Asaf mag in Psalm 77 zien op Gods weg. Hij heeft veel vragen over de moeilijke omstandigheden waar hij in zit. Hij mag zien dat Gods weg in het heiligdom is. Dat de weg van de Heere door de zee liep, zoals bij het volk Israël. Ook in deze coronacrisis, als alle zekerheden wegvallen, is de vraag: waar brengt het ons? Zien we de hand van de Heere erin? Wat wil de Heere tegen ons zeggen? En zien we dat Christus ons is voorgegaan, door de zee van Gods toorn en gramschap om onze zonden weg te dragen?
De weg terug naar God
We gaan met elkaar Psalm 77 overdenken. Ik heb de hele Psalm uitgekozen. De verzen horen bij elkaar. We bezien de hele Psalm, met als kerntekst vers 14: ‘O God! Uw weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God?’ Daarin mag Asaf omhoog zien. Het is het doel vanavond, dat we omhoog mogen zien, temidden van deze omstandigheden, die ons teneerdrukken.
1) Slapeloze nachten, de worsteling van Asaf (vers 5)
Wat zijn de bijbelschrijvers toch eerlijk geweest in de ervaringen die ze delen met ons. Het zijn geen succesverhalen, mag ik dat zo zeggen? Nee. Ze zijn heel eerlijk. Dat ze zo vaak worstelden met, ja met wie… met God! Ze worstelden met de omstandigheden waarin ze verkeerden. Dat hield hen bezig. Ze waren er niet een, twee, drie uit. Niet even moeite ervaren en dan was er de oplossing alweer.
We kennen Asaf wat beter uit Psalm 73, de Psalm die best vaak wordt gezonden. Psalm 77 is ook van hem. Het thema is net als Psalm 73, aanvechting, beproeving, door elkaar geschud worden. En dan God kwijt zijn. Maar daar blijft het niet bij. Hij mag God vinden. Ik hoop dat het dichtbij komt vanavond. Dat u zegt: ik ben blij dat de Heere mensen als Asaf heeft gebruiken om het innerlijk aan het papier toe te vertrouwen. En dat ze dezelfde vragen hebben als ik nu, die waarom-vragen. En dat er dan voor mij ook een weg terug is, als ik God kwijt ben. Of heb ik God nog niet gevonden, en vind ik hem voor het eerst.
Deze dichter kan geen oog dicht doen. Het houdt hem bezig. Bepaalde zorgen die je zó bezetten. Dat je er niet van kunt slapen. Al die berichten over het coronavirus. Je gaat ermee naar bed, je staat ermee op. Het eerste wat je doet: hoeveel besmettingen, hoeveel doden. Welke maatregelen kunnen we verwachten? Hoe zal het volgende week zijn? Kunnen we nog wel…
Het houd je bezig, die onzekerheden. Niemand weet het meer hè, vandaag de dag. De groten dezer aarde weten het niet meer. Waar is het houvast? Vandaag zijn de winkels open, misschien morgen gesloten. De regels veranderen per dag.
En als het virus in huis komt. En het wordt een ziekbed dat overgaat in een sterfbed. Een sterfbed. Hoe dan? Ben ik dan bereid om God te ontmoeten? Ben ik bereid? Kan ik de Heere ontmoeten? Is mijn ziel gered? Dat is de belangrijkste vraag in ons leven.
Dat kan ons teneerdrukken, net als deze dichter. Asaf draaide zich van de ene zij op de andere. Het verdriet was zo groot. Hij was overstelpt. Golf op golf. Iedere keer krijg je weer water binnen. Dit houd ik niet lang meer vol. Dit gaat niet goed. Golf op golf. Hij zegt: ik werd overstelpt door verdriet.
Sommigen denken dat het niet zozeer persoonlijk leed was, maar dat Asaf bezet was met zorg over het volk van Israël. Dat hij bepaalde dingen in het land maar niet kon begrijpen. Asaf stond ten dienste van de Heere. De belangen van de Heere wogen hem zwaar. Hij brengt het verdriet van het volk voor de Heere. Hij weigerde om getroost te worden. Hij weigerde troost te aanvaarden.
