Van nature zijn we geestelijk dood, zo leert de Bijbel ons. Het gaat over het dood zijn ten aanzien van de verhouding tot God. Hij is onze Schepper maar wij hebben Hem verlaten en zijn in die geestelijke doodsstaat zeer actief. In de verkondiging van vrije genade door het bloed van Jezus Christus dat gestort is tot een volkomen verzoening van al onze zonden schittert Gods barmhartigheid. Maar God die rijk is in barmhartigheid. Dat is een eeuwig wonder. Wij verdienden de dood maar Christus stierf in onze plaats opdat wij zouden leven. Uit genade zijn wij zalig geworden en met Christus mede opgewekt en mede gezet in de hemel. Wie in het geloof aan Hem verbonden is heeft deel aan Hem en heeft het eeuwige leven.

Efeze 2 vers 5 en 6: ‘[5] Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus; (uit genade zijt gij zalig geworden), [6] En heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus‘.

Pasen een zaak van leven of dood
1. Wij waren dood;
2. Wij zijn levend geworden;
3. We leven door het geloof.

Gemeente, jongens en meisjes, bent u, ben jij levend of bent u dood? Ik kan mij voorstellen, jongens en meisjes, dat je zegt wat is dat voor een rare vraag want natuurlijk leef ik. Ik zit in de kerk, ik luister thuis mee, mijn hart klopt, het bloed stroomt door de aders, ik kan denken, ik kan bewegen, ik ben zogezegd springlevend. Natuurlijk leef ik.

Nou ja, als we Paulus vanmiddag horen in wat hij schrijft aan de gemeente van Efeze dan blijkt het niet zo natuurlijk te zijn dat we leven. Je kunt wel ademen, denken en zo maar dat wil helemaal niet zeggen dat je leeft. Van nature, zoals we geboren worden, zijn wij geen levenden maar doden. Wat bedoelt Paulus dan als hij het heeft over dat wij van nature dood zijn?

Om dat te begrijpen, is het goed om te begrijpen dat als de Bijbel het heeft over leven en dood het in de plaats niet heeft over een manier van zijn. Als wij aan leven en dood denken, dan denken we aan een situatie van iets dat is. Als de Bijbel dat gebruikt, dan gebruikt de Bijbel het in het verband van een relatie. Ik zal proberen dat duidelijk te maken met een bekende gelijkenis.

De vader heeft twee zonen. Die jongste heeft het helemaal niet naar zijn zin. Ik kan er niet op wachten op het moment dat u dood bent. Geef mij uw goederen. En die vader doet dat en die jongeren verkoopt die goederen en reist naar een vergelegen land. En daar leeft hij. Vanuit een bepaald perspectief kun je zeggen daar leeft hij, zet hij de bloemetjes buiten. Daar haalt hij werkelijk alles uit de kast om van het leven iets te maken. Het ene feest na het andere feest houdt hij. Tot het geld op is en hij bij de varkens terechtkomt en daar komt hij tot de ontdekking in welke ellendige situatie hij zich bevindt. Dan besluit hij om op te staan en terug te keren naar zijn vader.

En dan komt hij thuis. Wat zegt zijn vader dan? Deze mijn zoon was ik kwijt? Verloren? Nee, die vader zegt het heel anders. Deze mijn zoon was dood. Nu hij weer thuisgekomen is, nu de verhoudingen hersteld zijn, nu is hij levend geworden. Nu gemeente, dat is ook wat Paulus bedoelt als hij schrijft in Efeze 2 dat wij van nature dood zijn. Paulus heeft het niet over een passieve toestand maar een situatie waarin wij actief bezig zijn. Dood door de misdaden en de zonden.

Dood zijn betekent het ontbreekt ons aan een relatie met de Heere. Wij zijn de gemeenschap met God kwijt. Niet omdat God van ons weggelopen is maar omdat wij bij God vandaan gegaan zijn. Omdat wij niet langer in de gemeenschap wilde leven maar we wilden op onze eigen benen staan, onze eigen gang kunnen gaan, we wilden kunnen doen en laten waar we zelf zin in hadden en zo hebben wij God losgelaten en zijn we weg gereisd. Evenals die jongen in de gelijkenis. Dat geldt niet alleen de heidenen maar ook de Joden, dat geldt ons allen van nature zoals we zijn zijn we dood door de misdaden.

Dat we dood zijn door de misdaden, vers 3, wandelen in de begeerlijkheid van het vlees. Dat wat goed voelt, zin in hebben, hoogmoed van ons denken bovenkomt, zo gaan we door het leven. Ongehoorzaam aan onze levensroeping om God te hebben boven alles en onze naasten als onszelf. Ongehoorzaam en in vijandschap tegenover God.

