In Gilgal zijn Elisa en de profetenzonen in nood: er is honger. Er komt een man uit Baäl-salisa met brood. Een wonder; hij wil van de eerstelingen aan de HEERE schenken. Op deze dankdag in coronatijd is het ook de vraag aan ons: geven we aan de HEERE terug wat Hem toekomt? In ons leven is er ook sprake van wonderen. Dat we het leven hebben, dat alleen al. Het weinige wat God geeft brengt overvloed mee. Onder Zijn zegenende hand is het genoeg. Beslissend is niet of we genoeg hebben, maar of we Gods zegen erbij hebben. Gehazi, de knecht van Elisa, krijgt opdracht het weinige brood uit te delen. Het blijkt genoeg – er blijkt overvloed te zijn, zoals de HEERE gezegd had. Christus werd nameloos arm opdat Hij ons met goederen kan vervullen. Laten we op deze dankdag en in (de komende) Coronatijd ontdekken dat bij God de levensbron is, bij Hem alleen.
‘En er kwam een man van Baäl-salisa, en bracht den man Gods broden der eerstelingen, twintig gerstebroden, en groene aren in haar hulzen; en hij zeide: Geef aan het volk, dat zij eten. Doch zijn dienaar zeide: Wat zou ik dat aan honderd mannen voorzetten? En hij zeide: Geef aan het volk, dat zij eten; want alzo zegt de HEERE: Men zal eten en overhouden. Zo zette hij het hun voor, en zij aten, en zij hielden over, naar het woord des HEEREN.’
– 2 Koningen 4, 42-44
Gemeente, er is hongersnood in Israël. Israël is door de hand van de Heere geslagen. Wij kunnen ons bij hongersnood niet veel voorstellen. Het zou goed zijn onze omstandigheden eens te vergelijken met die van mensen in andere delen van de wereld. En als Kerk: vergelijken met vervolgde kerk. Een stroom van berichten in afgelopen seizoen. We denken niet alleen aan corona. We horen van oorlogen. Terrorisme. Natuurrampen. Hoeveel levens zijn er niet op natuurlijke wijze afgesneden? Gevaar is dat we er niet van opkijken. Een korst om onze ziel dat het nauwelijks doordringt.
Wie het wel meemaken wat het is, die honger, is Elisa en de profetenzonen. Misschien bij u die vraag: hoe kan dat dan? Wij zien Zijn machtig arm (Psalm 33). En dan gaat het juist over Elisa, een dienaar van God. We mogen aannemen dat die mensen de Heere gediend hebben. Werden die dan niet beschermd? Luther zei: die bescherm worden door God, worden eerst neergeworpen door beproeving.
Als Israël geslagen wordt, wordt vaak ook de rechtvaardige getroffen. Enerlei treft de rechtvaardige en de goddeloze. Zie ook corona. Een kind van God – of profeet – kan ook corona krijgen. Sommige plagen in Egypte treffen ook de Israëlieten. Is dat onbillijk? Als de Heere zo werkt? Tegenover degenen die de Heere vrezen? Zij zelf zullen zeggen dat dat niet zo is. Wie van de rechtvaardige zou zeggen dat hij geen schuld heeft aan de volkszonde?
De profetenzonen hebben het niet breed. Maar, God onderhoudt hen. Elisa is met 100 profetenzonen bijeen. Betreft leerlingen van de profeet. We weten veel van hen niet. Zijn wel mensen die wensen onderwezen te worden. Ze zijn bijeen in Gilgal. God heeft daar eerder wonderen gedaan. Wonder van de kolokwinten.
Er staat een man met een zaak. Een knapzak, zei iemand. Hij draagt in die korf een twintigtal broden. Met aren in de huls. Dat komt deze man brengen. Die man brengt de eerstelingen van de oogst. Wat waren dat? De eerste opbrengst. Die eigenlijk de hele oogst vertegenwoordigden. Die waren bestemd voor de Heere. Die werden gebracht bij de tempel in Jeruzalem.
Deze man zoekt geen priesters, maar brengt de broden en aren bij de profeet. Het staat er niet met zoveel woorden waarom. We mogen aannemen: hij zal een van de 7.000 zijn die de knie niet heeft gebogen voor de Baäl. Hij had waarschijnlijk geen vertrouwen in de priesters. In het tienstammenrijk dienden de priesters de Baäl.
