Hersteld Hervormde Gemeente, Driebruggen, woensdagavond (voorbereiding H.Av.)

[20.01]

Geliefde gemeente, er zijn mensen die heel erg een hekel hebben aan wat zij noemen een kenmerkenprediking. Waarin kenmerken van het geestelijk leven worden beschreven. En ze wijzen nogal eens naar Paulus, die niet anders heeft willen weten dan Jezus Christus. En wijzen beschrijven van geestelijk leven, kenmerken, af. Dat zou geen Christusprediking zijn, maar christenprediking. Christen teveel zelf centraal. Ik erken niet, dat het niet bestaat. Uitwassen zijn. Opgaan in kenmerken. Anderzijds om een streep te geven door kenmerken, helemaal geen merktekenen meer te laten horen, dat zou onbijbels zijn. De Heere doet het Zelf in Zijn Woord. En zeker ook in dienst voorbereiding, wijzen naar Avondmaalsformulier. Avondmaal alleen voor de gelovigen is ingesteld. Niet voor alle mensen. En dan kun je jezelf de vraag stellen: wie zijn dat dan? Wie zijn dan de kinderen van God? Waar zijn die aan te herkennen? Op een bepaalde manier beschrijven? Schrift geeft op allerhande manieren antwoord. Volk van God, zoals andere volken op wereld. Eigen kenmerk, eigen taal, eigen cultuur. Gods kinderen kenmerken waaraan te herkennen zijn. Met Gods hulp, dienst van voorbereiding, opgeroepen onszelf te beproeven, in geloof zijn, tot gelovigen mogen behoren, aan de hand van de tekst. De godvruchtige Avondmaalganger is te herkennen.

Jesaja 66:2b

De godvruchtige avondmaalganger

  1. Wat God in hen werkt (namelijk, wat Hij zegt, de arme, de verslagene van Geest; dat werkt God zelf in die mensen)
  2. Wat God aan hen belooft (wat Hij zegt, draai te tekst om, Hij zegt: op deze zal Ik zien)

Ik heb begrepen dat in voorbereidingszondag ook uit Jesaja is gepreekt, Jesaja 42, misschien ook over gegaan zijn. Daar troostboek van Jesaja begonnen. Jesaja kun je onderverdelen in aantal delen. Troostboek begint in hoofdstuk 40. Aanstaande verlossing voorzegt. Dat die gevangenschap een einde zal hebben. Ketenen, banden verbroken zullen worden. God Zijn volk terug zou brengen naar beloofde land. Tempel weer herbouwt, Jeruzalems muren weer opgericht.

