Het volk Israël, aangekomen in Kanaän, moet eerst besneden worden en het Pascha vieren voordat ze het land Kanaän verder zullen veroveren. Daarin zien we Gods trouw: Hij heeft gedacht aan Zijn genade. De smaad van Egypte wordt van het volk afgewenteld bij Gilgal. Zo werd op Golgotha de hitte van Gods gramschap geblust. Het land Kanaän is een beeld van het hemelse Jeruzalem. Gods kinderen mogen daar eten en genieten van de eeuwige voorraadschuren, van de eeuwige opbrengst, dankzij Christus’ kruisverdienste op Calvarië. 

Verder sprak de HEERE tot Jozua: Heden heb Ik den smaad van Egypte van ulieden afgewenteld; daarom noemde men den naam dier plaats Gilgal, tot op dezen dag. Terwijl de kinderen Israëls te Gilgal gelegerd lagen, zo hielden zij het pascha op den veertienden dag derzelver maand, in den avond, op de vlakke velden van Jericho. En zij aten van het overjarige koren des lands, des anderen daags van het pascha, ongezuurde broden en verzengde aren, even op dienzelven dag. En het Manna hield op des anderen daags, nadat zij van des lands overjarige koren gegeten hadden; en de kinderen Israëls hadden geen Manna meer, maar zij aten in hetzelve jaar van de inkomst des lands Kanaän.

– Jozua 5:9-12

Ik heb drie gedachten, gebaseerd op deze passage uit het Heilig Woord van God:

  1. De massale besnijdenis, ten teken dat de smaad van Israël was afgewend
  2. Het vieren van het Pascha
  3. Het eten van de opbrengst van het land Kanaän

Geliefden, al ettelijke zondagen kunnen we inmiddels niet op de gebruikelijke wijze als gemeente bij elkaar komen. En inmiddels begint er zicht te komen op enige versoepeling. Als het goed is zien we er met z’n allen naar uit dat we bij elkaar kunnen komen, zoals gebruikelijk was. Zien we ernaar uit? Dat de Doop weer bediend kan worden. Meerdere kleine kinderen zijn nog ongedoopt. Het kan ook zijn dat er volwassenen zijn die begeren gedoopt te worden. Het zou gebeurd zijn, maar het is nog niet gebeurd. Voor het Avondmaal is het heel wezenlijk dat het in het midden van de gemeente gevierd wordt. Het symboliseert de gemeenschap met Christus en de gemeenschap onderling. Wanneer kan het weer worden bediend?

Ja, en dan kom ik zo bij het boek Jozua. Wat blijkt nou in Jozua 5? Je kunt dat niet opmaken uit een van de vijf boeken van Mozes, maar kennelijk is in de woestijn de besnijdenis niet gepraktiseerd. Een hele generatie was inmiddels onbesneden. Op een keer na, dat was in het eerste jaar na de uittocht, is het pascha niet gevierd. Ook dat was inmiddels een generatie geleden. Als het volk het land Kanaän mag binnentrekken, de verovering en verdeling wordt in Jozua beschreven. Jozua 5 is dan de afsluiting van het eerste deel van het Bijbelboek: de intocht in het land, straks zal de verovering beginnen.

Men was de Jordaan overgetrokken. Paasfeest kwam in zicht. En dan blijkt: ze mogen het weer gaan vieren. Niet alleen het Paasfeest, die generatie die onbesneden was gebleven, mag en moet besneden worden. Ik hoop dat we dat weten: om het paasfeest te mogen vieren, móest je besneden zijn. Een massale besnijdenis vond plaats. En dan op de veertiende van de maand wordt het Pascha gevierd. Dat zijn de feiten.

En dan gaan we nu uit de feiten lessen trekken, ook uit het feit dat als men begint te eten van de opbrengst van het land, het Manna niet meer uit de hemel valt. Het is niet meer nodig. We gaan er lessen uit te trekken.