Als mensen zeiden, ja maar Asaf, zo mag je toch niet denken, dan zei hij: ik weet het niet. Ik weet het niet. Ja maar Asaf, de Heere is toch getrouw? Denk eens terug. Ik kan niet denken, zei hij. Ik heb er geen oog voor. Kijk eens om je heen. Er zijn toch nog meer mensen die trouw zijn. Hij had er geen oog voor. Hij weigerde net als Rachel om getroost te worden. Het wees heen naar de Babylonische wegvoering. Geen plaats voor troost.
Misschien herkent u dat: wat mensen ook aanreiken, je houdt het verre van je. Is dat goed? Te weigeren om getroost te worden? Nee, dat is niet goed. Nee. Dat is niet goed. Als we de troost die de Heere aanreikt in Zijn Woord, van ons houden, dan weigeren we een medicijn te nemen. Moet je nooit doen. Ook niet denken, ja maar, in de Bijbel zijn genoeg voorbeelden die dat ook niet konden. Maar deze voorbeelden staan tot lering. Opdat wij niet zo handelen. Maria weigerde ook om getroost te worden. Lazarus was gestorven. Martha kwam Jezus tegemoet; Maria bleef thuis. Haal je zuster, zei Jezus tegen Martha. De Meester is daar en Hij roept u, zeg dat maar. Zij moest ook vertroost worden. De Emmaüsgangers, vol verdriet, weigerden eigenlijk ook om getroost te worden. Jezus gaat het Woord openen. En dan worden ze getroost. Menselijke troost is wat anders. Maar troost vanuit het Woord is wat anders. Goed dat u hier vanavond bent. Of dat u meeluistert.
Vele vragen heeft Asaf. Mijn hand was des ’s nachts uitgestrekt. Ik zocht God, maar ik vond hem niet. Zoals een zieke een hand kan uitstrekken om een geliefde te tasten. Als een hand zoekt om steun, op een sterfbed. God waar bent U? Hij was God kwijt. Misschien twijfelde hij aan het bestaan van God. Heere, als U dit toelaat, bent U dan wel aanwezig. Het grote vraagstuk van het lijden – ook vandaag de dag wordt dat naar voren geschoven. Waarom laat God dit toe?
Laat ik u eerst eens iets anders erover zeggen. En dat heeft alles te maken met een verkeerd uitgangspunt. Wij kunnen in het lijden (of het vraagstuk van de ziekte) een verkeerd uitgangspunt hebben. Dan gaan we ervan uit dat het leven op aarde een voorspoedig leven is. Gezond, gelukkig, vrede, voorspoed. Mensen worden oud. Een goede oude dag bereiken. Dat is waar we vanuit gaan. Er is vrede. Het is goed op aarde. Maar is dat een eerlijk uitgangspunt?
Zo was het wel in het Paradijs. Toen mochten we die verwachting hebben. Vrede, geluk, voorspoed, leven met dieren, God, planten. Het was zeer goed. Maar die verwachting mogen we nu niet meer hebben. Door de zonde is alles anders geworden. Vervloekt is de aarde! Doornen en distelen. De dood zal er zijn. Er horen ziekten bij. Dat is het geworden. Daarom is het uitgangspunt verkeerd als we zeggen: waarom zijn er zoveel zieken?
Gods Woord zegt: dat is normaal, dat is wat je mag verwachten. De Heere belooft ons helemaal niet meer een rustig leven. Ook niet zijn kinderen. Denk niet dat die een ander leven krijgen. Ze ontvangen dezelfde omstandigheden – alleen als het goed is leven ze anders in en onder deze omstandigheden. Onder het kruis.
De bezoldiging van de zonde is de dood. Hier het kruis, straks de kroon. Petrus schrijft erover: ‘Geliefden, houd u niet vreemd over de verdrukking onder u, die geschiedt u vanwege de verzoeking’. Dat geldt voor alle andere moeiten en zorgen. Gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus.