Maar, daarmee niet alles gezegd. Volk weer terug mag, tempel er weer zal staan, muren weer opgericht, want goed beschouwd, dat zijn slechts uitwendige, uiterlijke dingen. En de Heere heeft gezien, van dat volk, mensen waren, die daar genoeg aan hadden. Als die tempel er maar weer zou staan. Als die muren maar weer zouden opgericht zijn. Als zij er maar weer zouden wonen. Aan de religie, aan de godsdienst genoeg hadden. En daar, tegen zulke mensen, aan uitwendige godsdienst genoeg, daar moet Jesaja tegen profeteren. Tegen die mensen, zo gefixeerd op tempel en herbouw. Zegt de Heere: waar zou dat huis zijn? Waar is de plaats Mijner rust? Ziet u, enerzijds opdracht gegeven, dat was Zijn wil, en anderzijds blijkt dat toch niet genoeg te zijn. Dan is het wel weer goed, als die tempel er maar weer staat, dan zegt de Heere: maar vergis je niet, Ik woon niet per definitie en automatisch in het huis van steen. Waar dan bouwen? Salomo had dat al begrepen, toen hij de eerste tempel bouwde. Gezegd: doch wie zou de kracht hebben, voor Hem een huis te bouwen? Hemel Hem niet bevatten kan. Wie ben ik dan, voor Hem huis bouwen? Kijk, dat besef waren heel veel Israëlieten kwijtgeraakt. Die dachten wel, als die tempel er staat, dan woont de Heere er. Maar de Heere die wil dat, nee, zo mag je niet denken. Ik woon niet per definitie daar. Als de Heere dan aanwijst, waar Hij niet automatisch woont, niet vanzelfsprekend is, Hem daar zullen vinden, daar tegenover zeggen, waar Hij wel woont. Duidelijk maken niet te doen is om stuk godsdienst alleen. Om de herbouw van de tempel, offers weer gebracht, maar de Heere maakt duidelijk: het gaat om godsvrucht. Heel persoonlijk, heel bevindelijk, zoals u wilt. Dat de Heere daar woont, Hij zegt dat op allerlei manieren, in laatste hoofdstukken Jesaja, als het ware een Nadere Reformatie aankondigt. Jesaja 57 al gezegd, in 15e vers: alzo zegt de Hoge, wiens Naam heilig is. Dat grote, dat heilige, van God. Ik woon in de hoogte en het heilige. Dat kunnen we verstaan, dat hoge, majesteitelijke, almachtige God, woont in de hoogte. Woont in het heilige. Niet te bevatten in tempeltje in Jeruzalem. Maar dan zegt de Heere er bij: niet alleen daar, maar bij dien, die verbrijzelde, nederige geest is. In dat hart, van die man of vrouw, die verbrijzeld is. Nederig is van Geest. Komen we ook tegen tekstwoorden. Op die zal zien, ziet dus vanuit het hoge. Ziet neer op dien, zo zegt Hij, de arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft.

En ziet u dus gemeente, dat, God Zelf dus een aantal kenmerken opnoemt? Als het gaat om de vraag, in wie woont God nou? In wie werkt God nou? Dan kun je dus aan de hand van de tekst zeggen: dan geeft de Heere een aantal merktekenen. En dat doet de Heere niet alleen hier, in de hele Bijbel treffen we dat aan. Heere Jezus dat ook gedaan, Zijn volk beschreven, in zaligsprekingen. De mensen die zalig worden, hoe zien die eruit? Wat beleven ze? Kenmerken op een rij gezet. Die zijn arm van geest, dat zijn mensen die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, mensen die treuren, mensen die rein zijn van hart, barmhartig zijn, zachtmoedig zijn. En als je naar onze tekst kijkt: Gods kinderen zijn dus mensen die arm en verslagen van geest zijn en buigen voor Gods Woord.

We komen ze tegen in de Bijbel. Jongens en meisjes, jullie kennen er een. Hij durfde eigenlijk niet naar de tempel te gaan. Ging achteraan staan. Zo verslagen. Zo onder indruk van heiligheid van god. Sloeg op zijn borst, daar waar de kwaal zat, zonk neer op knieën. Riep: o God, wees mij de zondaar toch genadig. Daar hoor je en zie je wat zo’n arme en verslagene van geest is. Die in zielensmart niet verder komt dan dorpel van de tempel. Een voorbeeld bij de tekst, wat dat voor een mens is. Een arme, verslagene van geest.

We kunnen Avondmaalsformulier ook zo lezen. We krijgen opdracht mee. Wil er iemand getroost des Heeren Avondmaal vieren, lijkt mij toch dat dat de bedoeling zal zijn. Niet denken: als ik maar weer aanzit, stukje brood, aanzit, wijn, dan hoor ik er weer bij. Als er niks op uw leven is aan te merken, dan kan de kerkenraad er niks van vinden. Maar u zult er niks vinden. Wat nodig, getroost te vieren? Wel, dat wij ons tevoren recht beproeven. Onderzoeken. Wat dan het eerste wat een mens moet doen? Zonde en vervloeking bedenken. Zichzelf mishage en voor God verootmoedige.

