Het zijn de vrouwen die in de vroegte van de Paasmorgen naar het graf gaan om het lichaam van Jezus uit liefde tot Hem te gaan zalven. Onderweg naar het graf zitten de vrouwen erover in wie de grote steen voor het graf zou afwentelen. Maar bij het graf aangekomen zien ze opwaarts. En dan zien ze dat de steen reeds afgewenteld was. De opgestane Levensvorst Jezus Christus is hen voor. Het is de Heere zelf die dood en graf overwonnen heeft. Wat een verkondiging gaat er vanmorgen uit van deze afgewentelde steen: Hij leeft! Wie Hem zoekt en op Hem vertrouwt, hoeft niet te vrezen.

Markus 16 vers 3 en 4: ‘[3] En zeiden tot elkander: Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen? [4] (En opziende zagen zij, dat de steen afgewenteld was) want hij was zeer groot’.

De steen afgewenteld

Gemeente, dit is wat je noemt zoekende liefde. Want dat is het wat deze vrouwen drijft in de vroege morgen op de eerste dag van de nieuwe week. Naar het graf van hun Meester. Ze hebben Hem zo lief. Het is zoekende en wenende liefde. Hun meesters is immers dood en begraven. Zo’n sabbat hebben ze niet eerder meegemaakt. Wat waren ze verbijsterd.

Blijkbaar hadden ze Zijn woorden dat Hij uit de doden zou opstaan niet goed begrepen. Wenende liefde. Maar ook de moed der waanhoop. Jezus was gedood. Deze vrouwen wilde Zijn lichaam gaan verzorgen. Uit liefde. Het doet denken aan die zondares eerder deed, die Jezus in leven had gezalfd. Ze had veel liefde, haar was veel vergeven.

Dat zal bij deze drie niet anders geweest zijn. Veel liefde, veel genade. Zoals uit het Hooglied. De liefde is sterker dan de dood. Rivieren zouden deze niet kunnen verdrinken. Ik zou die vraag direct willen stellen. Is die liefde hier? Die liefde in uw hart. Jezus moet missen maar dat niet kan. Niet kan rusten voordat ze Hem heeft.

Of is de liefde zo lauw en lijdt u eraan? Omdat het geloof zo zwak is, zo traag werd. Of ontbreekt ze bij deze of gene geheel en al. Omdat de liefde tot zichzelf, tot de zonden, tot de wereld is. Liefde die dodelijk is. Omdat ze tot de dood leidt. Wat zou je graag mensen tegenkomen met liefde die Hem zoekt. Aangetrokken door de Heilige Geest, in het Woord. Hem kennen, beter kennen. Staat in die vrede met Hem.

Het is waar. Voor deze vrouwen is de liefdedienst tegelijk een dodendienst. In hun hart is de moedeloosheid, hopeloosheid. Psalm 27. Waar is mijn hoop en moed gebleven? Met het sterven van Hem is die hoop en moed vergaan. Het heeft die vrouwen zo overweldigd dat ze niet eens goed kunnen naderen. Pas als ze het graf naderen merken ze dat er een onoverkomelijk probleem is. De grote steen voor het graf.

Misschien herkent u het wel. Als er een mist in je gedachten is, kun je niet zo denken als anders. Hoe moet het? Hoe komen de vrouwen bij Hem? Wie zal ons de steen van het graf afwentelen. Voor deze vrouwen is dat een praktische vraag geweest. Hoe komt die steen van zijn plek. Maar het zou kunnen dat het voor deze of gene in ons midden een diepere vraag is. In dat licht is wat we hier vanmorgen horen voor deze of gene veelbetekenend.

De steen maakt scheiding. Tussen Hem en hen. Hoe zullen ze bij Hem komen? Misschien de vraag in een andere klank die de vraag is van uw hart. Ik kan u niet zien en daar komt bij dat ik u niet ken, de Heere wel. Jonge vriend, je zoekt. Misschien heb ik het over jou. Want je mist Hem maar je beseft en weet dat je Hem niet missen kunt. Er ligt een steen tussen, een grafsteen. Die steen die die vrouwen in gedachten voor zich zien, is zeer groot. Veel kracht voor nodig om die steen aan de kant te rollen.

De steen die scheiding maakt tussen Hem en ons is ook een grafsteen. De dood maakt scheiding, staat tussen Hem en ons in. Aan die steen, las ik ergens, die heel groot hebben wij allemaal meebetaald. Van huis uit, als het aan ons ligt, dan houden we die steen graag groot. Maar als Hij werkt, dan is er die nood: hoe zullen we de steen afwentelen? Nood op het hart ligt. Het is trouwens wel een goede vraag.