Is dit het goede moment voor deze kan? Hij had wellicht een kleine oogst. Hij wil toch van de eerstelingen aan de Heere geven. Een belijdenis spreekt eruit! De Heere heeft me dit gegeven. En ik wil geven waar de Heere recht op heeft. Het is mij een wonder dat U dit gaf. U begrijpt gemeente, heel eenvoudig vanavond de vraag: wat doen wij met onze gaven? Gaat dat over collecte? Ook. Over de verhouding tot de naaste.
Deze man wil de Heere dienen met zijn gave. Gaven die de Heere zelf heeft gegeven. Een prachtig voorbeeld toch? Voor Elisa moet dit toch bemoedigend zijn geweest. Elia dacht alleen overgebleven te zijn. 7.000 op een volk is niet veel. Zou het voor Elisa ook geen aanvechting zijn geweest? Ook verwacht een nu een man. Het lijkt zo klein en onbetekenend. Klein? Maar als ik aan de grond zit, kan een kleine gave al heel groot zijn. Gehazi moet de broden uitdelen aan de profetenzonen.
Gods werk, zien we, is zo verrassend. Baäl-salisa. Een klein stadje, dorp. Met de naam van Baäl erin. Dat tekent de afgodendienst. Een plaats genoemd naar Baäl. Alles ruikt naar de afgodendienst. Uitgerekend uit zo’n plaatsje komt een man met broden. Wat bekijken we het werk van God! Ben ik, misschien hebt u die ervaring wel opgedaan in de afgelopen tijd, geneigd naar díe kant te kijken, dan laat de Heere uitkomst komen van een andere kant? Ondervindt u dat nooit? Ik had het nooit kunnen denken!
Wat doet Elisa? Hij geeft Gehazi bevel de broden uit te delen. Misschien zegt een jongere: is dat nou zo verstandig? Had hij niet beter op een rustig plaatsje die broden en aren kunnen verbergen, dan had hij een heel poosje weer kunnen leven. Het is tenslotte niet zo veel. Het zijn twintig kleine broodjes (niet broden van 8 ons). Maar een klein broodje, waarvan, zo las ik, er toch wel 3 gebruikt worden per persoon. Daar kan hij onder 100 mensen ook niet veel mee. Elisa zegt tegen zijn dienaar: geef het volk, dat zij eten.
Ik stel alleen maar een vraag, aan u en mezelf: zijn wij niet vaak heel hebzuchtig? Als ik zie wat de profeet hier doet. Wij, in het dagelijks leven. Geef het volk dat ze eten. Het lijkt misschien vanavond niet zo geestelijk, maar het is een belangrijke vraag in de Schrift: wat doen wij met de gaven? Ik laat u met die vraag voor het aangezicht van de Heere.
Een wonderlijk bevel. Geef hun te eten. De 100 mensen. Uiteindelijk mogen we dit zien als een bevel van de Heere zelf. Vraagt God niet het onmogelijke van Gehazi? Denk eens aan de weduwe van Sarfath. Ze moest Elisa onderhouden, maar ze had zelf niet veel meer. Geeft de Heere niet onmogelijke bevelen?
Vandaag, dankdag. Maar het geldt iedere dag: op een dankdag komt duidelijk naar voren, dat wij ons hart aan Hem zullen geven. Dat lijkt misschien een onmogelijk bevel. Denk nog even aan de weduwe van Sarfath: de Heere komt tot haar, Hij zegt dat ze de man Gods moet onderhouden. Ze heeft nog een klein beetje; dan moet ze zelf met haar zoon sterven. Is dat redelijk? Heere, U bent mijn hart waard. Maar hoe komt mijn hart in Uw handen? Vergeet u niet: die bevelen zijn gedoopt in de almacht van God. Het lijkt alsof Hij iets onmogelijk beveelt – dat zou lijken voor iemand. Hoe zal ik U mijn hart geven? Hij weet te geven wat Hij vraagt. Geef dat ik mijn hart aan U zal wijden! U bent het waard. Wie onvoorwaardelijk met zo’n bevel valt, en wat op Gods werk, die zal ervaren: God weet te geven wat Hij vraagt. Wie heeft in de afgelopen tijd de dingen op Hem laten aanlopen en is niet door Hem onderhouden?!