Ik hoor dus van een broeder in de bediening die een Chinees christen sprak. Die zei: weet je, jullie in Nederland, zijn zo bezig met dit leven. Met het leven op aarde. Dat is niet goed. Je moet uitgaan van dat je moet sterven. En dat je straks God mag gaan groot maken. Bij ons in de gemeente waren mensen jaloers op een ernstig zieke. Jij mag bijna naar Huis!
2) Veel vraagtekens, Asaf stelt veel vragen aan God, zichzelf en aan de omstandigheden (vers 8)
Al die vragen worden gesteld. Asaf zegt later: dat waren geen goede vragen. Zal de Heere in eeuwigheid verstoten? Houd Zijn goedertierenheid op? Heeft Zijn toezegging een einde? Heeft God vergeten genadig te zijn? Allemaal vragen. Vragen die u misschien wel herkent. Het is een soort draaikolk. Negatieve vragen. Waarin je je voortdurend vanuit het ongeloof vragen stelt. Ze kunnen raken aan het godsbestaan. Is er wel een God die leeft, die ons onderhoudt? Die de wereld niet loslaat?
In Psalm 73 zegt Asaf dat hij zich diep geschaamd heeft over die vragen. Ik werd een groot beest voor God. Hij werd jaloers op de goddelozen. Ik begreep er niets van. Het leek beter te gaan met die mensen, in plaats van om God te dienen.
Allemaal vragen. Vragen waarvan we moeten zeggen dat ze niet goed waren. Heeft u een antwoord trouwens. Laat ik dat eens vragen. Heeft u een antwoord? Als u ze zo langsloopt. Heeft u het zwaard van de wapenrusting in uw hand, met de gordel van de waarheid (Efeze 6). Nee, nee, Asaf daar klopt niets van. Zal de Heere verstoten? Nee dat zij verre, zegt Paulus. Een dichter zegt: God zal Zijn volk niet vergeten. Hij zal wél goedgunstig zijn. Hij zal zich ontfermen. Dat ben Ik, zegt God, goedgunstig. Houd Zijn goedertierenheid op? Nee, in Psalm 103 lezen we dat het tot in eeuwigheid is. En heeft die toezegging een einde? Nee, lezen we in Hebreeën 6:18. God kan Zichzelf niet verloochenen. Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? Nee, lees ik in de Klaagliederen, ze zijn elke morgen nieuw.
Deze vragen kunnen in u opkomen. Zou God ervan af weten? Zou God een bedoeling hebben? Zou Hij als Hij slaat ook willen helen, verbinden? Zou de Heere ook om willen zien naar een volk dat Hem de rug heeft toegekeerd? Zou de Heere genadig willen zijn? De Heere is lankmoedig en groot van goedertierenheid.
We kunnen meerdere kanten op met die vragen. Van God weg. Ik wil niets met Hem te maken hebben. Als God niet opstaat, wil ik in zo’n God niet geloven. Iemand schreef: dat is vreemd, want als het goed gaat, hoor je ze niet over God, maar als het niet goed gaat, dan wel. Dat is inconsequent. We kunnen ook ons Godsbeeld aanpassen. Blijkbaar is God niet bij machte er iets aan te doen. Moeten we niet doen. Want God is machtig en almachtig. In het tweede deel zien we dat God trouw is!
3) Omhoog zien, hij zoekt de Heere (vers 12)
Ik zei: dit krenkt mij. Maar de rechterhand des Allerhoogste verandert. Matthew Henry schrijft: aldus stopt hij met zijn treurige vrees, toen hij zich inhield met dat woord ‘Sela’. Hou op. Ga niet verder. Laat niets meer van dat ongeloof horen. Mooie gedachte! Lieve gemeente, luisteraars, wij moeten onszelf ook wel eens bestraffen. Nee, mijn ziel. Neen! Zo mag je niet spreken, niet denken over de Heere.
De Heere aanschouwt het hart. Hij weet wat maaksel wij zijn. Zwak van moed. Maar dat geeft geen vrijbrief om dan maar door te gaan met vijandige vragen. We zullen een keer het hoofd moeten buigen.
