Hersteld Hervormde Gemeente Driebruggen, 18.30 uur
Afkondigingen
Votum en groet
Psalm 22, 1
Geloofsbelijdenis (‘Laat een ieder van u dan in zijn, haar hart spreken…’)
Psalm 69, 14
Schriftlezing Psalm 69:1-18 (http://www.biblija.net/biblija.cgi?m=Psalmen+69%3A1-18&id47=1&l=nl&set=10)
Gebed
Afzondering van gaven voor de dienst des Heeren
Psalm 69, 1, 2, 3
Prediking n.a.v. Psalm 69:6
Psalm 32, 3
Dankgebed
Psalm 139, 14
Zegen
Preekaantekeningen
Gemeente, als iemand de Heere mag kennen, een gelovige is geworden, is die dan anders dan anderen? Of hetzelfde? Misschien was dat vanmorgen uw vraag, of in de komende week. Dat Avondmaal: moet je daar geschikt of ongeschikt voor zijn? Moet je daar nu waardig voor zijn? Of onwaardig? Wellicht denkt u: onwaardig. Het zijn toch onwaardigen die geroepen worden? Die komen daar nooit boven uit. Wij komen daarmee niet dat wij in onszelf rechtvaardig zijn, maar in tegendeel. Ook gehoord in formulier: die wil de Heere tot waardige tafelgenoten houden. Is het nou waardig of onwaardig? Vraag met het oog op het hiernamaals: komen er onwaardigen of waardigen in de hemel. Ja zult u zeggen, tot de laatste snik zijn we ongeschikt, anderzijds, zou de Heere ook niet geschikt maken? Voorbereiden op wonen bij Hem? Dat is een spanning waar de Heere u als het ware middenin plaatst. Bijbel over spreekt. Vele bladzijden van de Schrift. Ja, er is wat gebeurd in leven van kind van God, aan de andere kant is het niks. Lezen we ook in de tekst, Psalm 69 het 6e vers. Boven de preek: Schuldig en onschuldig. Net vroeg ik: waardig of onwaardig. Deze psalm zegt: het is allebei.
Drie gedachten:
- Vervuld door Christus
- Onschuld voor mensen
- Tenslotte, vol schuld voor God
Onze eerste gedachte: vervuld door Christus. En daarbij letten op verzen voorafgaand aan 6e vers. Als u dat zo meegelezen hebt, dan zag u: Psalm van David. Een van de vele. Psalmboek staat er vol mee. Psalmen van David. En deze Psalm staat niet bij in welke omstandigheden gedicht. Wel uit afleiden. Heeft er alle schijn van, deze Psalm voortkomt uit nood vervolging van Saul. Saul was koning, gezalfd tot koning, maar na enige tijd had de Heere aan Samuël laten weten: Saul niet langer koning zijn. Ander geslacht zal koning worden. Zodra Saul dat te weten kwam, op David voorzien. Jarenlang daardoor gezworven. Leven niet zeker. In die omstandigheden, soms even lucht, nood groot, omringt door doodsgevaren. Het is alsof ik in het water gevallen ben, kan niet zwemmen. Geen bodem in. Alleen maar modder. Water tot aan de lippen. Nog maar even en hij zal in dat water ten onder gaan. Zal verdrinkingsdood worden. En dan in die nood roept hij wel, maar hij krijgt geen antwoord. God zijn gebed niet hoort. Alsof afgesloten, toegesloten. Roept tot schor van wordt. Voelt geen verlichting. Alsof God niet helpen wil. En dat, terwijl hij moet zeggen: de beschuldigingen zijn vals. Saul vervolgde hem alsof hij een opstandeling was, vijand van de kroon, een van die rebellen, die koning van de troon wilde stoten. Rebbelengroepen in alle landen. Als een opstandeling, een rover. Ze haten mij zonder oorzaak. Niet geroofd heb, dat moet ik weergeven. Behandelen mij als een rover, ik heb niets gestolen, toch teruggeven. Was wel zo dat David de gezalfde was, straks koning worden, maar niet zo, dat David dat zelf verzonnen had. Niet een opstandeling was. Nee, alleen door de Heere aangewezen was. Geen vinger uitsteken naar Saul. Nee. Zo heeft David deze Psalm gezongen in zijn nood.