1. De massale besnijdenis, ten teken dat de smaad van Israël was afgewend

We beginnen met de massale besnijdenis van het volk Israël. Het teken dat de smaadheid was afgewend, onze eerste gedachte. Het volk is uit Egypte getrokken. Het is waar, ze namen een omweg. Ze bogen af naar het zuiden. Maar dan nog, na een jaar hadden er zonder meer kunnen zijn. Dat was de bedoeling. Waarom is het anders gelopen? Wel, dat lees je in Numeri 13. Mozes heeft verspieders uitgezonden. Ze komen weer terug. Als het gaat om het land, dan zijn ze vol lof. Daar mankeert niks aan. Op twee na zeggen ze allemaal: we veroveren dit land nooit. De volken zijn zo machtig; wij zijn geen partij. Twee geven een ander geluid: als God met ons is, gaat het lukken. Het volk gelooft de tien. Er breekt een oproer uit. De toorn van God ontbrandt. Hij is doorgegaan met Zijn werk; Hij bleef gedachtig aan Zijn verbond. Maar een hele generatie zou in de woestijn sterven. Pas een nieuwe generatie zou het land beërven.

Je leest het niet met zoveel woorden in Numeri, maar kennelijk is het zo geweest, dat vanaf die oproer, de besnijdenis niet meer mocht worden gepraktiseerd. Is dat nou zo erg? Is het zo erg als mensen niet gedoopt zijn? Het gaat bovenal om vergeving der zonden. Om vrede met God. En dat we tot Gods eer gaan leven. Zo deelt de mens in de zaligheid. Maar dan denk ik toch aan die kamerling. Wat verhindert mij gedoopt te worden? Hij mocht geloven dat Jezus de Christus was, de Zoon van God. En juist daarom: hij wenst ook het teken te ontvangen. Nou behoor ik bij die gemeenschap, die het alleen van de Heere verwacht.

De Doop is een teken en zegel van Gods genade. Als we dat teken niet dragen, moeten we dat als een zwaar gemis dragen. Zo lag dat ook bij de besnijdenis. Een nieuwe generatie is opgestaan. Die generatie is het land Kanaän binnengetrokken. De besnijdenis was het teken van Gods trouw. God zou aan het zaad van Abraham het land Kanaän geven. Die generatie die door eigen schuld het land niet zou binnengaan, die mocht aan een nieuwe generatie het teken der besnijdenis niet doorgeven. Pas toen een hele oude generatie was weggevallen, en inmiddels is het volk in Kanaän, mag het teken van de besnijdenis weer gepraktiseerd worden. De smaad is van het volk weggenomen, afgewenteld. De smaad van Egypte.

Hoe moet je dat nou zien? Het volk is uit Egypte uitgevoerd. De Egyptenaren hebben een klap gehad: de tien plagen. Maar dan horen de Egyptenaren: joh, dat volk zit nog steeds in de woestijn. Omdat de Heere niet kón brengen in het land waarvan Hij hun gesproken had en omdat Hij hen haatte (staat er in Deuteronomium) heeft Hij hen gevoerd in de woestijn om te doden. Die uittocht kon Hij wel, maar de intocht niet. God zelf werd gesmaad. Van het volk werd gezegd: joh, da’s heel niet waar, dat God dat volk écht liefheeft. Hij haat ze! Ja, dat is iets, als wij werkelijk verlegen zitten om de vervulling van de beloften, kunnen we dat begrijpen. Zouden de beloftenissen haar vervulling missen? Je valt jezelf tegen. Zou God wel van me af weten? Ben ik werkelijk een kind van God? Er is genoeg wat tegen me getuigd.

Je kunt je zo voorstellen, dat een nieuwe generatie daarmee gezeten hebben. Zou het echt gaan gebeuren? Ja! Als het goed is, is het zo: we geloven het woord van God, al wijzen de omstandigheden een andere kant op. Geloof sluit aanvechting niet uit maar in.

Dan blijkt hier: de Heere heeft uitkomst gegeven. Ze hebben ernaar uit gezien en het is gebeurd. Ze mogen het teken ervan ontvangen. De generatie wordt massaal besneden. De smaad van Egypte wordt van Israël afgewenteld.