Niet is de eerste vraag hoe maar wie zal de steen afwentelen. Het is de vraag naar Iemand. Wend u tot die vraag tot Hem zelf. Alles wat het ons onmogelijk maakt tot Hem te komen, moet ons uitdrijven naar de hemel. Wat gebeurt er? De vrouwen kijken op en zien dat de steen al is weggerold. Het zal hen verbaasd hebben, denkt u niet. Een verbazing als je de Heere vreest die je deel is in het leven. Alles waar wij over inzaten, is vaak al weg voor wij eraan toe waren. Eer ze riepen, zal Ik antwoorden. Vaak de moeiten al weggenomen voordat wij er aan toe komen.

Blijkbaar weten de vrouwen niet van de wachters. De Heere is hen voor, altijd. Terwijl zij denken dat de dood het laatste woord heeft, heeft Hij overwonnen. Merkt u dat de steen ons verkondigd? Dat de dood geen scheiding brengen kan. Natuurlijk, de steen was groot. Maar wat Hij aanwijst was nog veel groter. Die scheiding maakt tussen ons zondaren en het leven. De zonden. Voor ons onmogelijk weg te nemen. Wie zal de macht van de zonden, van de dood overwinnen?

Het is de tijding van de Paasmorgen. Hij leeft. Hij verlost en doet wat jou en mij onmogelijk is. Het ding, de steen, kan niet preken maar zegt: Hij heeft het weggenomen. Waar net als bij deze vrouwen zij niet bij Hem kunnen komen, komt Hij tot hen. Wat een rijkdom. Wat een prediking voor u die Hem zoekt. Maar u ziet op de schuld en zucht. Hoe zal ik bij Hem komen? Onmogelijk want de steen ligt voor de deur. Maar Hij is de levende. Hij opent en niemand sluit.

Van ons uit is er geen weg, bij Hem wel. Hij deed een volkomen werk, volkomen offer, volkomen liefde. Dat laat het lege graf toch zien. Volkomen Zaligmaker, in de ogen van de Vader volkomen genoeg. Amen gezegd op het is volbracht op de Goede Vrijdag. De hemel heeft de steen afgewenteld. En de engel zit er bovenop. Wat heerlijk voor die vrouw, die vastloopt op de dood, op de steen. Vooral de geestelijke dood die in je woont van nature en de eeuwige dood die je verdient.

Wie zal ons de steen afwentelen? Loopt u erin vast? Taaie verzet in jezelf aanloopt. Hoop op God alleen u die God zoekt in al uw zielsverdriet. Houd aan, grijpt moed. Uw hart, jawel, zal, jawel, vrolijk, jawel, leven. Het is om Hem dat je je vrees mag kwijtraken. Zie maar, beter: hoor maar. De engel zegt het tegen die verbaasde vrouwen. Wees niet verbaasd, ontzet. Hoe begrijpelijk ook als je oog in oog staat met een engel.

Zij hebben niet te vrezen. Zij zoeken Jezus. De Nazarener die gekruist was. Die Hem zoekt, Hem lieft heeft heeft niet te vrezen. Waarom niet? Hij was gekruist maar Hij leeft. Een levende Verlosser. Wat die vrouwen op een heel eenvoudige manier op die vroege morgen duidelijk is gemaakt is dit: wat hen onmogelijk is, neemt Hij weg. Ik denk dat ze die grote steen hun leven lang niet meer vergeten zal.

Wie zal? Ja maar, Hij had het gedaan. Gemeente, is dat niet de roem van deze dag als u en ik in diepe verlegenheid afsteken. En vragen: wie zal? En dan zien: Hij heeft het al gedaan. De roem van deze dag dat ze een levende Koning is die het al heeft gedaan. Die leidt naar het eeuwig, zalig licht. Ziet u ook zoveel kruizen, stenen op de weg, obstakels naar de stad die fundamenten heeft. Het gaat voor de christen door vele verdrukkingen heen.

Ik begin bij mezelf. Ze gaan vaak, reizen vaak alsof ze geen levende Verlosser hadden. Zien op onszelf moeten we zeggen, liever nog belijden, er is geen weg. Er staat zoveel in de weg geestelijk gesproken. We lopen zo vaak weg. Na ontvangen genade struikelen in klein geloof, je kleine moed, je zwakte. Terwijl de bestrijding zo hevig is en de bestrijder je pad kruist. Je beproefde dagen. Je komt van die grote stenen tegen die je het zicht op Hem benemen.

Er kwam ziekte in je leven. Ernstige ziekte. Misschien het coronavirus. Angsten in je leven. In het gezin, om het gezin. Het is daar allemaal ook in ons midden. En, ik weet niet hoe het u vergaat, dan valt het vaak nog wel tegen met die dapperheid van ons. Ook die geestelijke dapperheid. U die in het geloof aan Hem verbonden bent, merkt toch vaak hoe weinig vertrouwen op de Heere.

