Koning Salomo, die de wijsheid van God ontvangen heeft, wijst op de Vaderlijke kastijding van God. De liefde klinkt door in de woorden ‘Mijn zoon’. Vanwege de liefde en zorg is de kastijding nodig. Met het oog op het beste. In alles wat Gods kind niet weet en begrijpt weet hij een ding wel: de Vader vergist Zich nooit. Vaak doet het pijn en is de smaak bitter. En toch dichtte William Cowper zoals alleen het geloof dat kan zien: ‘Vertrouw op Gods barmhartigheid, verwerp die niet in trots, in duistere voorzienigheid schuilt toch een glimlach Gods’.

Spreuken 3 vers 11 en 12: ‘[11] Mijn zoon! verwerp de tucht des Heeren niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding; [12] Want de Heere kastijdt dengene, dien Hij liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon, in denwelken hij een welbehagen heeft’.

Misschien denkt u gemeente, bij het horen van deze tekst, dat is moeilijk. Of misschien vermoedt u dat. Een derde vreest misschien. De vierde voelt het zo aan. En ik zeg niet dat dat het niet is. Maar of dat het alleen is?! Het is zo buitengewoon bijzonder en te bewonderen.

Laten we beginnen bij het begin. Echt bij het begin. Mijn zoon! De taal van de liefde. Hier klinkt niet een kille leermeester. Nee, hier spreekt een vader. Dit is de taal van het vaderlijk mededogen. Natuurlijk, je kunt hier zeggen Salomo is hier aan het woord. Dat is waar. Maar naar dat wij geloven is hij een instrument van de Heilige Geest. De Heere is aan het woord. Zo vol erbarmen. Zo wijs en zo zacht. Zo vol mededogen.

Weet u, dat besef moet de preek door dicht bij ons hart houden. Dicht bij ons houden. Dit zet de toon. Mijn zoon! Salomo mag ten diepste de stem van de Heere zijn. Als hij de zoon zo aanspreekt en aanspoort. Wat drukt hij hem op het hart?

Mijn zoon, verwerp de tucht van de Heere niet. Ik denk dat u wel aanvoelt wat hij ermee bedoelt. Als de Heere wil tuchtigen, laat hem er dan niet van afkeren. Maar nederig ter harte nemen. Volgzaam. Kennelijk rekent Salomo ermee, er zelfs op, dat die jongen die bestraffing nodig heeft in zijn leven. Bijvoorbeeld als hij niet die weg gaat die Salomo in Spreuken 3 aan het begin heeft uitgeschilderd.

Een weg van gehoorzaamheid. Een weg in het Woord. Een weg die ons van huis uit niet zint, toch. Een weg die een zondaar vanuit zichzelf verafschuwt. Maar ook als u, als jij, wel met de Heere wandelen mag, hoe vaak sta jij, ik niet op het punt om van die weg af te dwalen. Die weg ter zaligheid. Sterker nog: hoe dikwijls gaan we niet af, dwalen we niet af van die weg der zaligheid.

Dat die Herder Zijn schaap moet terugbrengen. Wel door Zijn Woord. Die tucht, die bestraffing. Verwerp die niet. Want, daar is ons hart toe geneigd, nietwaar?! En dat weet Salomo uit eigen ondervinding, bevinding. Als de Heere ons pijnlijk raakt, staat dat ons tegen, toch? En dat is ons tegen, denken we.

En natuurlijk, het gaat in tegen mijn eigen ik. Mijn zondig ik die zijn eigen wil als wet ziet en zijn eigen wensen als heilig houdt. Die geen tegenspraak duldt van God niet en van mensen. Dat is dat we zeggen dat de zonden verblindt. Mijn zoon, verwerp de tucht niet.

Hoe wijst de Heere Zijn kind? Hoe corrigeert Hij zo’n afdwalend en verdwalend schaap? Hoe roept de Heere zo’n kind tot de orde? Misschien dat iemand denkt: door het Woord. Dat is waar. Door het Woord ontmaskerd ons de Heilige Geest onze boze bedoelingen. Dat Woord vermaand.

Toch zal Salomo hier gedacht hebben aan de concrete, werkelijke bestraffing. Dat kun je ook aan het tweede deel van vers 11 zien dat eigenlijk het eerste deel uitlegt. Dat zien we vaker in het Spreukenboek. Tucht bedoelt Salomo hier als kastijding. Even praktisch als een kind soms kastijding nodig heeft. Laat hij er niet afkerig van zijn. Letterlijk om er niet van te walgen. Om er iets van afstotends van te maken.