De plek waar dat gebeurde, kreeg de naam Gilgal. Er staat erbij: tot op dezen dag. Als het boek Jozua geschreven wordt, is dat nog zo. Gilgal is een zinspeling op het woord afwenteling. In het Nederlands hoor je dat niet zo. In het Hebreeuws is het woord ‘gallal’. Je hoort de G en L (‘gimel’ en ‘lameth’). Dat hoor je in ‘gallal’ en ook in Gilgal. Die plaats heeft een bijzondere betekenis gekregen. Een plaats die getuigde van de trouw van God. Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt.

Wij mogen en moeten het Oude Testament lezen in het licht van de nieuwtestamentische vervulling. En dan gaan we naar een plaats, je hoort in die naam ook de letters ‘g’ en ‘l’. Een plaats waar de gebeurtenis plaatsvond, nog veel belangrijker dan de besnijdenis te Gilgal. Golgotha. Waar Jezus Christus de hitte van Gods gramschap heeft geblust. Als dat niet gebeurd was, was er niemand in Kanaän zijn gekomen. En niemand in het hemelse Kanaän komen, in het nieuwe Jeruzalem. Dat is alleen maar omdat op Golgotha de smaad is afgewend, de hitte van Gods gramschap geblust. De duivel is overwonnen. Golgotha. Een plaats waar een christen alleen maar met heel diepe ontroering aan kan denken. Calvarië, in het latijn. In het Nederlands is dat een onbekend woord geworden. In Engeland en in de Verenigde Staten hebben veel kerken het in de naam staan. Een kerk waar het kruis centraal staat.

We gaan nog een stap verder. We hoeven niet af te reizen naar Jeruzalem. Het mag, maar voor de zaligheid is het niet nodig. Wat is nodig?

  ’t Oog omhoog, het hart naar boven!
  Hier beneden is het niet:
  ’t ware leven, lieven, loven
  is maar, daar men Jezus ziet.

Dat we de besnijdenis van Christus dragen. De oude mens afleggen en de nieuwe mens aandoen. De Doop is daar een teken van. Ik moet u daarop aanspreken. De meesten van u zijn gedoopt. Vanuit het woord zijn we het verplicht: zoek de dingen die boven zijn. Zijn we gedoopt, dan geldt het dubbel. Dragen we het teken waardig of niet? Ik ga trouw naar de kerk, lees de bijbel, ik doe mijn best. Maar dan draag je het teken niet waardig. Wanneer wel? Als je een gebroken en verslagen hart hebt.

‘Zo Gij in ’t recht wilt treden,
O HEER, en gadeslaan
Onz’ ongerechtigheden,
Ach, wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeving
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij, HEER, met beving,
Recht kinderlijk gevreesd.’

Als het zo bij je is: ‘Dies wordt Gij, HEER, met beving, recht kinderlijk gevreesd.’ Daar gaat het om, dat wij tot eer van de levende God mogen leven. Waarom eigenlijk? Omdat Hij ons trok uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Hij gaf ons zicht op het hemelse, eeuwige Kanaän, het nieuwe Jeruzalem.

Ik trek nog een les. Het volk was de Jordaan overgetrokken. Mensen, we moeten van de gelegenheid gebruik maken, de schrik was op de vijand gevallen. Maar de Heere wilde het anders. Eerst besnijden en het Pascha vieren. Dan gaan er een paar dagen verloren! Dan kan de vijand moed vatten en zich hergroeperen. Zoek eerst het koninkrijk van God en al het andere word je toegeworpen. Niet eerst op de vijand af, maar feestvieren. De tekenen van het verbond ontvangen. De hele generatie droeg nog niet het teken; ze krijgen het nu. Voor het eerst in vele jaren vieren ze het Pascha.