Ik denk aan Job. Ik weet het niet, zei hij. Hij had toch zijn redenen om zijn vragen te stellen. Is er iemand zo oprecht als mijn knecht Job, zei God. Maar Job begrijpt het niet. En toch zet hij de Heere in het verdachtenbankje. Waarom overkomt mij dit? En dan krijgt hij antwoord. Hij krijgt antwoord. Anders dan hij had verwacht. U ook. De Heere gaat zich niet verantwoorden. Niet: je hebt eigenlijk wel een punt. Ik heb het niet goed gedaan. Nee. Nee. Al Zijn werken zijn goed. Hij is goed. Het is zuiver. Het ligt altijd aan ons. Zo bepaalt Hij Job bij zijn kleinheid. Ik, de grote Schepper, van jouw leven. Ga jij Mij verzoeken?! Denk jij dat jij in de positie bent om dat aan Mij te vragen? Nee Job. En dan laat God zien wat er in de natuur te zien is. Dat heb Ik gemaakt. Job wordt kleiner en kleiner. En de hand gaat op de mond. Ik zeg niks meer.
Asaf schrikt van zijn eigen gedrag. Hoe komt dat? Dat hij tot een wending komt? We zouden het zo kunnen zeggen: hij gaat de Bijbel lezen. Kom Asaf, gaan we samen de bijbel lezen. Wie Ik ben, wie Ik was. Ik ben die Ik ben. Zullen we de geschiedenis langslopen? Opvallend dat de Heere dat altijd doet met Zijn Woord (en Geest). In Psalm 73 gebeurt dat heerlijke: tot de ruimte komen als hij het heiligdom betreedt. Toen ik dat betrad, toen ik de eredienst zag en het koor hoorde zingen (waar hij koorleider van was), toen werd mijn hart geraakt. Toen had ik geen vragen meer. Hij ging andere vragen stellen. Zijn vraag kreeg een ander perspectief. Niet meer op zichzelf gericht, maar op wat God beloofd heeft. Ik ging het einde zien van iemand zonder God en van iemand die de Heere mag kennen. Hij ging de kerk in. Of de huisgodsdienst. Thuis lezen in het Woord.
Wat ziet Asaf dan? Dat God veel te hoog is. En dat God zich niet laat narekenen. Uw weg is in het heiligdom. Wie is een God gelijk God? Die kerntekst. Belijdenis. U bent zo goed en rechtvaardig. U bent heilig. U hoeft er geen verklaring voor af te leggen. Geen rekenschap afleggen van al Uw werken. Heere, U bent zo groot. Zoals Job dat ook zag. Ik ben zo klein… Zoals Jozef heeft geschreven, ja, Jozef begreep ook niet wat God met hem voor had. Verkocht als slaaf, in de gevangenis, beticht van overspel: hij begreep er niets van. Heere, wat doet U toch? Gods weg is in het heiligdom. Jozef, jij moest onderkoning worden in deze weg. In de weg van de vernedering. Jij mocht een groot volk in het leven gaan houden. Veel dingen kunnen voor ons onbegrepen worden. Veel kinderen van God hebben geen antwoorden op levensvragen. Waarom jong weduwe of weduwnaar, of een kind verliezen? Waarom met zulke beperkingen geboren?
Er zijn zaken die de Heere niet verklaart. Hij leert wel om te leven uit Zijn genade. Net zoals Paulus – met de doorn in zijn vlees. Hij is ermee naar de Heere gegaan. Zou u de doorn weg willen nemen? Ik heb een les te leren. Je moet in zwakte afhankelijk blijven. Anders zou je groot worden vanwege de openbaringen. Hij was opgetrokken geweest in de derde hemel. Daarom: Mijn genade is u genoeg. De Heere geeft niet de antwoorden aan de discipelen waarom Hij soms niet aanwezig was, als ze in grote nood waren. Maar het was genoeg als Hij kwam. Als Hij maar weer bij hen was. Zo het lijden te verstaan. Ook nu. Heere, het is Uw hand. Dat wil niet zeggen dat we die vragen niet zouden mogen stellen. Heere, waarom laat U dit gebeuren? Ik durf zelfs te zeggen: we moeten het doen.