Dat is het eerste wat Paulus hier opmerkt. Het ontbreekt ons aan de verhouding met de Heere. In de houding van misdaden en zonden zijn we een leven van ongehoorzaam aan het leiden. Vervolgens zegt hij in vers 2 dat je betekent niet dat je heel individueel je eigen keuzes maakt. We leven in een tijd zou je kunnen zeggen waarin het individualisme hoogtij viert: je moet doen wat goed voelt, jezelf ontplooien, jezelf uit uitgangspunt nemen, dat moet jij gaan doen, en als andere mensen in de weg zitten dan moet je ze eigenlijk maar aan de kant schuiven want het gaat om jouw ontplooiing, om jouw bloei.

Maar Paulus laat wel zien dat wij mensen helemaal niet vrij zijn. Wij worden beheerst door de eeuw van deze wereld. Door de geest van onze tijd. Die is niet neutraal. Geheel onder de overste van de macht van de lucht. De tijdgeest wordt beheerst door de duisternis en die tijdgeest brengt ons niet dichter bij God maar die voedt de afstand tussen de Heere en ons. Die geest van ongehoorzaam brengt dat we hoe langer hoe meer in het moeras van de zonden wegzakken.

En dat alles leidt er dan van toe dat wij kinderen zijn bestemd voor de toorn. Dat kunt u zich toch ook wel voorstellen. Als wij net als die jongen zo de Heere op het hart hebben getrapt. De Heere die zo Zijn liefde in de schepping aan ons betoond heeft en wij tegen de Heere hebben gezegd: die liefde van U, die zorg van U, die kan ons gestolen worden en we willen op eigen benen staan en we gaan het zelf uitzoeken in het leven. Dat je de liefde van God veracht, dan blijft toch de toorn van God over?

Dan heb je het er toch van gemaakt dat als je tegen God zegt dat je zelf door het leven wilt, dan ga je maar? Als je maar weten wilt dat het uitloopt op de ondergang en de dood. We zijn dood, vijanden van God. Beheerst door de macht van de zonden. Kinderen van de toorn. Onder het oordeel besloten. Dat is de aangrijpende werkelijkheid van de natuur van ons bestaan. We zijn God kwijt en dat is schuld en dat leidt tot het oordeel.

Maar let u dan erop dat daar geen punt staat. Dat deze woorden van deze eerste drie verzen van Paulus aan Efeze een constatering zijn. Paulus schrijft niet je bent dat en daarom een kind van de toorn. Punt, en dan is het klaar. Alsof Paulus een dokter is die zegt u bent ongeneeslijk ziek, gaat u maar naar huis. Nee, nee, zo zegt Paulus het hier niet. U moet erop letten gemeente dat in het Grieks de woorden van vers 1 tot en met 10 een lange zin zijn. Daar zet hij pas de punt.

En die lange zin heeft een kern en dat is vers 5. Hij heeft ons mede levend gemaakt. Daarom voegen de Statenvertalers dat in vers 1 ook in. Het werkwoord ontbreekt daar en ze nemen het hoofdwerkwoord uit de zin en vullen dat hier aan. Dat is de kern. Ziet u de omslag gemeente? Paulus schildert in die eerste drie verzen de aangrijpende werkelijkheid van onze zonden, van het oordeel, mensen zijn die God op het hoogst hebben misdaan, die het oordeel van God dubbel en dwars hebben verdiend.

En als hij die donkere werkelijkheid heeft geschilderd, dan laat hij het licht vallen op wat God heeft gedaan: maar God. En weet u wat dan het machtige is gemeente, dan staat er niet maar God is opgestaan van de troon om de mensheid van de aarde weg te vegen. Dan staat er niet maar God is opgestaan en heeft zijn toorn uitgegoten over alle levende ziel die op de aarde leeft. Dat was toch te begrijpen geweest? Als God een einde gemaakt had aan ons leven, aan ons bestaan? Als God inderdaad Zijn toorn over ons had geopenbaard en uitgegoten? Maar er staat wat anders.

Er staat: Maar God die rijk is in barmhartigheid en Zijn grote liefde. In die realiteit van zonden, in die realiteit van verlorenheid, in die realiteit van de dood is God de God die Zich openbaart als de ontfermende. Als de God die in Zijn liefde gaat handelen. En wat heeft God dan in Zijn liefde dan gedaan toen wij dood waren, toen wij vijanden waren door de misdaden, toen heeft Hij ons levend gemaakt met Christus. En heeft ons mede opgewekt en ons mede gezet in de hemel in Christus Jezus.