Maar nu geldt van deze Psalm wat eigenlijk geldt van alle psalmen. Het is ten diepste een Psalm van Christus. Je zou kunnen zeggen: David heeft deze Psalm voorgezongen, Christus heeft hem uitgezongen. David zong hem wel, maar Jezus Christus veel dieper. Hij zong hem uit. In Hem vervuld. Heel duidelijk weten we dat bij Psalm 22. Herkennen we allemaal wel. Mijn God, mijn God, verlaat Gij mij. David had het gevoel, dat God hem verlaten had. Was niet echt zo. Kinderen weten ook wel wie dat ook geroepen heeft. De Heere Jezus. Riep deze woorden toen Hij aan het kruis hing. Uit diepst van Zijn ziel. Daar was het echt zo. Vader had Zich helemaal teruggetrokken. Als het ware van God ontdaan. David had het gevoel, maar Jezus Christus was van God gelaten. Zo zien we dat in Psalm 22. Geldt eigenlijk van elke Psalm. Ook van Psalm 69. David wel gezongen, Christus vervuld.
Alles wat we aangewezen hebben, gold van Christus. Verzonk in modder. Geen grond meer onder voeten. Hij, die wist wat Hij doen kwam. In Getsemane uitroepen: o Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. Grote druppels bloed. Geen grond onder voeten meer. Water niet tot aan de lippen, maar als het ware over de lippen. Nedergedaald ter helle belijden we dan. Geleden. Hij is niet met wie we medelijden moeten hebben. Tot in allerdiepste gedaald. Hij riep daar, Ik heb geen rust, geen ontferming in Mijn verdriet. Riep tot de Heere, dag en nacht, Gij antwoordt niet. Hij riep, toen, in Getsemane, en meer nog op Golgotha, kreeg Hij geen antwoord. David had wel het gevoel dat de Heere hem niet hoorde. God oren toegestopt voor de roep van Zijn Zoon. Keel hees, tong droog, geen ontfermen. En het was zonder oorzaak. David zei dat: ze vervolgen mij zonder oorzaak. Maar je kunt zeggen, als mens, iets te vinden. Tekort gedaan. Maar Jezus Christus: werkelijk, voluit, zonder oorzaak. Hij was een Weldoener. Zo op aarde: goed doende. Zelfs Zijn grootste vijanden. Zelfs in waarschuwing klonk nog liefde. Was een Weldoener. Behandeld als een misdadiger. Zonder oorzaak haten. Niet geroofd heb, alsdan weergeven. Geldt naar de mensen toe, vooral naar de Vader toe. Altijd Vader gediend, altijd liefgehad. Hij kon zeggen: Ik heb Uw Naam verheerlijkt. Dat was Zijn werk. Zijn liefste werk. Nooit een seconde eer geroofd. Nu moet Hij zeggen: dat moet ik weergeven. Betaal Mij, Zoon, wat Gij schuldig zijt, geef Mij Mijn beeld terug, Mijn eer. Vervolgens, verdoemd. Zonder oorzaak. En waarom? En waardoor? Moet u toch zeggen: u, jij, ik? Vanwege mij, al helaas om mijne zonden. Gelooft u dat? Alles om mijne zonden? Daarom ging Hij die grondeloze diepte in. Waarom was dat? Schouders neergedrukt, zulk een last van zonden en klagen, niet te dragen. Niet Zijn eigen zonden, die had Hij niet. Maar de uwe, de jouwe. Als een loodzware last. En dat is precies de reden dat God Hem niet hoorde. Wel riep, geen antwoord hoorde. Uw zonden schoven er tussen. De zonden maken scheiding tussen de Heere en uw ziel, zo tussen de Heere en Zijn Zoon. Zonden als een koperen deur, tussen hemel en aarde. Toegang boven kruis dicht. Wij hebben verwijdering gezorgd. Door u, jou, mij. Vader Zich terugtrok.