Vooraf denk je: als de moeilijkheid komt, vertrouw ik op God. Tot het kwam. Toen geen zicht meer op je bestemming, op Hem. Dan gebeurt het nog weleens dat al die bange verdwenen waren eer zij er waren. De steen blijkt al weggenomen. Ik denk aan een voorval uit die prachtige reis van Bunyan. Christen op de weg die hij gaan moet liggen twee leeuwen. De leeuwen lijken hem te verscheuren en toch is het zijn pad. Als hij er komt ziet hij de leeuwen aan de ketting liggen. Levende Verlosser.

De levende Verlosser heeft de steen weggenomen. Voor Hem die Hem zoeken, Hem liefhebben. Zoals de vrouwen. Hoe vergaat het deze vrouwen? Vluchten haastig van het graf. Beving en ontzetting heeft hen aangegrepen. Ze zeggen iemand iets. Ze gaan nota bene dan tegen het bevel van de engel in. We kunnen niet anders zeggen dat het hartelijk vertrouwen in Hem herleeft niet in hun hart.

De vrees leeft nog in hun hart. Ze vrezen nog altijd alsof hun Meester nog dood was en niet was opgestaan. Let wel: tot satans genoegen. Hij houdt het graf het liefste dicht. De overwinning kan hij niets meer tegen doen. Wat hij wel probeert dat ze zonder troost blijven. Van die levende Verlosser die zelfs bij het naderen van de dood volkomen uitkomst zal geven.

Hun mistrouwen en vrezen doet hen wegvluchten. En ze zeggen niemand iets. Zult u straks anders van dit graf weggaan? Getroost van die weggerolde steen. Dat Christus alles weggenomen heeft alles wat in de weg staat tussen u en Hem. Wie Hem vreest dient een heerlijke Koning. Om op Hem te hopen. Bij wie uitkomsten zijn, echt.

Er is geen nood zo hoog of Hij gaat die te boven. Hoe groot de steen ook is die de weg kan versperren. We hebben Hem nodig, anders blijven we vrezen en beven. Zelfs de engel kan het niet wegnemen. Die steen op het hart daar moest Christus zelfs aan te pas komen. Zou ik dan nog vrezen, zingt het oude Paaslied. Het is niet meer nodig. Al vreest een discipel nog wel maar dat is alleen maar toe te schrijven aan gebrek in de Levende.

Wie in Hem gelooft heeft niet te vrezen. Ik bedoel het niet goedkoop. Dan heb je niet te vrezen, ik ben er dichtbij getuigen van. Zelfs niet te vrezen van het coronavirus. Als je als oudere hoort dat het coronavirus in de gang rondwaart en denkt wanneer zal het mijn kamer binnenkomen.

Hij leeft! Dood waar is uw schrik gebleven. Of is dat u te hoog? Gaat dat u te boven? Wie Hem zoekt met ingespannen krachten, die heeft niet te vrezen. Ziet op Hem. Te leren van Hem. Het beter te leren verstaan: ik weet op Wie ik zal bouwen. Wie moet vrezen? Ieder die Hem niet zoekt. Hoe je het ook inkleed. Ieder die Hem verwerpt. Wat voor reden dan ook maar. Ongeloof, onwil, onmacht is geen goede reden. Want schuld voor God. Het verschil tussen de vrouwen en de wachters. De eersten bedoelden Hem, de laatste wilden Hem bewaken.

Vreest u niet. Want ik weet u Jezus zoekt. Daarom zeg ik het nog een keer: u die God zoekt, in welke beproeving ook. In gezondheid, in ziekte, in tegenspoed, in verwarring, in vrede. God zoekt in al uw zielsverdriet. Houd aan, grijpt moed. Uw hart, jawel, zal, jawel, vrolijk leven. Hij zal het maken. Nu niet en straks niet vrees als we de Christus kennen. Straks als de engelen uit zullen gaan voor het gericht. Ontzetting alom dan. Geen steen zal hen scheiden van hen, ook hun eigen grafsteen niet.

Luther geloofde dat zo kinderlijk. Hij legde het aan de eettafel aan zijn kinderen zo uit dat zijn graf als een klein slaapkamertje is. Bij de wederkomst van Christus wordt op het deurtje geklopt: Martinus, kom er maar uit. In statie uit die woning tot die Koning geleid. Ik las ergens de volgende beeldspraak, het is beeldspraak. Op die nieuwe aarde staat nog één steen. En op die ene staat: hier ligt de dood begraven. Amen.

 

Zondag 12 april 2020 – Hersteld Hervormde Kerk Putten [dienst online uitgezonden via YouTube vanwege de huidige omstandigheden] – ds. P.C. Hoek – Schriftlezing Markus 16