Voor de dood hoeven we niet bang te zijn, hoewel deze onvermijdelijk is (als het loon op de zonde); wel voor God, die ons lichaam en onze ziel kan verderven in de hel. Leven met Hem is onmisbaar om gered te worden. Leven is leren leven met verlies; maar als je ziet dat God het is die alles geeft (en neemt), dan kan dat maken dat je met meer nederigheid, afhankelijkheid en dankbaarheid leeft. Misschien zouden we geen andere dingen doen, als we wisten dat we nog maar een week hadden te leven, maar zouden we de dingen wel ánders doen: namelijk in de wetenschap dat het Gods genade is die ons in leven en sterven op de been houdt. 

‘En zoals het voor de mensen beschikt is dat zij eenmaal moeten sterven en dat daarna het oordeel volgt, zo zal ook Christus, Die eenmaal geofferd is om de zonden van velen weg te dragen, voor de tweede keer zonder zonde gezien worden door hen die Hem verwachten tot zaligheid.’

– Hebreeën 9:27-28

Eens moeten mensen sterven en daarna volgt het oordeel. Over deze tekst heb ik al vaker gepreekt, ook nog wel een keer in Gouda. Dominee en mevrouw Overbeeke kunnen daar misschien flarden van herinneren. Het kwam opnieuw op mijn hart. Deze tekst. Misschien schrikt u er van. En roept het vragen op. Waarom over deze tekst? Waarom over de dood spreken en over het oordeel? Er zitten best veel jonge mensen hier. Met verwachting van het leven. En ook ouderen die verwachting hebben. Die willen leven. Misschien verlang je weer naar goed werk, studie. Aan het begin van een seizoen, want we gaan ook weer echt het kerkelijk seizoen met nieuwe moed in, ook in een samenleving waarin de dood, verlies (dat is natuurlijk wel aan de orde) zoveel mogelijk wordt weggeduwd, of in elk geval wordt geprobeerd dat te voorkomen. Coronamaatregelen hebben daarmee te maken. Ja, natuurlijk. Maar moeten we het daarover hebben?

Het is niet zo makkelijk. Ik vind het geen makkelijk onderwerp. Maar toch: de dood is onvermijdelijk. Alleen die onvermijdelijkheid, van de dood, jaagt ons schrik aan. Dat moeten we onder ogen zien. Ik wil met u een eindje wandelen om daar een gesprek over te hebben, vanavond. Het tweede, dat ik in uw midden zou willen leggen is dit. Er is een ding waar we écht bang voor moeten zijn, maar dat is niet de dood. En het derde, en dan gaat het over Jezus natuurlijk: door het geloof ontvangen we de toegang tot een nieuw, onvergankelijk leven. Geloven we dat echt? Dat heeft consequenties.

1. De onvermijdelijkheid van de dood

Een tijd geleden had ik een gesprek met studenten over, ja, het leven, ambities. Mensen die, ja, voluit met ambitie in het leven staan. Ik ben jarenlang predikant geweest in Delft, in de internationale gemeente. We hadden de gedachte en vraag: stel je nou voor dat je wist dat het over een week, dat je leven klaar zou zijn, dat er een einde aan zou komen? Dat je zeker wist dat Jezus zou terugkomen. Dat je nog een week had. Zou je leven er anders uitzien? Sommigen zeiden: dat is nogal wat. Er is nogal iets, iets tussen mij en mijn ouders. Dat moet ik in die week dan wel doen. Of die week besteden om zoveel mogelijk het evangelie te verspreiden. Iemand zei ook, ik weet niet of ik nog rustig zou zitten, ben ik wel gereed, kan ik wel sterven? Ik word geplaagd door twijfels. Maar iedereen voelde wel, als je dat werkelijk meent, als het doordringt, waarom doe je het dan niet nú? Je leeft toch altijd on the edge, zoals ze dat zeggen in het Engels. Wat weten wij over wat er over een week komt.

