempel. Weet je waarom niet? De kerk hier is een plaats van afzondering, je ziet hier even afgezonderd, even weg van het wereldse gewoel. In de hemel is alles tempel. God is hun tempel. Geen afzondering meer. Alles is doorstraald van de heerlijkheid van de glans van de deugden van God; van een Drie-Enig God. Zalig, zalig.
Voorwaar… zeg Ik u, wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kindeke, die zal in hetzelfde geenszins ingaan. Nog is er plaats.
Amen.
Gereformeerde Gemeente Gouda, zondag 27 augustus 2023, 16.30 uur.