Intussen kan ik me best de reactie van de dienaar, Gehazi, begrijpen en voorstellen. Meneer Elisa, wat zegt u nou? Het zijn kleine broodjes, bolletjes. Een hopeloze zaak. 20 broodjes, misschien genoeg voor 7 mensen?! Hoe kan meneer Elisa dat zeggen? Als de Heere uitkomst wil geven, waarom doet Hij dat dan maar half? Misschien hebt u voor de Heere gestaan en gezegd: Heere, ik dacht dat U uitkomst zou brengen, maar ik ben teleurgesteld. Zo gaat dat soms. Iemand zei: Heere, speelt u dan een spel met me?
Gehazi gaat tellen en rekenen. Nou, dan is het gauw bekeken. Hij is gauw aan het eind. Hoe vaak lijd ik niet aan die kwaal. Dat ik reken en tel en dat ik zo heel weinig steun op de almacht en barmhartigheid van God? Moet u daar ook vaak van af geholpen worden, van die kwaal.
Ze zullen wel profetenzonen geweest zijn, die 100. Ze kwamen om van de woorden Gods te horen – van Elisa. Hadden ze geen andere dingen aan hun hoofd in een tijd van hongersnood? In vers 38, opmerkelijk: zij zaten voor het aangezicht van Elisa. Dan moet u eens denken aan iemand uit het Nieuwe Testament. Iemand die zat aan de voeten van Jezus, de grote profeet. Maria. Maria wilde onderwezen worden. Blijkbaar drijft de honger deze profetenzonen niet bij het Woord van de Heere vandaan. Daar wil ik de vinger bij leggen.
Wij zeggen wel eens, nood leert bidden. Ja, ja. In de afgelopen tijd? Op de IC hebben inderdaad mensen geroepen, met de weinige krachten die ze nog hadden. Maar ik weet evenzeer dat op de IC ook hevig gevloekt is soms. Dat ook. Nood leert bidden. Is dat altijd zo? Vragen van het dagelijks leven kunnen het woord van God verdringen. Ik geloof eigenlijk dat er niemand te goed voor is. Hoe was het in het afgelopen seizoen? Hoe was het met de behoefte aan geestelijk brood? Daar gaat het nu niet over, het is nu dankdag, zegt iemand? O? De gruwelijke mogelijkheid: dat het Woord verstikt wordt door het leven van iedere dag. Of juist geoefend in het steunen op de genade van God? Hoe was dat?
Gehazi zegt: meneer Elisa, dat kan niet. Onmogelijk. Elisa herhaalt dan: geef aan het volk dat ze eten. Alzo zegt de Heere: men zal eten en overhouden. Gehazi krijgt het woord van God mee – door Elisa. De belofte van de Heere krijgt hij erbij. Hier komen we bij het hart van de tekst vanavond. Het gaat over eten en brood – daar moet het over gaan op dankdag. Over werk – met vreugde en pijn daarbij. We moeten het op een dankdag hebben over hóe we de dingen kregen en wat we ermee gedaan hebben? In de tekst wordt het in verband gebracht met het Woord van God.
Wat was het Woord voor ons, in de voorbijgegane tijd? Ondervonden: Heere, U houdt getrouw Uw Woord? Hebt u het nooit tegen de Heere gezegd: coronatijd of geen coronatijd, U houdt Uw Woord. U bent waarachtig! Geef te eten, zegt Elisa. Alzo zegt de Heere. Dat komt nog een keer terug: naar het Woord des HEEREN. Alzo gebeurt het. Daarom is het zo.