En dan komen we bij tekst uit, precies bij tekst uit. Dat zijn die mensen die zichzelf mishagen. Die in dal van de ootmoed neerbuigen, met tollenaar. Van genade leven. Die niks hebben om mee te nemen naar de tafel toe. Alleen maar zonde kunnen meenemen. Arm aan goede werken. Die dat volkomen geloof niet kunnen vinden. Niet de ijver die ze zouden moeten hebben. Afkeer van zichzelf. Spiegel van Gods wet hebben leren kijken en die daarin gezien hebben, hoe lelijk ze zijn geworden door de zonde. Van hoofdschedel af, melaats, misvormd, door duizend zonden. Hebt u wel eens een afkeer gekregen van uzelf? Bij licht van de wet in de spiegel keek? Toen de Heere liet zien, wie je geworden bent? In doen en nalaten? Profeet Jesaja heeft het gezien, iets van zag, aangeboren aangezicht zag in licht van God, uitgeroepen: wee mijner, want ik ben een man van onreine lippen. Mijn ogen de Heere der heerscharen gezien. Treft het aan bij Job, zichzelf verfoeid bij stof en as, bij Paulus die zegt: ik ellendig mens. Mensen die zichzelf hebben leren mishagen. Arm zijn in zichzelf. Arm van geest, verslagen van geest.

En dat niet alleen, als ik even mag terugkomen op die zaligsprekingen, kenmerken die op elkaar inhaken, niet willekeurig, volgen elkaar op. Hongerig en dorstig, die volgen elkaar op. Zo’n arme van geest kan het natuurlijk niet uithouden? Met armoede nooit bekeerd zijn [2x]. Nooit wat worden met ontdekking van de wet en zonde. Wil van de zonde af. Zoekt gerechtvaardigd te worden. Gaat hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. En hij heeft zo’n hekel aan de zonde gekregen. Weet u waarom? Dat is de volgende, die grijpt daar op in: de reinen van hart. Met heiligende Geest in het hart gaat werken. Hekel aan de zonde. Niet alleen haten, maar ook vlieden. Strijden tegen ongerechtigheid. Vlees kruisigen. Wereld verlaten, oude natuur doden, in nieuw leven wandelen. Met allerlei vallen en opstaan gepaard, slechts klein beginsel, maar toch, dat verlangen is er. Dat God nu weer aan Zijn eer zou komen. Zo zijn die kenmerken dus. Zo functioneren ze. Zo werkt God dat Zelf. Door mens arm te maken, verslagen van geest te maken, zo baant God de weg naar Christus toe. Hij gebruikt Zijn heilige wet, om mensen verslagen, arm te maken, opdat ze gaan roepen, zoeken, hongeren en dorsten. Zo maakt de Heere nou plaats voor Zijn Evangelie. Zo leert Hij dat ze een Borg nodig hebben. Is er nog een middel? Welverdiende straf kan ontgaan? Dat zijn geen vragen die in het natuurlijke hart leven, in vleselijk mens zijn. Nee, vanuit overtuigende werking van Gods Geest. Weg baant naar Christus toe. Innerlijk overtuigt, ander nodig heeft. Avondmaalsformulier zegt: beloften moeten geloven, zonde worden vergeven alleen om verdienste van Christus wil. En het zijn deze dingen, gemeente, die God werkt. Hij maakt arm, voor dat de Heere rijk maakt. Voor dat de Heere levend maakt, doodt Hij. Voordat Hij mens opricht uit het slijk, legt Hij hem erin. Voor dat Hij het hart heelt, breekt Hij het hart. Dat is Zijn eigen werk.