Ja, wat betekent dat? U voelt wel aan dat Paulus ons meeneemt naar Goede Vrijdag en Pasen en Hemelvaart. En Paulus heeft het over de Heere Jezus Christus die opgewekt is en in de hemel gezet is. En hij schrijft aan de Efeziërs, en hij sluit zichzelf daar dan bij in, en God heeft dat toen ook met ons gedaan. Toen, daar. Dat is een beetje vreemd, vind je niet jongens en meisjes?

Want waar is de Heere Jezus gestorven? In Putten?! Nee, natuurlijk niet. In Jeruzalem. En wanneer. Ja, tweeduizend jaar geleden. Waren wij daarbij toen in Jeruzalem. Nee. Waren die mensen uit Efeze erbij. Nee, die ook niet. Dat waren heidenen die waren niet voor het Paasfeest naar Jeruzalem gegaan. Dus zij waren er niet bij en wij waren er niet bij. Hoe kunnen wij met Hem opstaan en met Hem in de hemel gezet zijn.

Wat bedoelt Paulus met de woorden met Christus? Ik zeg er maar bij dat het niet de meest makkelijke woorden uit de Bijbel zijn. Met de woorden met Christus legt Paulus een verband tussen de opstanding van Heere Jezus en wat dat betekent en de opstanding van de gelovigen. Dus Paulus zegt eigenlijk wat de opstanding van de Heere Jezus betekent voor hem, betekent de opstanding van de Heere Jezus ook net zo vast en net zo zeker als die de Heere Jezus toebehoren. Wat de hemelvaart betekent het op dezelfde manier net zo vast en zo zeker voor degenen die de Heere Jezus toebehoren.

Laten we eens proberen gemeente of we dit concreet kunnen maken. Wat betekent het voor de Heere Jezus dat Hij is levend gemaakt? Om het goed te begrijpen moeten we eigenlijk even terug naar de Goede Vrijdag. Waarom is de Heere Jezus gestorven? Als ik het jullie vraag jongens en meisjes. Waarom? Ik denk dat jullie zeggen: voor de zonden. Toch?! De Heere Jezus heeft de zonden van de wereld op Zich genomen. Het Lam dat de zonden der wereld wegdraagt. Hij is de Zaligmaker die in de wereld gekomen is om Zijn leven te geven tot verzoening van de zonden.

Als de Heere Jezus op Goede Vrijdag naar het kruis gaat, dan krijgt Hij de dood als loon dat de zonde uitbetaalt. Dan gaat Hij daar aan het kruis en dan krijgt Hij daar het oordeel dat wij hadden verdiend. Zie je Hem daar hangen aan dat kruis op Golgotha. Dan hangt Hij daar tussen hemel en aarde, en zegt Paulus later Hij wordt daar een vloek. Op de aarde van God is geen plek meer en de hemel van God is dicht. Hij hangt daar tussen hemel en aarde in niemandsland, in het luchtledige, als iemand die geen bestaansrecht meer heeft, als iemand die er niet meer mag zijn. Hij hangt daar in de klemmende donkerheid: Mijn God, Mijn God waarom hebt U Mij verlaten? Hij draagt daar de duisternis van de Godverlatenheid die wij hebben verdiend vanwege onze zonden en Hij sterft. Het loon dat de zonde uitbetaalt, de dood, Hij draagt het. En dan wordt het Pasen.

Het moment dat de Vader Zijn Zoon wakker maakt uit het graf. Ontwaak, sta op uit de dood. Wat zegt de Vader daarmee? Daarmee zegt de Vader: het loon op de zonde is betaald. De dood als loon op de zonde heeft over Jezus Christus niet langer enig recht van spreken. De vloek van de wet heeft over Jezus Christus niets meer te zeggen. De aanklachten van de vorst van de duisternis ja die zijn verdwenen. De schuld is betaald, de zonden is verzoend, de dood is van zijn prikkel beroofd en Jezus staat op in het eeuwige leven. In het leven met God. In die eeuwige heerlijkheid met God waar niets meer ooit tussen Hem en God in zou komen. Hij staat op, krijgt een plek aan de troon van God, aan het hart van God.

Dat zegt Pasen voor Jezus. Maar Paulus gaat een stap verder, dat zegt Pasen ook over allen die in het geloof aan Hem toebehoort. Dat de dood geen enkele zeggingskracht meer had. De vloek van de wet is er niet meer. De aanklachten van de vorst der duisternis hebben geen enkele grond meer. De dood niets meer over mij te zeggen. Dood waar is uw prikkel. We zingen het toch met Pasen: alles is voldaan. De dood is verslagen. De toorn van God is geblust.