Wilt U ons treffen in onze hoogmoed? Wat dachten we groot te zijn. Toch. We hadden de ziektes toch wel aardig uitgebannen? De tijd van de pest was voorbij. We werden zelfstandig, autonoom. Niet afhankelijk van de natuur. Sterke economie en gezondheidszorg. De Heere blaast erin. Zou de Heere iets te zeggen hebben over onze levensstijl? Waarom bent U mij vergeten? Waarom hoor Ik Mijn Naam niet meer aanroepen? Waarom zijn er nog maar weinigen? Dingen die gebeuren in ons land: als het gaat over het leven, dat Hij geeft. Waar mensen zo anders over denken. Zou de Heere ons wat te zeggen hebben in onze kerken? Waarom bent u zo lauw? Waarom zo weinig bewogen met uw naaste? Zou de Heere dat willen zeggen? Wilt u dat voorleggen in het gebed? En schuld belijden? Is het vanwege mijn zonden? Daniël horen we dat zeggen: de schuld ligt bij ons, bij mij. Wij hebben overtreden. Onze ongerechtigheden: schuld bij U. Wij zijn van het heilspoor afgegaan. Om zo het lijden te verstaan.
Jacobus schrijft: ‘Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt.’ Ja. Het heeft een doel. Dat je teruggeworpen wordt op de Heere, op Zijn Woord. Paulus tegen Timotheüs: word gesterkt in de genade en lijd verdrukking. Ook moeiten en lichamelijke noden. Lijdzaam dragen. Hij zegt: indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem heersen. Verdragen. Leren dat dit ons ook toeschikt. Dat hoort ook bij het christelijke geloof.
4) Een weg in de zee, daar wordt hij bij bepaald (vers 20)
Een pad door de zee, maar eerst zingen we Psalm 77 vers 8. Gemeente, wat gebeurt er nu toch in het leven van Asaf, terwijl Hij overdenkt wie de Heere is geweest? Hij las de Bijbel, zouden we zeggen. Hij overdacht Gods handelen. En dan gaat de Heere hem vertroosten. Hij laat zien: wie ben Ik, Asaf?! Dan gaat hij belijden. Dan zie je die wending, vanaf vers 11. Niet meer over God, maar tégen God. Dat is een goed teken. Niet in klagende zin, maar tegen God. Gij zijt die God die wonderen doet! Zo bent U bekend geworden.
Hij denkt terug aan Abraham, Izak en Jakob. Wat had de Heere ook alweer beloofd? Ik zal u maken tot een groot volk. Jullie zullen dit land ontvangen. Daar mogen jullie wonen. In een weg van moeiten, dat wel. Een onbegrepen toestand, eigenlijk. Meer dan 300-400 jaar in Egypte gebleven, op een verschrikkelijke wijze onderdrukt, van de belofte leek niets terechtgekomen. Zullen Gods beloftenissen dan toch nog hun vervulling missen? De Farao moordde het volk uit. De mensen moesten slavenwerk verrichten. Alles was gericht op vernietiging. Niemand zag om naar het volk van Israël. Ja, dat volk hoorde bij God. Niemand kon hen helpen – alleen de God van het volk.
Toen stuurde Hij Mozes. Jij moet Mijn volk uitleiden. Ik ben de Almachtige. Die goden in Egypte, ze zijn niet echt, het zijn namaakgoden. Daar heb je niet voor te vrezen. Dan móet de Farao het volk laten gaan. Ze waren gegaan, zo naar Kanaän. Ze wisten precies hoe de weg zou zijn. Maar de Heere maakte een omweg. Ze hebben het niet begrepen. Wat vreemd. Richting de Rode Zee. Ja, heel bewust. Nou zeg, zouden wij zeggen. Als je iets niet moet doen, iets onverstandigs, dan met al die mensen (ouderen en met beperkingen) deze omweg nemen. Regelrecht de val in. Kijk nou eens… We hebben ze. We gaan ze achterna, zei de Farao. Die God van hen heeft ze zeker in de steek gelaten. Farao weet niet dat hij zijn eigen ondergang tegemoet rent. Het volk ziet steile rotswanden. Ze gaan de kloof in. Voor hen de zee. Achter hen de Farao. Ze roepen tot de Heere. Mozes weet het ook niet meer. Wat moet ik doen, Heere? Toen zei de Heere: Mozes, verwacht het van Mij. Ik zal voor u strijden en gij zult stil zijn. Mozes moet zijn staf uitstrekken. Er komt een pad. Het onmogelijke wordt mogelijk. Een van de grootste dingen die het volk van Israël mag en moet herdenken. De wateren zagen U. De afgronden waren beroerd.