Nou ja, zo’n gesprek, dat is wel een uitzondering, dat zal ook niet steeds een gesprek zijn in het gezin. Maar het lijkt dat we juist in de kerk er niet zo over spreken. En in het gezin en familiekring is het ook niet zo makkelijk. Maar de dood komt veel ter sprake in romans of dichtbundels, van moderne schrijvers. Of in films. Een Amerikaanse schrijfster, niet christelijk voor zover ik weet, Judith Viorst schreef: ‘Noodzakelijk verlies’. Ze schrijft: kijk, leven is steeds maar weer verlies. Kinderen verliezen hun ongedwongenheid. Jonge mensen verliezen hun vrijheid in hun huwelijk of in een baan. Ouderen verliezen hun kracht en helderheid van geest. En tenslotte verlies je het leven. Dat is toch somber? Nee. Dat is het boek toch niet. Heel realistisch! Bedenk dat wel. Eigenlijk zegt zij wat het gebed van het doopformulier zegt (klassiek): dat dit kind, dit gedoopte kind, dit leven – dat niet anders is dan een gestadige dood – om Uwentwil getroost zal verlaten, eenmaal aan het einde van het leven gekomen. Het realisme van het doopformulier. En de troost hierin!

Iemand heeft wel eens gezegd: leven, waar we te maken hebben met verlies, zit vol met angst. Wij hebben angst om te verliezen. Dat is heel menselijk. Als ik dat maar niet kwijtraak! Als ik dat… vul maar in. Gezondheid, levensgeluk. Gezondheid, daar hebben we het vaak over, zeker als die bedreigd wordt. Zou juist die angst, dat je een stukje veiligheid en gezondheid uit handen wordt geslagen, zou dat kunnen betekenen dat mensen besluiten het levenseinde in eigen hand te nemen? Als het zo maar afloopt… Als ik zo ziek word… Dan beslis ik het zelf wel, wanneer ik sterf. Een mens wil dat toch beheersen. Die vijand, die die niet kan beheersen. De enige zekerheid in het leven. Dat in eigen hand houdt!

Nou, als we naar de tekst gaan, staat er eigenlijk: het is voor de mensen beschikt. Er is een regel over gesteld. Het is dat ze eenmaal zullen sterven. Onherroepelijk, onvermijdelijk. Het is zo bepaald. Wie heeft dat bepaald? Het is een wet waaraan niet te ontsnappen valt. Heeft God die wet ingesteld? Wil God onze dood? Ik denk dat je dat zo niet mag zeggen. De Heere wil niet de dood, maar het leven voor de mens. De dood is de vijand. Gods vijand die de schepping is binnengedrongen, die iemands lichaam kan binnendringen, door een slopende ziekte, oorlogsgeweld, ongeval, of onmerkbaar. Het gaat door: dat zie je, ook bij mij, grijze haren.

Maar er is sprake van een wet. De wet van de beloning. Want zegt Paulus in Romeinen 6; het loon van de zonde is de dood. De dood is een beloning. Als je werkt, krijg je loon uitbetaald. Dat is het recht. Dat is zo geregeld. Ons leven is ook aan een arbeidswet onderworpen. Er wordt loon uitbetaald. Het loon is de dood. Daar kan je van schrikken. Dat salarisbriefje zegt: je krijgt niet iets erbij, maar je raakt alles kwijt. Een aanslag van de belastingdienst. Je moet zoveel betalen, je houdt niks over. Je schrikt van die brief. Nou, dat is het. Laten we dat maar onder ogen zien. Komt later nog wel… Nee, laten we het er nu maar over hebben. Maar ik haast me naar het tweede.

2. Er is maar een ding waarvoor we echt bang moeten zijn, maar dat is niet de dood.

We lazen Mattheus 10: wees niet bevreesd voor hen die het lichaam kunnen doden, maar de ziel niet. De dood moet geen schrik aanjagen. De mensen die uit zijn op de dood, hebben beperkte dood. Wees veelmeer bevreesd voor Hem die ziel en lichaam te gronde kan richten in de hel. In Hebreeën 9 hoor je dat ook.

Het oordeel volgt. God kan je ziel en lichaam te gronde richten in de hel. Ik herinner mij van jaren geleden een interview, voor de radio geloof ik, met schrijver Jan Siebelink (u hebt vast van hem gehoord, gelezen). Hij schreef over zijn vader. Wat zijn vader zag en waar hij bang voor was. En in dat boek ‘Knielen op een bed violen’ schildert hij die angst. Eigenlijk ben ik ook bang, zei hij in dat interview. Het jaagt me schrik aan. Je proefde onrust en onzekerheid. Als God nu oordeelt! Angst om het niet te halen. Gewogen te worden en te licht bevonden worden. Je proefde de angst bij de schrijver. Nee de dood is geen vriend, dat hoorde je bij hem ook. Er bestaat geen goede dood.