Dat is precies ook: beschuldigd werd. Ze vervolgen Mij zonder oorzaak. Ja, Hij niet, wij wel. Hij niet vervolgt vanwege oorzaak in Hem, maar in ons. Zelf niks geroofd. Wat jij van de Vader gestolen heb. Zijn eer, Zijn beeld. Hij moet teruggeven, wij hebben weggenomen. Hij die geen zonde gekend heeft noch gedaan. Hij zonde voor ons gemaakt. Zingen we zo wel eens een Psalm? Best vaak een Psalm gedachteloos zingen. Snappen de woorden, maar we voelen ze niet. Kan ook, dat we kunnen meevoelen. Verdriet. Gevoel dat God u niet hoort. Gevoel dat het uitzichtloos is. Ik snap je helemaal man. We mogen best meezingen. Maar heeft u wel eens aan de andere kant gestaan? Dat u niet de slachtoffer ben, maar de dader. Als ik die Psalm zing, dan schaamrood op de kaken. Ik Hem daarin onder duw. Schaamt u zich wel eens, als u zingt, voor Christus, voor God. Dat is de eerste gedachte.
2.
Onschuld voor mensen. Ik noemde het al even, vanuit vers 5. Voor David, verdriet dieper werd, het is niet terecht. Saul achtervolgde hem alsof hij een misdadiger, rover, rebel was. Doet pijn als je onterecht gestraft wordt. Altijd naar als je straf krijgt op school. Kan zijn dat je zegt: het was wel eerlijk, mijn eigen schuld. Misschien ook wel eens straf gekregen dat het niet eerlijk was, niet je eigen schuld. Propje tegen het bord aangeschoten, meester dacht dat jij het deed. Meester dacht dat heel oprecht. Ouders moeten niet makkelijk zo’n meester afvallen. Meester kan niet alles weten, niet alles zien. Kan niet. Voelt als heel erg. Jongen naast je geen straf. Je weet: niks gedaan. Geen groot verhaal van te gaan maken, je mag er wel verdrietig om zijn. Ik heb het echt niet gedaan. Maar de meester kan het niet zo goed weten. Ziet niet alles. Je weet toch wel wie het wel weet? De Heere die weet alle dingen. En dat mag je dan ook weten, bij de Heere neerleggen. En dan hoef je niet een grote mond te hebben. Tegen de meester zeggen, rustig hebben, geen grote mond. Heere, U weet het toch. U weet toch dat ik het niet gedaan heb.
Dat is precies wat David hier doet. Saul vergist zich. Saul behandelt mij oneerlijk. Maar Heere, U weet het wel. Ligt nadruk in grondtaal op U. Heere, Gij weet het. U is mijn dwaasheid niet verborgen. Verklaarders lezen de tekst op twee manieren. Allebei zo zien.
Eerste is: ze zeggen wel van alles, maar het is niet terecht. Maar Heere, u weet ook van mijn echte schuld. Heere, U weet toch van mijn onschuld? Niet eerlijk is, hoe Saul mij behandelt? Dat is belangrijk. Of de Heere dat inderdaad weet. Allerlei gedachten hebben wat mensen van ons vinden. Naar avondmaal toe, zo speelt. Wat denken als ik blijf zitten, als ik aan ga? Is dat belangrijk? Waar het op aan komt in het leven. Soms zegt het wel wat, natuurlijk. Wat denkt de Heere er nou van? Hoe ziet de Heere u leven? Uw hart? Weet de Heere ook van het goede in uw hart? Hizkia kon dat zo zeggen, u kunt dat vinden in Jesaja 38. Heere, Gij weet, Gij weet dat ik met een volkomen hart in oprechtheid voor U gewandeld heb. Niet de zonden gediend, als koning. Volk niet op een dwaalspoor. U weet toch, dat ik U lief heb? Zoals Petrus zegt: Heere, U weet alle dingen. Weet God dan ook van het goede in uw leven? Hoeven we niet tegen elkaar te zeggen. Zeker niet van de daken schreeuwen. Hekel aan de zonde. U dien. Niet zo voor de wereld leef. Diepste verlangen daarin ligt, U te dienen. Uw weg te gaan. Dat is de vreugde van mijn hart.