Een belangrijke les is dat. In het Hebreeuws staat het er korter en bondiger: eten en overhouden. Kort en krachtig. Gemeente, waarom hadden wij zoveel in de afgelopen tijd? Waarom ontvingen wij zoveel? Daar moeten we goed op letten? Jongens, hoe kwam het dat jullie zoveel ontvingen? Nee, het zou niet gebeurd zijn dat je moeder een klein potje op tafel zette, en dat het maar aangroeide, dat je ook nog overhield. Maar heeft God ons niet evenzeer de dingen van het dagelijks leven geschonken door Zijn spreken? Omdat God sprak? Ja! Ja, dag aan dag. En zo werd het ons gegeven. Is dat niet wat vergezocht, niet teveel gezegd? Nee. We moeten ogen krijgen om het te zien. En om bewaard te worden voor vanzelfsprekendheid. Psalm 33, we lazen een gedeelte: een oproep om de naam des HEEREN te bezingen. Er wordt gesproken over de werken des HEEREN. Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er. Wat betekent dat? Dat achter iedere boterham die u at, het woord van de HEERE stond. God sprak het en daarom gaf Hij het u. U mocht het nemen uit Zijn hand. Hij spreekt en het is er. En als Hij niet spreekt? Dan is het er niet! Zo eenvoudig is het. Dan kom ik om – geestelijk en lichamelijk. Ja, zegt iemand, dat is waar, als een mens tot bekering komt, dan is dat zo: als Hij spreekt, is het er. Maar geldt dat dan niet in het gewone, dagelijkse leven, in de gaven? Het stond voor u op tafel, daar zat het spreken van de HEERE achter! Als het waar is, wat ik zei, dat achter iedere boterham het spreken van de HEERE zit, dan hééft de HEERE tot ons gesproken! Iemand twijfel of God wel heeft gesproken de afgelopen tijd?! Wel terdege! Ook over dagelijks brood, kracht om het werk te doen en vele andere dingen. Misschien ging de HEERE een andere weg dan wij graag willen zien, maar dan heeft de HEERE toch – ik denk aan de coronacris – laten zien: u bent niets zonder Mij en Mijn Woord.
Het is de vraag, gemeente, of wij dat zien vanavond. Of onze ogen daarvoor open gaan. Zodat er verwondering in ons hart komt. Een jongere, oudere die zegt: HEERE, bent U zo’n God geweest? Ja! Ook hier in Harskamp: HEERE, wat bewoog U toch? U sprak! Ik had het niet, maar U gaf. Dat moet toch klein maken. Zoals Petrus klein werd na de wonderbare visvangt: ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.
Dit in Gilgal was een wonder. Maar hebben wij ook niet wonderen? Dat we het leven hebben, dat alleen al. Het weinige wat God geeft brengt overvloed mee. Onder Zijn zegenende hand is het genoeg. Beslissend is niet of we genoeg hebben, maar of we Gods zegen erbij hebben.
In vers 44 zien we de uitkomst. Gehazi zette het de profetenzonen voor. Misschien wel in een grote eetzaal. Of een groot huis. En dat die jonge dienaar maar heel eenvoudig begon uit te delen. Bij de eerste een broodje, bij de tweede een broodje. En toen ging hij door, na twintig, 21, 22. Ze aten en hielden over. Tenslotte hebben ze over. Naar het woord des HEEREN! Natuurlijk doet dat denken aan de wonderen van Jezus – de wonderbare spijziging. Hoe dat hier precies in zijn werk gegaan is, weten we niet. Een ding is duidelijk: hier is sprake van het wonder van God, het wonder van Zijn genade. Zijn Woord blijkt waarachtig te zijn! Het gebeurt zoals Hij gezegd had. Hoe vaak is dat ondervonden, onder ons? Brood en water voor wie Hem vrezen. De duivel schreeuwt: je komt om. Maar het is niet waar – op de weg van de HEERE komt je niet om. Jongens, dat wordt jullie wel eens in het oor geschreeuwd: op die donkere, saaie weg kom je om. Maar laat je niet bedriegen. Wie Mij aanroept in de nood, vindt Mijn gunst oneindig groot!
Die overvloed krijgt in de tekst veel nadruk. De HEERE is niet karig. Dat moet die weduwe ook wel beleden hebben. De HEERE doet geen half werk. Ik verdenk Hem daar soms van. Hielden wij over, gemeente (tussen haakjes). Is uw vermogen gegroeid – dat bedoel ik niet. Wordt u, word jij voor Gods aangezicht gezet op een dankdag met de verbazing en verwondering: HEERE, ik heb zoveel over. Als ik vergelijk met wat ik verdiend had, met wat ik kreeg.
Jawel, misschien zijn er zware slagen gevallen in uw leven. Bij het open graf van een geliefde. Bittere teleurstellingen. Dingen die zo totaal anders zijn gegaan dan u gezien had. En toch, en toch! Als de HEERE me na komt op die vraag: deed Ik het goed? Als ik ontdek waar ik recht op had, wie de HEERE voor me was… Heb ik dan niet ontzaglijk veel over?! Of leeft het in uw hart: ik kom tekort. Ik zie hierop, ik zie daarop. Ik zie op wat ik ontviel, op wat ik moest afstaan of wat mij onthouden werd. Dingen die ik niet te boven kom. Stel dat u naar de kerk gekomen bent met een eigenlijk wat morrend hart. Een beetje ongenoegen in uw hart, over de HEERE en uw weg. Weet u wat u doet? Laat de HEERE uw hart zien – juist als dat en morrend hart is. Bied het Hem aan – tot vernieuwing, reiniging. Door het bloed van Jezus. Door de kracht van de Geest. De HEERE wil ook van jongeren horen of ze tekort gekomen zijn. Wat zeggen jullie dan?