En ook dat derde kenmerk, dat onze tekst zegt. Die voor Mijn woord beeft. Ook een kenmerk van een godvruchtige avondmaalganger. Heeft leren beven, is z’n zekerheden kwijtgeraakt. Z’n zelfverzekerdheid, dapperheid, hoogmoed. Heeft leren beven. Daar is vrees gekomen. Daar is een angst in het leven gekomen. Dan zegt de Heere hier: die angst, beving, vreze is er voor Mijn woord. Hoe komt dat? Wat is dat dan? Woord hebben leren geloven. En dan alles wat dat Woord ook zegt. Hebben ze vroeger bepaalde dingen overgeslagen omdat ze dat te somber vonden of wat dan ook, op bepaald moment gaat dat niet meer. Je leest het Woord, je gelooft het Woord. Ook als dat Woord zegt: vervloekt is een iegelijk die niet blijft in de wet. Zo iemand uit onze tekst, die gelooft dat. Dat haakt zich vast in zijn ziel. Misschien kent en herkent u dat. Niet meer loskomt. Ontzettende bedreiging tegen mensen die Zijn wet niet houden. Je gelooft het. Onder de vloek ligt. Ieder ogenblik neerstort in eeuwige verwoesting. Beven voor dat Woord. Beeft voor de wet van God. Voor eisen, voor straf die Hij heeft gesteld. Je herkent het. Amos zegt, de leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? De Heere heeft gesproken, wie zou niet beven? Wie zou niet vrezen, wanneer God met majesteit spreekt? Niet beven voor Heilige wet? Oordelen voor mensen die wet niet houden? “Mijn ziel, berijming, herdenk met heilig beven…”

Ja, zegt iemand, dat wil ik wel aannemen, dat een mens voor Gods wet leert beven, voor oordelen leert beven, leert sidderen. Maar er is toch ook nog het Evangelie? Toch ook nog boodschap van Jezus Christus en dien gekruisigd? En daar hoeft een mens toch niet voor te beven. Zeker, gemeente, daar is het Evangelie. Evangelie, jongens en meisjes, dat betekent: blijde boodschap. De Heere laat het verkondigen, zelfs met bevel geloof en bekering. Toch zijn er mensen, gemeente, die beven ook daarvoor. Voor dat Evangelie, o, ja, wel eens iets van Gods liefde geproefd. Wel eens blijken van Gods gunst geweest, naam hoorden noemen, iets van de liefde van Christus aan hun hart werd toegepast, gaf weer een moment van hoop en uitzicht.

Maar weet u, zo’n arme, zo’n verslagene van geest, al wordt hij opgebeurd, niet vreemd opkijken, als zo’n mens, niet lang daarna toch weer gaat zuchten. Klagen: zou ik het mezelf niet hebben toegeëigend? Niet over de muur geklommen? Is het wel echt? Niet aangepraat? Zijn er ook de binnenpraters. De duivel die sist in je hart: gij hebt geen heil bij God. Te lang gezondigd, te zwaar gezondigd. Je kunt je zoveel verbeelden. Zo kunnen er die aanvechtingen zijn, ook nadat je goed hebt mogen kerken, met verlichting het Woord hebt mogen horen, vrijmoedigheid om dood des Heeren te gedenken, twijfel weer toeslaan. Nu heb je jezelf een oordeel gegeten en gedronken. Maakt dat zo’n mens niet alleen voor wet beeft, ook voor Evangelie beven. Dat je het gestolen hebt. Dat je jezelf maar wat hebt wijs gemaakt. Dat je een Demas, Judas of wie dan ook bent. Beven voor het Woord. Jezelf beschuldigen, ook als je geen vreemdeling bent van Gods genade, jezelf beschuldigen, in week van voorbereiding.

Je leest dat derde stuk nog eens goed. Waarachtige dankbaarheid schuldig is, liefde jegens naaste moet leven, op je vallen, wat daarvan terecht gekomen, in afgelopen drie maanden? Als God mij de tijd geeft, wat van terecht brengen? Ik geen kracht en geen volkomen geloof? Belofte, voornemen, maar er is een natuur, een boze aard. Tot alle boosheid geneigd. De duivel, wereld, niet ophouden mij aan te vechten. O gemeente, dan gaat een mens inderdaad beven. Dan inderdaad arm van geest. Verslagen in de stoel, verslagen in de kerk, Heere, hoe moet het? Kan het nog goedkomen? De Heere geen gemeenschap kan hebben met minste zonde, schuldige niet onschuldig kan houden. De Heere de zonde niet tolereert. Zelfs een Mozes, die met God spreekt, door ene zonde, door ogenblik van drift, dat God zegt: nou kom je het beloofde land niet in. God, gemeente, is een heilig God. Hij ziet de zonde niet door de vingers.