Wat David dan zegt, beschuldigingen, zo in het menselijke: ze kunnen alles van me zeggen. Je weet: het is niet waar. Heere, U weet dat ik geen huichelaar bent. Het is niet, dat ik mensen nooit waarschuw? Ze niet over heb voor de eeuwigheid, voor de hel? Hoe kun je dat nou zeggen? Zo je eigen hart onderzoeken? Hoe dan ooit je eigen hart onderzoeken, en dan zeggen: ja, er is iets goeds voor God. Niet als Nebukadnezar, is dit niet het grote Babel? Is dit niet het godsdienstige leven wat ik gedaan heb? Geeft de Heere niets voor. Niet, dat wij het voor elkaar gekregen hebben. Maar, belijdenis naar de Heere toe, Heere, U hebt het gedaan. U toch in mijn leven ingegrepen. Ik niks voor elkaar gekregen. Uw werk. Gij hebt mij bekeerd. Gij hebt mij veranderd. Daar moet toch wel iets van liggen in het leven. Niet volmaakt, in tegendeel. Wel iets gebeurd. Ik leef niet voor de zonde. Brief van Johannes. Eerste brief. Kan niet zo zijn, leven in de zonde, wel zeggen: ik ben een kind van God.
Vergeving van de zonde is geen bijlage. Leven geen boek met bijlage. Als de Heere gaat ingrijpen, gebeurt er wat. Grijpt in het hart. Blijft niet hetzelfde. Oude leven, nee, klein stukje zekerheid, zit wel goed. Als de Heere ingrijpt gaat de zonde zo afzichtelijk worden, dienst van de Heere opzichtig, naaste belangrijk. Leven kan niet lijken op dat van een ongelovige, maar ons tevreden stellen met: ik geloof wel. Heere, Gij weet alle dingen. Uw werk in mijn hart gevonden. Uw werk toch Heere? Terugvallen op Jezus Christus. Enigszins kunnen zeggen, David op verschillende momenten doet in de Psalm. Is die onschuld van mij eigenlijk? Is het maar schamel? Klein beginsel? Allereerst en allermeest zien op Jezus. Hij zeggen: Ik ken me toch onschuldig, U weet toch precies dat Ik heel Mijn leven U gediend heb. Volmaakt onschuldig. Dat alleen de grond kan zijn, de Heere mag leren kennen. Enige grond daarvoor, gerechtigheid van Jezus Christus. Alleen daaruit. Maar een seconde buiten, dan, dan ben ik aan grootste misdadiger gelijk. Een ogenblik zou stappen uit schaduw van onschuldige Zaligmaker, dan kan ik voor mezelf niet instaan. Tot hinken en zinken gereed.
Op Zijn onschuld terugvallen. Bidden: U hebt wel gewerkt, maar is maar zo’n schamel beetje. Maar geef nou dat ik meer mag gaan lijken op Jezus. Onze derde gedachte tenslotte.
3.
Ik zei al, vers op twee manieren lezen. Kan ook: op twee manieren lezen. God weet hoe het er echt voorstaat. Mensen oordelen verkeerd. Geldt op twee manieren. Wat zijn we snel hard voor elkaar. Wat wijzen we snel met veroordelende vinger. Paar geruchten gehoord, kennen verhaal niet. Kinderen op schoolplein, in klas, volwassenen net zo goed. In die zin zegt David: het is niet waar.
Aan de andere kant: wat oordelen we oppervlakkig. We kijken zo naar de buitenkant alleen maar. Ten negatieve of positieve. David zijn hart neerlegt. Heere, U weet ook mijn echte schuld, dwaasheid, waar Saul het niet over heeft, waar niemand van weet, U wel. U weet van mijn echte schuld, dwaasheid. Wat is dat? Dat zonde zonde is voor God.