Als men zich liet besnijden, je kon een paar dagen flink koorts hebben. Dan kon de vijand goed gebruiken. Maar wij moeten aan God gehoorzaam zijn. We kunnen aan het redeneren zijn… Maar zoek allereerst elke dag de dingen die van Boven zijn. En al die andere dingen zullen u toegeworpen worden. Echt! Dat moet je gegeven worden, zeggen mensen dan, joh dat moet je gegeven worden. Het is waar: het geloof is een genadegift. Maar als je zegt: het moet je gegeven worden, vandaag of morgen, dan komt het nooit. Het moet zijn:

‘Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.’

Nou, dat zijn zomaar wat lessen uit die massale besnijdenis.

2. Het vieren van het Pascha

Nu gaan we over op het vieren van het Pascha. Het was de derde keer: in Egypte, in de woestijn en de bedoeling (nu) in het land Kanaän. Dat was de bedoeling. Maar dan ook het komende jaar. Het is veertig jaar geworden – en dat was eigen schuld. Maar nu in het land Kanaän mogen zij het Paasfeest vieren. Het feest van de uittocht. Maar dat was toch de bedoeling: op de uittocht zou een intocht volgen? Dat is inmiddels het geval geworden. Wat is dat een paasfeest geweest! Wat moet dat een blijdschap gegeven hebben. Bij Israëlieten die werkelijk begrepen hebben wat ze gedaan hebben:

‘Hij heeft gedacht aan Zijn genade,
Zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt.’

Het Pascha is ook in Christus vervuld. De intocht in het land Kanaän, dan zitten we 1.400 voor Christus’ optreden op aarde. Zijn Doop in het jaar 27, ongeveer. Daar gaat het mij nu om. Er staat, in datzelfde gebied, waar Israël de Jordaan was overgetrokken, een man te preken. Johannes de Doper. Jezus wil ook gedoopt worden. Dat wil Johannes niet. Zijn Doop was een doop tot bekering van vergeving der zonden. Hebben wij toch nodig? Jezus niet! Hij had geen zonden. Hij deed geen zonden en had geen zondig bestaan. Het is mij nodig door U gedoopt te worden, zei Johannes. Maar Jezus wilde gedoopt worden als middelaar. Johannes heeft het mogen verstaan. Als je ziet op het Lam van God, je geeft je zonden aan Christus en je ontvangt Zijn gerechtigheid. Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. Dat klonk daar in diezelfde omgeving, ruim 14 eeuwen later.

Wij lezen en horen deze dingen. Wij mogen weten: Jezus is gestorven, maar wat meer is: Hij is opgewekt. Hij zit aan Gods rechterhand. Waar zien we dan naar uit?

‘God des levens, ach, wanneer
Zal ik naad’ren voor Uw ogen,
In Uw huis Uw naam verhogen?’

We zien uit naar hervatting van de kerkdiensten, dat we niet alleen met 30 of 80 man bij elkaar mogen zitten. Maar de deuren open mogen zetten: kom maar binnen! Maar als het goed is, blijven we daar niet bij steken. We zien uit naar de wederkomst van Jezus Christus, naar de bruiloft van het Lam. Naar het avondmaal dat nooit een einde neemt. Zoals de besnijdenis voortgezet in de doop, zo is het Pascha voortgezet in het avondmaal. Dan verkondigen wij de dood des Heeren totdat Hij komt.

Op een gegeven moment is het volk van Israël in verstrooiing geraakt. De Babylonische verstrooiing. En in 70 de tweede verstrooiing. Inmiddels is een groot deel weer teruggekeerd. De joden zeggen: nu vieren we het hier; volgend jaar in Jeruzalem. Volgend jaar in Jeruzalem! Als wij een eredienst mogen hebben, of een avondmaal, dat het mag zijn: straks in het nieuwe Jeruzalem.