Ik denk, gemeente, bij die laatste woorden uit de tekst aan de woorden uit Johannes 10. De Goede Herder. Hij zegt: Ik ben gekomen opdat zij, Mijn schapen, leven hebben en overvloed hebben. Weet u waarom de schapen overvloed hebben? Omdat Hij het brood is dat uit de hemel is neergedaald. Mijn ziel dorst naar de levende God. Opdat zij verzadiging door Hem ontvangen. Wat gaat Hij, de Heere Jezus Christus, ver boven Elisa uit. Elisa was een man om jaloers op te zijn. Maar wat gaat Jezus ver boven Hem uit. Het Brood des Levens. Wie Hem leert kennen, is in de afgelopen tijd wellicht ontdekt aan zijn armoede. Hij werd nameloos arm opdat Hij met goederen kan vervullen. Ontdekken in je leven: bij U is de levensbron. Bij U, Jezus Christus. Het is waar: Ik ben het Brood des Levens.
Gemeente, ook vandaag hebben we te bedenken dat er meer is dan het aardse leven. Het leven ontvangen uit de volheid van Christus. Door Zijn bloed. De kracht van Zijn opstanding. Wie dit leven kent, is niet tekort gekomen. Of vergis ik me daarin? Word je niet kort gehouden, op die weg? In zekere, menselijke zin misschien wel. Maar doet de HEERE dat met goede of kwade bedoelingen? Het laatste waar het hier over gaat in de tekst: de waarachtigheid van het Woord van God. Waren de dingen van het dagelijks leven een zaak van het Woord? Werk op school, in gezin, waar dan ook: hebben we het Woord erop nageslagen? HEERE, wie bent U? Worden we geworpen op het Woord? Als dat zo was, is dankdag een aansporing om zó de komende tijd in te gaan. Ook als dat een coronatijd is. Wat staat ons te wachten? De God van Elisa is God en het Woord van deze God is zo waarachtig. Wie kwam met het Woord bedrogen uit?! Of hebben we eindeloos gerekend en geteld? De ene dag viel het mee, de andere dag tegen. Gelukkig gemeente als we voor lichaam en ziel geoefend worden in het Woord.
Nog één vraag, tenslotte. Waarom deed de HEERE dit wonder? Om te laten zien dat Hij God is, de prediking van Elisa te bevestigen? Hij is Mijn dienaar, Elisa. Ook dit wonder gebeurde uiteindelijk opdat het volk zou horen naar de prediking van Elisa. Ook mensen die langs de weg van het wonder van God te eten kregen, zijn eenmaal gestorven. Elia is Mijn dienaar. Hoort zijn woord! Hoeveel oproepen tot bekering klinken er – ook in ons leven. Vanaf deze kansel: keer toch weder tot Mij! Zoek Mijn aangezicht. Of weet gij niet dat de goedertierenheid Gods u tot bekering leidt? De HEERE laat zien dat Hij God is. Dat kan niemand van ons ontkennen. Dat liet Hij ook ons zien. Als het u nood is, dat u maar door gaat, al die boterhammen, als u zegt, het is mijn nood dat ik maar door ga op mijn eigen, oude weg. Leg die nood bij de HEERE neer. Zoek Mijn aangezicht. Wie werkt er – als Ik werk?! Wie is het waard om gezocht te worden zoals Ik het waard ben om gezocht te worden?
Amen.
Vraagt naar den HEER en Zijne sterkte,
Naar Hem, die al uw heil bewerkte;
Zoekt dagelijks Zijn aangezicht;
Gedenkt aan ’t geen Hij heeft verricht,
Aan Zijn doorluchte wonderdaân;
En wilt Zijn straffen gadeslaan.– Psalm 105 vers 3 (berijming 1773)
Hervormde Gemeente Harskamp, woensdag 3 november 2021, 19:30 uur. Dankdag voor gewas en arbeid. Schriftlezing 2 Koningen 4:38-44 en Psalm 33:1-9. Geloofsbelijdenis met Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus.