Zondag 8 oktober 2017 – Hersteld Hervormde Kerk Putten – ds. P.D. van den Boogaard [Ederveen] – Exodus 16 vers 4 en 12
Voorzang psalm 18 voorzang
Gebed, Votum en groet
Psalm 106 vers 1 en 8
Geloofsbelijdenis met de twaalf artikelen
Psalm 34 vers 5
Gebed
Schriftlezing Exodus 16
Psalm 78 vers 9, 10, 12
Tekst voor de preek is Exodus 16 vers 4 en 12
Gods dagelijks voedsel voor zijn morrende volk
Bij de voorbereiding denken aan een man die 90 jaar oud was, goedlopend bedrijf had opgebouwd, kinderen bedrijf overgenomen, praatte daar niet meteen over begon. Maar over jeugd. Tien kinderen. Onze Vader gebeden. Daarna niets op de tafel. Niet naar het dorp om bij de dorpspomp wat te drinken omdat dat geld kostte maar op klompen naar de sloot om iets te drinken.
Zo iets ook voor volk van Israël. Heetst van het jaar. Twee maanden in de woestijn. Alles. Mannen, vrouwen, kinderen, runderen. Ouders hoe kinderen van voedsel voorzien? Geen eten! Daar lopen ze, als een beproeving. Ja, bevrijd door God in Egypte. Gejubeld bij de Rode Zee. God de eer gegeven. Even later was er wel te eten maar geen drinken. Mara. Verbittering, morrend.
Tijdje verder Elim. Schitterende plaats. 70 fonteinen. Dan verder. Op weg naar het beloofde land. Land overvloeiende van melk en honig. En dan de beproeving. Geen eten. Als ze zien naast zich de wolkkolom, aanwezigheid van God.
Wat doen ze? Handen vouwen? Zoals de moeder in de jaren ’30 in het gezin. Onze Vader. God beloofd. Hij zal het geven. Niets van dat alles bij het volk van Israël. Geen schreeuw naar de hemel, geen gebed.
Daar staan ze. Geen eentje uitgezonderd. Vuisten omhoog. Mozes, Aäron, hier zodat we allemaal omkomen? Waren we maar bij de vleespotten van Egypte waren gebleven. Eigenlijk zeggen ze: het was beter als ze door de straffende hand van God omgekomen waren, dan hier nu in de woestijn. Beter dan hier. Hier geen eten.
Het is God verzoeken. God die belooft, als je naar Mijn geboden leeft, zullen Mijn oordelen niet treffen. Het volk van God in opstand. Ongehoorzaam, ongelovig, bang. Dat zijn mensen die daar staan. Toen en nu…
Misschien wel herkenbaar voor u. Het leven als een woestijntocht. Dat dingen die eerst goed gingen nu bij de handen afgebroken. Wat kun je in het leven wel niet treffen. Hoe staat u dan onder de hemel?
Ten diepste dat in uw hart roept: als dit het is, dan niet. Israël kent zijn afkomst. Bevrijd uit Egypte. God heeft hen in vrijheid gesteld. Maar vergeten hun afkomst. Kent u uw afkomst?
Bij de Sinaï ook. Ik ben de Heere uw God. Bevrijd uit het diensthuis van de zonden. Kent u uw afkomst? Gebonden van nature in de slavernij van de zonden, de satan. Macht van de duisternis.
Bevrijd uit de banden van de dood? Jezus Christus uw redder en zaligmaker. Zijn bloed heeft mij gereinigd. Kent u uw afkomst en daarmee God?
Woestijn. Zorgen groot. Zal God loslaten? Israël vergeet God. Naam in het zand op het strand. Iemand loopt erover, water erover en dan weg. Was er wel. Is dat het uitgewist is. Leven er niet meer neer. In plaats van op Hem te zien, kijken ze om zich heen. Een conclusie: zullen sterven. Hoop op het aardse.
Als u Hem kent, dan bent u behouden. In verwondering op Golgotha. Hij voor mij. Zorgen hoog zijn kan. Maar Hij zal niet loslaten. Niet Gods grote daden en wonderen te vergeten.
Ze gaan liever gebukt onder de slavernij van Egypte dan in de vrijheid. Dat laatst zien hoe vast wij zitten. Los gekocht, en dan terug te verlangen naar gebondenheid?
Ze zijn vrij maar ten diepste nog verlangend naar Egypte. Vuisten omhoog naar Mozes en Aäron. En dan God? Als we ernaar kijken, derde keer.
Geen oordeel. Maar God is genadig. De hemel gaat open. God buigt zich naar de aarde. Ik zal, als een belofte. Teken van trouw. Vader van een kind dat gestruikeld is. Ik zal je oprichten. Ik zal het doen! Wonderlijk. Geen afstand maar nabijheid. De zorg van God van Zijn eigen volk. Zegen. Op de opstand zegen.
God is genadig, barmhartig. Groot van goedertierenheid. Zij zien God voorbij. Zij gaan Hem voorbij. Hij die de eerste is. Hij die de laatste is. Hij zal het doen. Niet iemand anders. Niet een mens. Maar Hij, Ik zal!