En toen? Heel wonderlijk. Rustig aan de kant van de Israëlieten. Aan de andere kant noodweer. De wolk was ook duisternis. Zodat de een niet tot de ander naderde de ganse nacht. Licht en duisternis. Voor de Farao en zijn ruiters was er het oordeel. In levensgevaar. Ze willen terugkeren. Maar het kan niet meer. De aarde werd beroerd en daverde. O, als Asaf eraan terugdenkt… Uw weg was in de zee, en Uw pad in grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend.
Het water kwam weer op. Geen Israëliet verdronk. Maar de vijanden verdronken. Calvijn zei: de weg was niet meer te zien, niet meer te traceren. Maar die weg was er wel. Een weg door het onmogelijke. Als wij niet weten hoe het moet.
Hoe moet het nou met ons volk, met de wereld? Is er dan geen Heelmeester, geen balsem in Gilead? Geliefden, we hebben een woord voor de wereld. Zullen we het niet verzwijgen? We hebben een God die leeft. Die oproept tot terugkeer. Die ons roept te geloven in die ene Naam tot zaligheid. Hij die Zijn Zoon gaf. ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’
Is het niet onze lauwheid waar we aan herinnerd worden? Als wij het maar goed hadden met elkaar? We deden nog wel aan evangelisatie… Maar, wat zijt ge toch lauw. In je eigen leven snel tevreden met wat je hebt ontvangen. Wat lijk je veel en vaak op de wereld.
God gaf Zijn Zoon. Hoe deed Hij dat? Wel, Hij stond ook voor de zee. De zee van Gods toorn en Gods gramschap. Hij keek in die zee. Mijn Vader, zei Hij, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Maar niet Mijn wil, maar Uw wil geschiedde. Hij is afgedaald in het rampgebied, onder de zieken, onder de mensen van smarten. De Man van smarten. Om hun ziekten en zonden op Zich te nemen. Hij is gekomen, gewillig.
Toen Hij voor deze Rode Zee stond, toen heeft Hij moeten terugdeinzen en moeten zeggen: dat kan Ik niet. Maar het moest. Het onmogelijke werd van Hem gevraagd. Hij moest erdoorheen. Een engel versterkte Hem. Hoe diep moest Hij bukken en buigen? In die zondige wereld getrokken, ondergaan in die zee. Om mijn, uw zonden? Heeft u dat al eens gezien? Zó Zijn Zoon gegeven en zó moest lijden. Heeft u zo die gevolgen gezien van de zonden? Dat we de tijdelijke, geestelijke en eeuwige dood hebben verdiend. En desondanks, het nochtans van het geloof, dat de Heere zegt: Ik heb een weg uitgedacht. In de Man van smarten. Hij, voor wie geen pad kwam. Hij moest het uitklagen: al Uw golven en Uw baren zijn over Mij heengegaan. Hij klaagde het uit in de Godverlatenheid. Daarin liggen alle waarom-vragen verlaten. Waarom? Waarom verlaat Gij Mij! Het antwoord luidt, voor al Gods kinderen: opdat u, ik nooit meer door Hem verlaten zou worden. Hij nam Zijn Kerk mee, toen die baren over Hem heengingen. Het handschrift van onze zonden was aan het kruis gehecht. Hij nam ze mee het graf in. Nam ze mee naar de Olijfberg. En naar het Vaderhuis. Er worden daar steeds weer namen genoemd.