Wat we lezen van Saulus van Tarsen. Als de Heere hem te sterk wordt. Het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan. Zoals een os tegen de prikkels trapt. Onwillig. Mocht er hier iemand zijn hier of thuis voor wie dat nog de werkelijkheid is, merk dan op die liefderijke stem. Mijn zoon, niet doen. Wees niet verdrietig als je door Hem bestraft wordt.

Want, waar is de Heere op uit? We lezen het in het boek Job. Ons verstand krijgt dat niet samen. Gelukzalig is de mens die de Heere straft. Dat krijgen wij niet samen?! Hij doet smarten aan en doet helen. Hij is uit op heil. Die aanwijzing heeft met name een kind van Hem zo nodig en houdt dat zo nodig.

Niet de ongelovige, wat wij dan denken, dat moet een ongelovige zich aantrekken, en die heeft dat ook nodig. Maar de gelovige niet minder. Of herkent u dat bij uzelf niet? Dat we die bestraffing makkelijk naast ons neerleggen, relativeren. Doen er wat makkelijk over. Tanden op elkaar. Zonder af te vragen wat de Heere ermee wil.

Terwijl die kastijding van de Heere juist het tegendeel bewijst van wat wij ervan denken. Dat het pijn doet. Teken van Zijn ongenoegen lijkt het, het lijkt ons tegen. Salomo gaat nog verder dat het niet een teken van Zijn ongenoegen is, maar Zijn liefde is. Teken van Zijn teken.

Ik vraag het heel voorzichtig: heeft u zo ook weleens tegen die moeilijke dingen aangekeken? Pijnlijke dingen, die zorg. Ons verstand komt daar nooit op. Het hart waar Zijn Geest inwoont wel. Dit is een weten van het geloof. Als de Heere je tuchtigt, ik durf het bijna niet onder woorden te brengen, is het geen blijk van haat, van wreedheid, maar zegt Salomo, een blijk van liefde.

De Heere kastijdt die Hij liefheeft. Salomo had een bijzondere wijsheid van de Heere gekregen. En die bijzondere wijsheid had hij nodig om dit te kunnen zien, te kunnen inzien. De kinderen moeten maar eens een kleine jongen in gedachten nemen. De moeder belt de dokter. De dokter schrijft een drankje voor. Penicilline. Dat is ronduit smerig, om het onder worden te brengen. De jongen trekt gelijk zijn gezicht, wat vies.

Wat vindt jij: is dat een slechte moeder? Ik weet het, het is vies, maar je moet het inslikken. Wat wil ze? Dat haar jongen beter wordt. Zo geeft de Heere weleens iets bitters. Omdat hij wil dat je beter wordt. Salomo zegt, mijn jongen, mijn zoon, dit is een teken van zijn gunst. De Vader die Zijn zoon Zijn welbehagen heeft. Zoals een rechtgeaarde Vader naar wie Zijn liefde uitgaat, Zijn hart uitgaat.

De Heere met hoofdletters. De getrouwe. Die het volk niet overgeeft aan zichzelf. Terwijl Hij daar wel alle redenen toe had. Die door Zijn gunst zondaren trekt, en telkens weer terug bent, die Heere, die God die het beste met hen voorheeft. Tijdens die woestijnreis komt dat telkens zo uit. Hij drukt het Mozes op het hart dat als ze in het land Kanaan gekomen zijn, moeten gedenken aan hoe de Heere hen heeft geholpen.

Hij verootmoedigde u om Hem te bekennen. Spijzigde u met man. Beken dan in uw hart dat de Heere u als een zoon kastijdt. Zouden wij dan zonder Hem kunnen worden? In die diepte blijkt wie Hij is. Je verwachting, je heil.

Veracht de kastijding niet, mijn zoon. Met eerbied zeg: de Heere plaagt Zijn kinderen niet. Hij doet je het beste aan. Altijd. De boze is uit op het kwade. De geestelijke boosheden in de lucht zijn je tegen. De Heere houdt je van erger af. Het zilver beproeft uit het vuur. De apostel citeert in Hebreen 12 de Heere kastijdt ons tot nut.

Teken van kindschap. Indien u de kastijding verdraagt, zo gedraagt God Zich als Vader. Zonder kastijding geen zonen maar bastaarden. Rechtgeaarde vader. Er zijn in deze wereld vaders die de kinderen schade, blijvende schade aan doen. En zelfs als de vaders recht doen, dan kennen ze nog zoveel gebrek. Hij niet. Die Hij lief heeft, omringd Hij met de beste zorg.

Soms heeft die zorg een scherp randje. Dat heet kastijding. Hemelse pedagogiek. Jeremia bad eens: kastijdt mij met mate, Zijn mate. Dat is de beste maat. Als je geen kastijding bent, kun je geen kind zijn. Dat lijkt ons het beste, geen kastijding. Maar het is ondertussen de beste zorg. Prijsgegeven aan je eigen zorg en eigen weg. Terwijl wij ons in de handen wrijven dat we op de goede weg zijn, zijn we met haast onderweg naar de ondergang.