Kijk, gemeente, er zijn mensen die geloven dat. Niet alleen maar klanken. Mee leven kunt. Nee, ervoor beven, een werkelijkheid. ’s Nachts wel eens niet van slapen. Heere, hoe moet het? Waarmee voor u verschijnen? Rechtvaardig? Gemeente, mag u deze dingen ook kennen? Dit dingen die u herkent? Laat dat zijn dat er allerlei verschil is, in leven Gods kinderen. Ene mens dieper er doorheen dan ander. De een wettisch, de ander evangelisch. Maar de godvruchtige avondmaalganger, Paulus of Timotheüs, ze kennen er iets van. Onmisbare elementen van een godvruchtige, troostrijke avondmaalganger. Heel bijzonder ertoe opgeroepen: bedenk de zonde en vervloeking. Heb een mishagen aan uzelf.

Blijft ook zo. Niet bij eerste bekering hoort, nu ben ik bezig aan heiligmaking, nu niks meer te maken met arm van Geest, verslagen nee, dit gaat hele leven door. Ja, zegt iemand, is dat niet verschrikkelijk ontmoedigend? Somber van, als dit het leven is? Arm van geest? Verslagen? Voor Woord beven? Er zijn mensen die dat zeggen, kritiek op de prediking van deze dingen. Iemand zei eens, ik kom naar de kerk om bemoedigd te worden. Kan niet zeggen dat ik vanochtend bemoedigd ben te worden. Dan schrijven wij God de wet en de weg voor, ook in de prediking. De Heere vindt het wel eens nodigen om een mens niet de bemoedigen. Inderdaad te laten worden, wat hij is. Nodig, alle zekerheden af te nemen. Grond onder ons vandaan. Niet als doel op zich. Maar opdat we hongerig zouden worden naar Zijn gerechtigheid. Door Zijn armoede rijk zouden worden. Ook in ons leven zou mogen bevestigd zou worden, lofzang van Maria: nederigen verhoogt. En als wij zeggen dat dit een sombere, ontmoedigende prediking is, dan weten we het dus niet.

Mensen die dit kennen, zouden het voor de wereld niet willen ruilen. Armoede van Gods kerk niet willen inruilen voor pret en plezier van de wereld. Waarom mee eens? Dat ze arm zijn? Verslagen van geest? Mee eens, beven voor Woord? Omdat aan hen nu juist die belofte wordt toegezegd, het is een belofte deze tekst: op deze zal ik zien. Op de arme, verslagene van geest. En als je daar oog voor gaat krijgen, op zulke mensen ziet, dan wil je het ook niet anders meer. Met Kohlbrügge: Medicijnmeester, snij maar diep! Dan krijg je jezelf ervoor over. Oog voor, dat Heere met wet, scherp, een evangelisch doel heeft. Plaats voor genade wil maken. Van harte instemmen, rechteloze zondaar bent. Goddeloze zondaar bent. Een verlorene. Erkennen, ik erken mijn schuld die U tot straf bewoog, ben Uw gramschap dubbel waardig. Ik verdien het eeuwig zou moeten beven voor U. Maar dan dat onbegrijpelijke wonder, zulke mensen, mensen die het ermee eens worden, die God gelijk gaan geven, gaan beven, in zulke harten, die beloftewoord waar gaat maken. Op deze zal Ik zien, zo zegt Hij. Dat gevoelen ze ook. Ervaren ze ook. Bevinden ze.