Ik had het over doop en avondmaal, het is verdrietig als het afleggen van de oude mens geheel ontbreekt. Tot zinken en hinken ieder ogenblik geneigd. Ik heb bekering en vergeving nodig. Wanneer is dat niet meer nodig? Dan denk ik aan een befaamde oud-gereformeerde predikant, een originele man, ds. Van der Poel. Je moet originele mensen niet in alles volgen, maar het is wel nuttig naar hen te luisteren. Het was na een doordeweekse dienst, er waren mensen bij hem in de pastorie om over de preek na te praten. De telefoon gaat. Hij neemt de telefoon op. Komt even later terug. Ik heb iets te zeggen, zegt hij: Mijn schoonzus is bekeerd. Ja, maar dat was toch een bekeerde vrouw? Ja, zegt hij, maar ze is gestorven! Dat is wel een hele originele manier van uitdrukken.

Zolang wij op aarde zijn, hebben wij bekering nodig. Wanneer kan je zeggen dat het niet meer nodig is? Bij het sterven. Er moet een beginpunt zijn:

‘Weg wereld, weg schatten!

Gij kunt niet bevatten,

Hoe rijk ik wel ben.

‘k Heb alles verloren;

Maar Jezus verkoren,

Wiens rijkdom ik ken.’

Wat volgt er op het beginpunt? Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? Dat hoort ook bij het bestaan van een christen op aarde. We zullen Hem zien gelijk Hij is. En Hem gelijk zijn. Het Lam, staande als geslacht. Wat een vreugde als iets van die heerlijkheid over de bediening van woord en avondmaal mag vallen.

3. Het eten van de opbrengst van het land Kanaän

De laatste gedachte. U begrijpt, ik probeer geestelijke lessen te trekken uit deze passage. En dat is nog niet altijd even eenvoudig. Leg je een psalm uit: zeg gewoon wat er staat. Geldt ook als je een brief van Paulus uitlegt. Bij een geschiedenis: wat wordt er exact bedoeld? Er is het gevaar van inlegkunde. Aan de andere kant het gevaar: ja, het zijn mooie verhalen, maar meer niet. Nee, we moeten lessen trekken. Er zijn altijd meerdere lessen te trekken. Lessen die verband houden met de originele betekenis. Welke les zou je nou kunnen trekken uit de opbrengst?

God zorgt van geslacht van geslacht. De woestijngeneratie was op wonderlijke wijze van voedsel voorzien. Het regende Manna. Maar inmiddels was men in Kanaän. Dat land was hen toegezegd. Nu is het Manna niet meer nodig. Dan valt het niet meer. Niet zo: in de woestijn wonderen en in het land Kanaän is het afgelopen. Nee. Het is eigenlijk een nog groter wonder! Doet God nog wonderen? In de strikte zin, dat is toch wel een hoge uitzondering. Maar ook anders bekijken: elke dag doet God wonderen. Dat Hij mensen trekt. Hij zorgt voor de Zijnen op allerlei manieren. Het moet niet zo zijn dat we de gewone hand in de gewone dingen niet opmerken.

Ik zal een voorbeeld geven. Sprak me enorm aan toen ik het voor het eerst las. Een boek, ik raad ouders het aan voor te lezen aan hun kinderen en als kinderen groter zijn het boek aan hun kinderen te geven. Het gaat over een Engelse vrouw: ‘De vrouw met het Boek.’ De vrouw met de Bijbel. Een ongetrouwde vrouw. Ze werkt in China. Op een gegeven moment heeft ze de zorg over 200 weeskinderen. Wij hadden Duitsland dat ons binnenviel in de Tweede Wereldoorlog; Japan valt China binnen. Zij moet vluchten naar het zuiden. Ze moet de Gele Rivier passeren. Als zij eraan komt, iedereen is al gevlucht, er waren geen ponten meer. Een rivier als de Westerschelde: hoe steek je met die 200 kinderen over? Die vrouw had die kinderen moed ingesproken. Gladys Aylward heet ze in het Engels [Ai-Weh-Töh, red.]. Dan zinkt de moed haar in de schoenen. Maar moeder, zegt een kind, de Heere kan toch een pad door de rivier maken. Dat deed Hij bij de Rode Zee ook. Waar doen we moeilijk over? God is toch dezelfde. En dan zegt die vrouw, ja maar ik ben Mozes niet. Maar de God van Mozes leeft nog? zegt het kind. Ze zijn gaan zingen. Christelijke liederen. Wat is het geval. Er is een soldaat overgebleven aan de overkant, met een bootje. Hij hoort gezang, hij is poolshoogte gaan nemen. Wat doet hij? Met dat bootje naar het zuiden gevaren en voor gezorgd dat er nog een keer een pont voer. Iedereen kan overvaren. Dat kind zeg: Ik denk dat God zeg dat we te moe waren: daarom heeft Hij geen pad gemaakt, maar een pont gestuurd! Dat is geen kleiner wonder, maar een groter wonder! Dat is het geloof van een pont. Had dat kind gelijk? Honderd procent! Ik merk er niets van dat God bestaat?! Zou dat niet aan jezelf liggen. Dat we eten en drinken hebben is al de goedheid Gods.