Moet ik dan om kastijding vragen? Nee, dat denk ik. Maar wel om de Vaderlijke goedheid. Kijk het maar af van de verloren zoon. Hij vroeg om een knecht te mogen zijn. Maar de Vader wilde daar niet van weten. Eindelijk komt hij thuis, bij het hart van de Vader. Deze zoon was verloren en is gevonden. Zo spreekt het Vaderhart. Spreekt u dat niet aan?

Milde handen, vriendelijk ogen, zijn bij U van eeuwigheid. Een wonderlijke Verlosser. Die het Vaderhuis heeft verlaten voor verloren zondaren. Kijk het maar af van de verloren zoon zei ik, maar kijk op dé Zoon. Hoe zul je ooit twijfelen aan de goedheid van de Vader als je ziet op dé Zoon? In Hem is het ten diepste waar. Alleen op Hem werd de straf gelegd en hoe was dat het beste.

En als Hij omwille van Zijn Zoon ontfermt over je zoals een Vader Zich ontfermt over Zijn kind, dan krijg je te maken met de milde en kastijdende hand van Hem. De Heere kastijdt degenen die Hij lief heeft. Gelijk de Vader in wie de zoon een welbehagen heeft. Doet dat pijn dan, ja dat doet pijn.

Geen zaak van vreugde schijnt het te zijn, maar van droefheid. Zo voelt het, dat geeft het, dat doet het, daar doen we niets van af. Wat kan het bitter zijn. Maar wat blijkt de vreugde. William Cowper, ik kan het toch niet laten, de man die zo’n diepe weg ging, die zegt van die vrucht: al is de knop vol bitterheid, de bloem is zeker zoet.

Ik denk nog even aan dat drankje. Wat die moeder aan die zieke jongen gaf.. De smaak was naar maar het bracht hem beterschap. Het is wel zo dat een kind van God Zijn doen en laten, Zijn gang dikwijls niet begrijpt. Daar is het een kind voor. Bij alles wat het niet weet, weet het wel: vergissen kan Hij Zich niet. Al is daar altijd weer genade nodig om daarin te rusten, natuurlijk.

Want hoe kent dat kind Hem? Dat weet mijn Vader. Die zal mij van alle goed verzorgen en alle kwaad van mij keren of mij ten beste keren. Onlangs mocht ik ergens het Avondmaal bedienen, gemeente. Toen viel het mij op hoe juist dat kinderlijke vertrouwen aan Zijn tafel gevoed wordt. Dit vertrouwen wat voor de tafel bereid wordt klinkt het gebed: dat wij niet twijfelen zullen of U zult onze genadige Vader zijn om onze zonden nimmermeer toerekent en met alle delen naar lichaam en ziel verzorgen als Uw lieve kinderen en erfgenamen.

Het is zo’n troost, weet u. Mag dat er leven? Dat niet het toeval mij beheerst in het leven met hem. Dat de boze niet mijn leven programmeert. Dat ik geen speelbal ben van het noodlot. Salomo zou zeggen: wat een troost mijn jongen te weten dat de liefde Gods je leven leidt. En dat Hij in Zijn wijsheid en Zijn macht en Zijn goedheid de route heeft uitgezet die de beste is naar Sion.

Zodat het van kracht tot kracht steeds voortgaat in de wetenschap: ik zal haast, spoedig, daar voor Hem verschijnen. Weet u, veel mensen vandaag de dag, ook veel zogenaamde theologen, dat God wel bewogen is met mensen maar dat Hij ze ook niet helpen kan. Hij kan er ook niks aan doen. Wat is dat een schrale troost, dat is geen troost. Dan is er niet meer dan een woord te zeggen dan moed om maar vol te houden, het beste om er maar van te hopen en wat tegen is, ja het is zonder zin, ja je moet er door, het is niet anders, je kunt er maar in berusten en zoveel mogelijk je mannetje staan.

Is dat niet Gods tucht verwerpen? Afkerig van Zijn kastijding? Een ander probeert het leed weg te lachen, er het beste van te maken op een menselijke manier flink te zijn. Vaak ook nog in de overtuiging dat de Heere vooral moet doen wat wij vinden dat het beste is. Wat een verschil: de zoon die hier wordt onderwezen die mag weten het is mij niet tegen. Het is voor. Als ik het nodig heb om afgebracht te worden van de zonden en van dwaalwegen en het nodig heb om teruggebracht te worden bij Hem en de weg die de Zijne is.