Zoals in Genesis 3, moederbelofte. Ik zal vijandschap zetten. Tegenover het oordeel. God die spreekt. Ik zal, kom tot Mij. Ook met opstand, murmurerend, ook daarmee tot Hem. Aäron brengt ze allemaal bijeen. Niet een uitgezonderd. Naar de woestijn keerde. Daarin te zien.
Zo zie de heerlijkheid van de Heeren in de wolk. Met dat ze daarin inzien, ook God zien. Hij verschijnt. Van aangezicht tot aangezicht tot God. Als dat ze voor de rechterstoel van God worden gedaagd [Calvijn].
Ik ben het die u uit Egypteland hebt uitgeleid. Niet te morren tot Mozes en Aäron maar tot mij. Je kunt klagen tegenover elkaar, en dat kan op zichzelf nog terecht zijn ook, praktische les in opgesloten. Tot God uitspreken. Voor Hem verschijnen in het gebed. Stort ue ganse hart voor God uit. Om het van Hem te verwachten. Voor Gods aangezicht het uit te spreken. Israël zegt: wij hebben recht op voedsel. Maar dat ze tot God zouden gaan en het van Hem verwachten. Luther sterfbed: “wir sind bedler”. Wij zijn bedelaars. Klein worden voor Hem en het van Hem alleen te verwachten.
Hoe zijn ze in de morgen wakker geworden? Tent opgedaan? Gezien? Zoals in de hongerwinter van 1945? Holland gevoed uit de hemel. Zittend op de daken turend naar de vliegtuigen met voedsel. Hoopvol verwachtingsvol. Daar staat het volk van Israël aan de rand van het legerkamp. Ze zien het manna liggen, ze zien het liggen en begrijpen het niet. Mozes moet het uitleggen.
Dat zijn mensen. De wonderen gebeuren maar wij zien het niet. De ogen verduisterd. Mozes moet het aanwijzen. Als het manna valt moet erop gewezen.
Hoe klinkt dat in het Nieuwe Testament? Het waarachtige Manna? Farizeeën vragen Jezus wie bent u? Ik het levende brood. Zien Hem maar kenden Hem niet. Velen keerden zich af.
Hoe is het vandaag? Als God manna zendt? En dat doet Hij! Het levende Brood. Het Woord gaat open. Wie in Hem gelooft zal leven. Wij van nature zien niets. Als niemand ons wijst op het Woord zullen we er eigenhandig niet naar grijpen. Mozes moet op het voedsel, dat 40 jaar het voedsel is, wijzen.
Jezus Christus het levende Brood. Wie van Hem eet heeft het leven. Wie niet zal omkomen. Gomer, vergaderen, veel te veel. Voor elke dag dat ze zullen weten wie de Heere voor hen is. Voedsel aan de voeten krijgt neergeworpen. Ze luisteren niet. Verzamelen meer.
Israël heeft liever een karavaan vol goederen dan een hemel vol genade. Aangrijpend. Ze proberen te verzamelen. Maar leren elke dag te buigen.
Wij ook. Liever voorraden op te sparen. Aardse maar ook in het geestelijke. Elke dag te leven uit zijn hand.
Manna werd niet in de tent gebracht. Uit de tent. Niet tot 12:00 uitslapen en dan nog eens ophalen. God is een God van orde. Elke dag opnieuw. Genoeg voor iedereen. In de ochtend voor de middag en avond.
De dag beginnen met dagelijks voedsel. Voor dat de drukte begint. Voordat je naar school gaat, werk. Elke dag opnieuw. Eten uit zijn hand.
Iemand zegt: mijn leven is geen woestijn. Genoeg. Vol vol vol. Perspectief, voedsel, carrière. Tegenbeeld van Israël. Voel me er prima bij. Dan ben je op reis op eigen kracht. Lijkt erop dat het leven je hier op aarde alles biedt. De ene mogelijkheid naar de andere. God laat ook in uw en jouw leven dat manna vallen. Ook in de drukte van het bestaan.
God buigt zich in Zijn Zoon tot u. Velen mogelijkheden in uw leven. Eentje, kans van uw leven. Zo aan voorbij gaan? Deze wereld biedt geen uitkomst! Misschien beter dan dat als Israël alle mogelijkheden afgebroken worden. Morrend. Dan tot God. Buiten Hem geen leven, geen redding, geen leven.
Maar die tot Mij komt, die zal ik niet wegsturen. Op Hem te zien. Hij voor mij. Zoals die moeder aan het begin van de preek. Te leven in het vertrouwen op Hem dat Hij het zou doen. Onze Vader die in hemelen zijt. Jezus Christus in Hem. Dwars tegen het verleden, eertijds, in. Tegen ons leven in. Prachtige gedicht: mijn Jezus, geleid mij door de aardse woestijn, zal mijn zwanenlied zijn. Amen.
Psalm 105 vers 22 en 24
Gebed
Psalm 145 vers 3
Zegen
Geef een reactie