Hij heeft ons mede levend gemaakt. Mede opgewekt. In de hemel gezet. Boven al de machten en krachten zegt Paulus in hoofdstuk 1. Boven alles wat beschadigen kan. In Hem meer dan overwinnaar. Gemeente, dat is geweldig hoog gegrepen. Als u zich laat leiden door uw gevoel, dan zegt u wel dit staat er een beetje haaks op. Dan heb ik een geweten dat me aanklaagt en dan zit de duivel me op de schouder en die zegt moet je eens kijken wat een potje je ervan gemaakt hebt. Je ligt midden in de dood, je bent een kind van de toorn.

Maar wie in Christus is, gemeente, die is een nieuw schepsel. Die deelt in die heerlijkheid van God. Paulus gebruikt om dat duidelijk te maken nog twee beelden. Hoofd en lichaam. Zit er onlosmakelijk aan vast. Hoofd in de hemel, lichaam op aarde eraan vast. En in hoofdstuk 5 gebruikt hij het beeld van het huwelijk, de eenheid tussen man en vrouw. Christus en de gemeente. Wat betekent dat die eenheid?

Ik moest bij de voorbereiding denken aan mijn trouwdag. Ik was toen ik trouwde een arme student en mijn vrouw was al afgestudeerd en die werkte. Die had een mooie auto, die had een huisje, en meubels. Als ik naar mijn vrouw keek dan dacht ik die is heel rijk. En wat gebeurde op de trouwdag. Toen zei ik ja tegen mijn vrouw en mijn vrouw zei ja tegen mij. Er gebeurde veel meer. Vanaf dat moment aan elkaar verbonden. Vanaf dat moment kon ik zeggen: die mooie auto, dat mooie huis, die meubels die zijn ook van mij. Alles wat van jou is is ook van mij.

Nou gemeente, dat is het geheim van het leven door het geloof. Wanneer ik door het geloof aan Christus verbonden ben. Calvijn heeft het over de unio mystica, de mystieke vereniging met Christus, is alles van Christus van ons. En alles van mij is van Christus. Zo vast en zo zeker, zo stellig. Hoe deel je daar dan in?

Laten we eerlijk zijn dat is dan wel de vraag waar het om spant vanmiddag. Want Paulus heeft ons wel duidelijk gemaakt dat het niet vanzelfsprekend is dat wij delen in deze heerlijkheid en werkelijkheid van eeuwig leven. Van nature niet. Hoe deel je daarin? Nou gemeente, hoe zijn ze er in Efeze aan gekomen? Paulus zegt dat is in de eerste plaats genade. Hoe kom je eraan? Dat begint bij God. Want in Efeze hebben ze er niet naar gevraagd, niet naar gezocht, geen inspanningen voor gedaan. Niets van dat alles. Ze waren heidenen. Dood in de zonden en de misdaden, ze waren kinderen van de toorn, dat zijn we allemaal.

Maar God die rijk is in barmhartigheid heeft niet alleen Zijn Zoon gezonden, maar ook Paulus een dienaar gezonden in Zijn goedertierenheid en die dienaar is gekomen en heeft het Evangelie van de Heere Jezus Christus verkondigd. Hoe maakt God mensen zalig? Ja dat is genade en die genade begint met de goedertierenheid van God waarmee Hij dienaren zendt van die zeer blijde boodschap. En die dienaren komen bij mensen die midden in de dood liggen en die verkondigen dat machtige van God die Zijn Zoon gezonden heeft in de wereld, van Jezus Christus die Zijn leven gegeven heeft tot verzoening. En die is opgestaan tot rechtvaardiging.

En waar dat Evangelie verkondigd wordt gemeente, daar gebeurt het. Ja wat? Daar gebeurt het dat harten, ogen opengaan en er oog voor krijgen dat we verloren zijn en op weg zijn naar de eeuwige nacht. En dat God ons niet zomaar laat gaan de eeuwige nacht in hoe verdiend het ook zou zijn, dat God in Zijn goedertierenheid het leven zoekt, onze redding zoekt en Hij in Zijn goedertierenheid ons het Evangelie laat verkondigen opdat wij ons bekeren en geloven.