Ik las ergens dat iemand dit strenge genade noemde. Dat vond ik een mooi woord: strenge genade. Het voelt scherp maar het is genade. In het bittere is het zoet. Het is voor al zie ik niet in hoe, dikwijls. ‘Hoe Gods Zijn plan gestalte heeft, zong diezelfde Cowper, deelt Hij geen schepsel niet mee, die Zijn wolken tot Zijn wagen heeft, Zijn pad is in de zee. En dus vertrouw op Gods barmhartigheid. Verwerp die niet in trots. In duistere voorzienigheid schuilt toch een glimlach Gods?

Was hij vanmorgen in ons midden geweest, dan had hij het van harte meegezongen al zingen we dat niet: de Heere wou mij wel hard kastijden, maar Hij stortte mij niet in de dood. Hij verzachte Vaderlijk mijn lijden, Hij redde mij uit alle nood. De weg die Hij gaat kan ik dikwijls niet bevatten, laat staan berekenen. Maar de uitkomst, en als we daar zijn zien we er misschien meer van gemeente, is de best mogelijke.

De bekende apologeet Lewis die zei eens: als je nou aan een grote kunstenaar vraagt, een groot kunstenaar, maak een eens een tekening waar een kind blij van wordt. Dat heeft die kunstenaar in een minuut voor elkaar. Maar zijn levenswerk, daar doet hij jaren over. Daar legt die al zijn kunde en zijn kennen in. Dat is het werk dat zijn liefde heeft, zijn hart. En ja dat, Lewis zegt, dan zal hij soms iets wel tien keer wegschrapen om toch weer een andere aanzet met zijn penseel te doen. En als dat kunstwerk zou leven, dan zou het luid ‘au’ roepen. Hij zegt, zo vormt, zo schaaft, zo modelleert de Heere Zijn kind want daar gaat Zijn liefde naar uit, daar gaat Zijn hart naar uit. Dat heeft Zijn volle aandacht.

De Heere kastijdt die Hij liefheeft. Of zoals de tekst zegt: zoals de Vader de zoon. Letterlijk staat er: die Hij graag mag. Besef vooral ook dit dat de apostel zo krachtig onderstreept: maar Deze kastijdt ons tot ons nut opdat wij Zijner heiligheid deelachtig zouden worden. Dus nooit zomaar. Nooit uit lust tot plagen. Maar ook nooit zonder zin, zonder vrucht. Altijd tot ons nut. Altijd werkt Hij het goede er mee uit. Altijd bevordert het je loop naar de eeuwigheid.

Wat dat nut is? De apostel zegt: opdat wij delen zouden in Zijn heiligheid. Dus, hoe langer hoe meer bereid voor de heerlijkheid. Hoe langer hoe meer Zijn Zoon gelijkvormig. Ja, want die kinderen van Hem zijn ook nog steeds kinderen van Adam. Met alle gebreken en tekorten en onhebbelijkheden van dien. Met alle zwakheden van dien.

En zoals een diamant geslepen wordt, vlak na vlak, zo bereid Hij Zijn kinderen. Gekastijd tot ons nut. En wat, als je het er nou zo moeilijk mee hebt. Het geeft je verdriet. Het geeft je pijn. Het kost tranen. Hij zegt: Mijn zoon. Hij zegt: Mijn zoon, verwerp de tucht des Heere niet. Wat zegt die zoon dan? Mijn Vader. Door de Geest van de aanneming tot kinderen: Abba. Het lukt mij niet, het is mij te groot, te zwaar, te veel, het gaat mij te diep. Om hulp en heil en vrede te vinden bij Hem alleen.

En let bovenal op hoe de Heere wijst op Zijn Zoon. Hebreeen 12 Die vooraan gaat. De overste Leidsman en Voleinder van het geloof. Die het kruis heeft verdragen en de schande heeft veracht vanwege de vreugde die voorlag. Weet u wat Hij zegt, Christus, tegen de gemeente van Laodicea: wie Ik liefhebt die bestraf en kastijd Ik, wees dan ijver en bekeer u. En Zijn kastijdende hand is een doorboorde hand. En wie zou twijfelen aan de liefde die die hand beweegt?

Ook als die hand mij terugbrengt op het rechte spoor. Die hand die alles over had en overgaf voor een zondaar als ik ben. Over Zijn heilige bedoelingen kan geen misverstand bestaan. In het pastoraat spreek je mensen weleens hoe zit het toch met die van God? Weet u wat Zijn wil is? Ik wil dat waar Ik ben ook die bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt. Dus, ten beste.

Amen.

Zondag 16 mei 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. P.C. Hoek – Schriftlezing Spreuken 3