Ik ga nog een andere les trekken – ik acht dat de voornaamste les. Ik vergelijk de woestijnreis met het christenleven hier. Het land Kanaän met de eeuwige heerlijkheid. Er breekt een dag aan, dan mogen we met de opbrengst van het land Kanaän eten. Dat eerste jaar, ze hebben het land nog niet bewerkt, maar overal waren voorraadschuren. Het hele jaar lang van de opbrengst gegeten. Ongezuurde broden en verzengde aren. Dat was altijd weer de bedoeling, elk jaar na het paasfeest: al het gezuurde opruimen. Ze hadden er nog niets voor gedaan!

Ik denk dan aan het nieuwe Jeruzalem. Hier ontvangen we Manna. Er is verband! In catechismus staat het zo: ik ervaar en gevoel het beginsel van de eeuwige vreugde in mijn hart om eenmaal ongestoord Gods lof te bezingen.

Hun blijdschap zal dan, onbepaald,
Door ’t licht, dat van Zijn aanzicht straalt,
Ten hoogsten toppunt stijgen.

Ja, en dan een waarschuwing. In niemand van u zou een boos en ongelovig hart zijn om van de levende God af te wijken! In de brief aan de Hebreeën stelt de apostel de generatie die in de woestijn als een waarschuwend voorbeeld voor. Niet door ongeloof het land niet binnengaan! Laat ons benaarstigen om in die rust in te gaan. De rust die overblijft voor het volk van God. Dat we breken met wat ons van de Heere afhoudt. Ja, maar ik kan het niet? Niet in eigen kracht!

Ik denk weer aan Golgotha. De liefde van God wordt bij de wedergeboorte uitgestort in je hart. Dat Christus plaatsvervangend stierf. Door Zijn liefde kan je nee zeggen. Kan je breken met zonde. Voor de ene is het verslaving aan sociale media – veel te veel tijd gaat erin zitten. Pornoverslaving. Bij de een dit en bij de ander dat. Wie in Christus is, is een nieuw schepsel. Als we iets van die hemelse vreugde ervaren, is dat wat ons kracht geeft en gewillig maakt om de strijd aan te binden. Valt een mens nooit terug? We moeten niet willen dat het zo is. Maar: maak Uw wegen door Uw Woord en Geest bekend. Uitzien naar die dag waarop er geen Manna meer nodig is. Wie gaan daar binnen? Diegenen die het lied van het Lam hebben leren zongen. ‘Vraag naar de Heere en Zijn sterkte.’

Amen.

De HEER betoont Zijn welbehagen
Aan hen, die need’rig naar Hem vragen,
Hem vrezen, Zijne hulp verbeiden,
En door Zijn hand zich laten leiden;
Die, hoe het ook moog’ tegenlopen,
Gestadig op Zijn goedheid hopen.
O Salem, roem den HEER der heren;
Wil Uwen God, o Sion, eren!

– Psalm 147 vers 6 (berijming 1773)

Hersteld Hervormde Gemeente Wapenveld/Wezep, zondag 10 mei 2020, 9.30 uur. Schriftlezing Jozua 5.