5) De Herder voorop, het laatste (vers 24)
Gij leidde Uw volk als een kudde door de hand van Mozes en Aäron. De Heere stuurde Zijn knechten voorop. De knechten wisten de weg zelf ook niet (Exodus 14). De wolkkolom ging voorop. Het volk mag het laten zien, het grote verschil tussen het volk dat Hem niet vreesde en hen. Israël zag de hand van de Heere.
Wat een troost ligt daarin. Dat Hij voorop gaat. Dan heb je niet te vrezen. Dat had het volk geleerd. Ook al lijkt het verkeerd te gaan. Al lijkt de omweg de dood te worden. We zitten in de val! Maar kijk eens hogerop. Kijk nou eens hogerop. Het loopt Mij nooit uit de hand.
Ik vrees niet, neen, schoon ik door duist’re dalen;
In doodsgevaar, bekommerd om moest dwalen,
Gij blijft mij bij in alle tegenspoeden;
Uw stok en staf zal mij altoos behoeden.
De Herder voorop. Als de Heere voorop gaat in uw leven, wat heb je dan te vrezen? Nee, dan word je niet zorgeloos. Of ik nu wel of niet besmet word, nee nee nee. Dat is niet de bedoeling. Maar toch een onbezorgdheid. Ik leg mijn leven (en dat van mijn kinderen) in Uw handen. We mogen ze bij U brengen. Bij de Heere brengen. Dat geeft rust. Hij weet de weg. Hij weet wat goed is. Dat geeft een heilige onbezorgdheid. Zo heeft Hij Zijn discipelen toch ook geleerd? Waarom zijn jullie zo vreesachtig, toen ze het uitschreeuwden, in de storm. Zijn jullie vergeten wie Ik ben? Ook al zien jullie Mij niet. Mijn oog blijft wel op jullie. Ik zal niet toestaan dat je van Mij gescheiden bent. Zo kregen de discipelen krediet op Hem. Ze gingen Hem ook verwachten, als ze Hem niet zagen.
Paulus ging het uitroepen, hij had Hem ook gezien: niets kan mij scheiden van de liefde van Christus, ziekte, gevangenis, geseling, zorg. Niets! Het kan me niet scheiden van de liefde van Christus. Dierbaren gaan missen? Het kan me niet scheiden van de liefde van Christus? Moet ik vluchten? Het kan me niet scheiden van de liefde van Christus? Aanvechtingen ervaren? Het kan me niet scheiden van de liefde van Christus! Moet ik dan zelf sterven? Een glimlach op zijn gezicht: maar dat kan me al helemaal niet scheiden van Christus. Hier op aarde blijven of bij mijn Zaligmaker te mogen zijn? Dat laatste verkies ik. Het kan me niet scheiden van Zijn liefde. Ook niet in het stervensuur.
Ik zat net nog te lezen in de Christenreis. Hopende en Christen krijgen veel benauwdheid. Hoe moet het nou toch, roepen ze uit. Ze dreigen te verdrinken. Hopende zegt dan: ‘Deze angsten en benauwdheden, daar gij in deze wateren door moet gaan, zijn geen tekenen, dat God u verlaat, maar worden u alleen toegezonden, om u te beproeven of gij nu ook gedenken zoudt, aan hetgeen gij weleer en tot dusverre, van Zijn goedheid genoten hebt, en of gij ook op Hem zoudt vertrouwen in uw benauwdheden.’
Ze grepen beiden moed. U ook? Amen.
Heilig zijn, o God, Uw wegen;
Niemand spreek’ Uw hoogheid tegen;
Wie, wie is een God als Gij,
Groot van macht en heerschappij?
Ja, Gij zijt die God, die d’ oren,
Wond’ren doet op wond’ren horen;
Gij hebt Uwen roem alom
Groot gemaakt bij ’t heidendom.– Psalm 77 vers 8 (berijmd)
Gereformeerde Gemeente Dordrecht [dienst online uitgezonden via YouTube vanwege de huidige omstandigheden], Julianakerk, woensdag 18 maart 2020, Schriftlezing Psalm 77.