Wil Christus ons schrik aanjagen? Omdat God een verterend vuur is, zoals de Hebreeënbrief zegt ook? Luister wat Christus zegt: wees niet bang. Worden niet een paar musjes voor een penning verkocht? Niet een valt ter aarde zonder de Vader. Wees dus niet bevreesd. De haren op uw hoofd zijn geteld. U gaat vele musjes te boven. Wees meer bevreesd voor Hem. Dat gaat hand in hand met een kinderlijk vertrouwen. Niet bang zijn voor God, maar kinderlijk vertrouwen. Ontzag voor Hem.

Ik kom weer even terug bij die studenten. Zou je andere dingen doen als je nog maar een ding had? Wat zou u, jij daarop zeggen? Wij kwamen na een tijdje tot de conclusie: nee. Wij zouden misschien toch geen andere dingen doen, we zouden de dingen doen zoals nu. Studie, werk. Het is goed wat we doen. Voor Gods opdracht. Wat Maarten Luther zei: als Jezus morgen terugkomt, plant ik vandaag nog een vruchtboom. Geen andere dingen. Maar zeiden ze; we zouden de dingen wel anders doen. Zie je het verschil. Hoe dan?

Nou, gemeente, daar wil ik u in meenemen. Hoe zou het anders zijn? Nederig en afhankelijk leven. In plaats van, ja dat zit in ons, om onszelf op de kaart te zetten, presteren, wat te maken van het leven. Dat is ook wel onze opdracht. Maar zou je niet veel nederiger en afhankelijker zijn? Het komt toch al aan Hem toe, die eraan komt.

Zou je ook niet veel onbezorgder zijn over het leven? Die angst om te verliezen, ik heb dat net zo goed als u. Als je ziek bent, denk je: gaat het wel goed. Of problemen in de familie, band met de kinderen. Zoveel zorgen en angsten. Zou je niet onbezorgder leven? Want alles wat we proberen vast te houden (veiligheid, geluk) zou toch geen betekenis hebben?

Zou er niet veel meer gebed zijn? Gebed om vergeving? Gebed om loutering? In plaats van ons te verschansen in een veilige vesting en toren van trots. Of dat je de pijn voedt en teleurstelling over het leven. Zou je niet meer je handen openen? Heere God, hier ben ik, met alles wat me bezighoud.

Zou je leven niet veel meer gestempeld worden door dankbaarheid? Voor alles wat je gekregen hebt? Zouden we daar vandaan niet veel meer weggeven? Je kunt het toch niet vasthouden.

Je doet dezelfde dingen, maar toch anders. Is het daar Jezus niet om te doen in Mattheus 10. God oordeelt rechtvaardig. Je kunt veel kwijtraken, maar er is een ding waar je echt bang voor moet zijn. Waar moeten we bezorgd om zijn, met elkaar, de kerkenraad, de dominee? Dat je Hem kwijtraakt. Dat Hij er niet meer is.

U weet misschien wel, als een joods stel gaat trouwen, dat de bruidegom met de bruid onder de baldakijn staat. Ze worden toegezongen. De bruid staat daar met zijn doodshemd, wist u dat? Hij draagt dat op zijn lijf. Hij draagt dat bij zijn bruiloft. En nog een keer: bij zijn dood. Dat wordt bewaard in de kast. Hij draagt het niet. Als hij trouwt, is er vreugde, verwachting, nieuw leven. Dat doodshemd zegt: joh, jullie leven is eindig, maar wees er dankbaar voor wat je krijgt.

Je hoeft het leven niet tot op de bodem leeg te drinken. Je hoeft niet bang te zijn dat je iets mist. Keuzestress. Veel jongeren en ouderen lijden eraan. Misschien mis je iets. Fear of missing out. De joodse bruidegom weet, bedenkt dat: dat hemd ligt daar. Ik mag leven. Ik mag in dankbaarheid wandelen voor Gods aangezicht, al de dagen die me gegeven worden. Dat geeft iets van ontspanning. Dat is realisme. Nou, dát. Niet vrezen voor die vijand, maar alleen maar zorg hebben dat we Hem kennen, die ons leven is. De vaste grond van ons bestaan. De weg waarop we moeten gaan.