Psalm 51, gedicht na de zonde met Bathseba en Uria. Overspel en moord. Vreselijke daden tegenover mensen. Mensen veel over gepraat. Psalm 51, David zegt, tegen U, U alleen gezondigd. Kwaad in Uw ogen. Uw gramschap dubbel waardig. Dat is het allerdiepste. Zonde is zonde voor God. Voelt u dat? Iedere zonde, die wij een kleine zonde noemen, een vreselijke zonde. Veel meer dan wij zien. Aan einde dag overdenken dingen die je verkeerd hebt gedaan. Of jij. Toen brutaal geweest. Naar vriend vervelend toe geweest. Tijd op Internet niet goed gebruikt. Vijf, maar tien is al moeilijk. Zonde is niet alleen die verkeerde daden, maar hoe wij staan voor God. Wat wordt het dan onmetelijk. God vergeten in onze bezigheden. In godsdienstige bezigheden nog gericht op onszelf. Woorden gebruikt die niet in overeenstemming waren met heiligheid. Vergeten te spreken waar dat moest. Gedachten aaneenschakeling van zonde. Reden klein te worden. Verootmoedigd. Ook als ik mag zeggen: de Heere heeft in mijn leven gewerkt. Inderdaad, veranderd. Ik leef niet meer voor het vaderland weg. Nooit verheffen. Nooit zeggen: ik ben er bijna. Met David zeggen: tegen U gezondigd. Geen reden dat de Heere ons zou verhoren. Nou vraag ik Heere, help mij? Waarom zou Hij het wel doen, dat God mij zou horen?
Tegelijkertijd alle reden om te vluchten, daarmee naar de Heere te gaan. Allerlei nood nog wel op andere manier redden. Onrecht, dan kunt u naar de rechter. Ziek bent, naar de dokter. Vragen, dan naar een of andere wijze man te gaan. Iets tussen mensen onderling, naar die mensen gaan, uitpraten. Maar hier niet. Gedaan kwaad in Uw ogen. Enige weg: naar de Heere. Dat is de reden waarom de Heere de zonde aanwijst. Wel eens de vraag: hoe diep? Tot in de wanhoop? Kunt u het er nog in uithouden? Dan kunnen we als het ware zwelgen in zondekennis, maar als we er nog mee leven kunnen, dan is het niks. Kun jij het nog volhouden in zonde en schuld? Of een uitweg komen? Hebt u God of Jezus ervoor nodig? O Heere, ontferm U mijner. Of drijft het u uit? O Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U.
Dat is geen vanzelfsprekendheid. Gelukkig is er ook vergeving. Jawel. Maar als je nou voor God staat. Doorleefd: gedaan kwaad is in Uw oog. Gelukkig is er ook vergeving. Vergeving van die God, tegen wie ik gezondigd heb. Nog eens opnieuw naar deze Psalm kijken. Wie gezongen heeft? Ja, David. Ook Christus. Ook in deze zin: Heere, U weet van al die schuld, dwaasheid. Niet Zijn eigen schuld, maar onze. Vader, U weet hoe diep de zonde zit. Hoe mijlenver ik strafbaar ben. Hemelver strafbaar. Zonden tot aan de hemel. Johannes kon zeggen: Lam Gods neemt zonden weg. Jesaja zegt: alle ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Niemand in Waarder, Nederland zo schuldig als ik. Een schuldiger, walgelijker, verdoemelijker: dat is Jezus. Misschien voelt u het wel eens zo: ik ben zo vuil. Soms voelen we het niet zo. Misschien wel. Hoe ooit bij die heilige God komen? Denkt u dat Hij er vuiler van wordt?
Stel een kind heeft in de modder buiten gespeeld. Vieze modderlaarzen. Ho, zegt de moeder, niet naar binnen, niet met modderlaarzen. Geen stap. Dat begrijpen we. Maar stel dat je met die laarzen de koeienschuur, koeienstal inloopt. Wordt die stal er viezer van? Zo is het met Jezus. Hij zoveel zonden op Zich genomen. Hij wordt er niet vuiler van. Hij hing daar als meest verachte. Zou u denken dat u te slecht bent? Te diep gevallen? Gij weet O God, hoe ver ik strafbaar ben. Mens, weet u het? Weet u hoe ver Jezus strafbaar was? Volkomen, volkomen Zaligmaker dan ook. Zonden op Zich kan nemen. Niemand te slecht voor. Te goed kan wel. Hoe ligt het met u? Nooit te slecht voor Hem zijn. Of bent u nog te goed voor Hem? Laat het zijn, die taal mag kennen. Bij vernieuwing mag wezen, laat het daaraan komen: moede kom ik, arm en naakt, tot de God die zalig maakt. Die de armen leven kleedt en voedt. Die de doden leven doet. Amen. [19.52]
Geef een reactie