Want gemeente, daar moet u op letten, als Paulus zegt uit genade zijt u zalig geworden. Dat is niet uit, maar dat is de gave van God. Dan bedoelt Paulus niet je moet maar afwachten of je het ontvangt. Dat is een gebruik dat nog weleens van Efeze 2 gemaakt wordt. Ik kom het nog weleens tegen dat mensen zeggen: ja dominee, een mens is dood in de zonden en misdaden, en dat betekent dat je niets kunt. Paulus zegt wacht even, dat betekent niet dat je niets kunt, je bent nogal bezig met ongehoorzaamheid, met weglopen, met vijandschap, met God uit handen blijven. Dood is geen passiviteit hier.

Ja, maar geloof dominee, dat moet je gegeven worden. Ja dat is waar. Dat is helemaal waar. Maar dat is niet wat Paulus zegt als hij preekt. Wat zegt Paulus als hij Jezus Christus voor ogen schildert. Mens, je bent weggelopen van huis, kom tot jezelf, mens sta op en keer terug naar huis, bekeert u en gelooft het Evangelie. En dat doet Paulus niet omdat hij ervan doordrongen is dat wij mensen wel zelf tot bekering kunnen komen en dat we vanuit onszelf wel gaan geloven. Paulus is er zelf wel klip en klaar over dat dat ervan onszelf niet inzit, daar is de macht van ongehoorzaamheid, en de macht van de vorst der duisternis veel te sterk voor. Maar Paulus is er wel van overtuigd dat door die roep tot bekering, ogen opengaan en zondaren opstaan.

Wat Paulus hier neerschrijft in Efeze 2 is niet alleen de donkere realiteit van onze verlorenheid en van onze dood, maar dat is tegelijkertijd een machtige belofte. Kijk eens hoe hij hier de Heere voor ogen schildert: God die rijk is in barmhartigheid, God die Zijn geweldige grote liefde bewijst, God die bezig is met het betonen van Zijn uitnemende rijkdom van Zijn genade. God die bezig is met een nieuwe schepping om mensen te formeren die wandelen zullen in goede werken tot lof en verheerlijking van Hem. Daar is God mee bezig.

Rijk in Zijn barmhartigheid. Rijk in Zijn liefde. Rijk in Zijn ontferming. Gemeente, als we hier niet in delen dan is dit een hoofdstuk waarin God ons voor de ogen wordt geschilderd en waar Paulus ons mee bemoedigt, gaat er mee naar de Heere toe met die dood van je leven. Met die zonden, met die gebrokenheid, met die ellende en zeg het maar tegen de Heere: ik moet mij bekeren maar het lukt. En ik zou U moeten vertrouwen maar het wantrouwen zit zo diep in mijn hart maar het lukt niet. En belooft de Heere het dan niet gemeente, we zingen het toch als kleine kinderen al: opent uwe mond, eist van Mij vrijmoedig, al wat u ontbreekt, schenk Ik u zo u het smeekt. Karig, nee? Moet ik maar afwachten? Nee, mild en overvloedig. Dat is hetzelfde beeld. Rijkdom. Overvloed. Van genade, van ontferming.

Dat is ongehoord gemeente wat God hier belooft. Wat Hij hier in het Evangelie ons toezegt. Wie als een zondaar zich vastgrijpt aan de Heere Jezus, wie als een zondaar vlucht tot de Heere Jezus gemeente, krijgt hier van Paulus het onderwijs die hier zegt: mede opgewekt, mede levend gemaakt, mede gezet in de hemel. Laten we eerlijk zijn gemeente, op die toonhoogte leven we niet, niet altijd. Dat moet ons voortdurend worden aangezegd. Toegezegd. Daar moeten we voortdurend bij bepaalt worden. Als het ons geleerd wordt, gezegd wordt, dan neemt God ons ook bij de hand gemeente om ons te laten zien op die rijkdom, op die heerlijkheid. Dan neemt Hij ons mee op die toonhoogte: nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan, wie in het geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood, voor hel, voor duivel niet.

Hij is verlost. Hij heeft deel aan het eeuwig leven. Dat is ook de keerzijde. Niet geloven, als ik mij niet bekeer, als ik bij God wegblijf, als ik niet opsta en tot de Vader ga, dan blijf ik verloren, dan blijf ik dood, dan blijf ik een kind van de toorn. En daar heeft God u niet voor over maar Hij zoekt uw leven. In Zijn genade laat Hij u het Evangelie verkondigen met bevel van geloof en bekering. En Hij meent het en Hij verzekert u: wie opstaat en tot God gaat, komt niet beschaamd uit maar deelt door het geloof in deze werkelijkheid. Amen.

 

Zondag 11 april 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. W.J.C. van Blijderveen – Schriftlezing Efeze 2 vers 1-10