3. Door het geloof ontvangen we de toegang tot een nieuw, onvergankelijk leven.

Ik kom dichterbij de tekst, ik leg het accent op vers 27 (en niet op vers 28). De apostel zegt: zoals het beschikt was, om te sterven (die loonwet, de zonde). Dat was beschikt. Zo was het ook voor Christus beschikt om te sterven. Daar ligt Gods wil in. Maar Hij stierf als de grote hogepriester. Hij gaf vrijwillig Zijn eigen bloed, voor de zonden van velen. Hij droeg het oordeel gewillig. Hij komt nog een tweede keer. Hij komt dan, zonder zonde. Tot heil en zaligheid van hen, die Hem verwachten.

Hoe staan wij daar nu in? Kijk, even voor de jonge mensen en kinderen, als er een kindje geboren is, baby’s hebben knuistjes. Als het baby’tje groter wordt, dan worden dat vuistjes. Nee, dat is van mij. Er zijn wel eens van die knuisten. Vuisten, die gebald worden. Kom niet op mijn terrein. Je wilt vasthouden. Maar stel je nou voor, jongens en meisjes, als ik iets heb, stel dat je dorst hebt, en ik geef je een glas met water. Wat doe je dan? Nou, dan doe je je handen open. Dat moet dan. Als je wilt ontvangen, moet je je handen open doen. Dat kan niet anders. Dat is heel vanzelfsprekend. Daar zit veel in. Leren om die handen te openen om te ontvangen.

Wij zijn mensen die denken: nou ja, Gods genade is nodig, een streep eronder, maar stiekem zijn we bezig met onszelf iets tot stand te brengen. Ik geloof wel, dominee, in mijn leven zijn er plussen en missen. Onder aan de streep komt er toch wel een plusje. Maar wat zou de Heere God ervan vinden? Wat komt er onder de streep? Nou, laten we maar kijken wat Paulus zegt: wij missen de glorie van God. Allen hebben gezondigd. Er komt een min te staan. Zelfs al waren het naar jouw besef allemaal plussen. Toch haal je het niet. Je haalt het echt niet. Er gaat een kruis door.

Maar gemeente, wat een wonder, als je dat geloven mag, daar komt het op aan: het ontvangen van de genade. Uw bloed heb ik nodig. Niet voor een paar dingen. Maar voor heel mijn leven. Het kruis door mijn leven. Met bloed getekend, rood, met bloed. Het is voldaan, staat er dan. Het is gedaan! Hij vernieuwt ons leven. Hij haalt het door het bad van berouw en bekering. En dan sta je met lege handen. Er zijn momenten dat je met lege handen staat, dat je geen kant op kant. Dan word je door God zelf erbij gebracht, bij de puinhopen. Ben ik dat dan? Nee, het is Hij die dat doe. Ik geef het leven aan U terug.

Ben je aan het verzamelen, aan het optellen? Of is dat je houvast, dat is Hij, die het leven is? Over Hem, wie beschikt was dat Hij moest sterven. Hem, in wie alles ligt.

Op een dag, al een tijd geleden, leek mijn leven aan een zijden draad te hangen. Ik werd heel ziek. Met een ambulance met een vliegende vaart naar het ziekenhuis. Je leven wordt voor je uitgerold. Een film, in gedachten. Er bleef niets anders over dan de hand van de geliefde, van mijn vrouw. De hand die stil sprak. Het is goed. Alles wat vergeven moest worden, is vergeven. Als we elkaar nu moeten opgeven, als jij het leven moet opgeven, dan zijn we dankbaar voor wat we kregen. Dat zei die hand, die sprak, zo stil, zo diep. Nou gemeente, zoiets, want het is goed gekomen en ik sta hier nog, de dankbaarheid daarover is er altijd. Zoiets moet de dichter van Psalm 73 hebben gevoeld. U hebt mijn rechterhand gegrepen. Die hand van de Geliefde, die spreekt zonder woorden. Het is goed, het is vergeven. Zelfs de dood kan je dat niet afnemen. Lof aan Christus, want Hij heeft het volbracht.

Amen.

‘k Zal dan gedurig bij U zijn,
In al mijn noden, angst en pijn;
al mijn liefde waardig schatten,
Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten.
Gij zult mij leiden door Uw raad,
God, mijn heil, mijn toeverlaat;
En mij, hiertoe door U bereid,
Opnemen in Uw heerlijkheid.

– Psalm 73 vers 12 (berijming 1773)

Hervormde Gemeente Reeuwijk, Ichthuskerk, zondag 6 september 2020, 18:30 uur. Schriftlezing Matth. 10: 24-31 en Hebr. 9: 24-28.