U moet dat niet zo opvatten, dat de Heere ook zulke mensen ziet. Hij zal dan ook die arme, verslagene wel zien. Nee, zo niet verstaan. Het gaat niet over alziendheid van God of alwetendheid van God. Hier spreekt God iets uit van genade en liefde. Namelijk in ontferming zien, zo bedoelt deze uitdrukking te zeggen. Dergelijk spraakgebruik ook bij verlossing uit Egypte. Volk in nood, ellende uitklaagt, dan lezen we in Exodus, en God zag hun ellende.  En Hij kende hen. Dan gaat God Mozes roepen. Opdracht naar Farao toe. Los te breken. God op een verslagene ziet, zo’n mens kent, opzoekt, dan ziet Hij in gunst van boven op hen neer. Dan staat Hij gereed tot hun hulp. Hij hoort hun geroep, hoort geroep van Zijn ellendigen. Ziet in gunst op hen neer. Schenkt Zijn genade. Op deze zal ik zien. Doet Hij dus zelf. Zal Ik zien. Dat laat Hij niet aan anderen over, niet aan engelen over. Een werk wat God Zelf doet. Op deze zal Ik zien. Deze zal ik redden. Deze zal ik genadig zijn. Deze mijn heil doen zien. Namelijk, die arme, die verslagene.

Niet omdat zij dat waardig zijn. Niet omdat zij arm zijn, omdat hij verslagen is van geest, omdat hij voor Woord beeft. Daar ligt geen waardigheid, ook niet in, in die kenmerken niet. Zijn niet de offers die ik breng, tranen die ik pleng, die kunnen redden. Dat zijn geen zaligmakers. Gevoel van arm te zijn maakt niet zalig. Beven voor Woord verdien je niet dat God naar je omziet. Waarom ziet God dan neer, gemeente? Niet omdat zij zo zijn. Omdat Hij zo is. Omdat Hij de genadige is. Omdat Hij de barmhartige is. Zijn goedertierenheid groot is. Taai van geduld, lankmoedig.

Daarom kon de Heere Jezus die blinde Bartimeüs niet voorbijgaan. Die man die zo aan het roepen was om Zijn ontferming. Niet om wie Bartimeüs was. Stond stil om wie Hij zelf was en is. Zelf genadig is. Gekomen, zoeken, wat verloren is. Zegt niets over verlorene. Zegt over wie de Heere Jezus is. God op een mens neer ziet, dan doet Hij dat om Christus wil. Redenen uit Zichzelf. In Zichzelf bewogen. Hoge taak gegeven, zondaars tot bekering te roepen.

Op deze zal Ik zien. Ten tijde van Oude Testament tot op dag van vandaag, omdat Hij Zijn Zoon niet heeft aangezien. Toen Hij aan het vloekhout hing. Arm aan alles. Zelfs geen kleding meer om schande te bedekken. Je ziet het wel eens bij die roomse mensen, een schaamdoek voor, om Heere Jezus te bedekken, zo in werkelijkheid niet. Zo arm, naakt hing. Tot een spot en schande van mensen. Arm aan liefde van mensen, allemaal verlaten. Arm aan de aanwezigheid van Zijn Vader: Mijn God, waarom mij verlaten? Psalm 22: uitgebruld. Ziel gesidderd en gebeefd, toen Hij nedergedaald is ter helle. Snaren van de ziel van de godvruchtige avondmaalganger gaan trillen, hoort uit mond van die arme, hoort klinken: dit deed Ik nou voor u [2x], daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven. Wat een wonder, dat nou eens open mag gaan. Daar eens iets van mag zien.

Met die bevinding deze week van voorbereiding naar de zondag mag toeleven. Ik voor u. Als je je zo mag voorbereiden, zo de gang mag maken, ja, vanuit jezelf midden in de dood, je komt niet om te betuigen dat je rechtvaardig bent, maar je hebt hoop gekregen. Zoek het leven buiten mijzelf, in Jezus Christus. Ervaren in mijn hart: Hij is nabij de ziel die tot Hem vlucht, troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht. Hij ziet op de arme, verslagene van geest, die voor Zijn woord beeft. Amen. [20.53]

[Aansluitend Psalm 145:6]