De schrijver van de Hebreeënbrief schildert de gemeente het nieuwe Jeruzalem voor ogen. Ze zijn, nadat ze tot bekering zijn gekomen, traag geworden en verslapt in het geloof. Ze leiden een rustig leven en dat bevalt hen wel. Maar ze zijn, net als gelovigen anno 2019, onderweg naar die stad die fundamenten heeft. In die stad is het feest en daar wordt op hen gewacht. De gelovigen/rechtvaardigen staan ingeschreven in Gods register. Er wordt op hen gerekend. Dat is iets om ons voortdurend over te verwonderen. In die stad zijn de engelen en de gelovigen in de aanwezigheid van God. Dat is nu alleen mogelijk door het offer van Jezus Christus. Zijn bloed druipt tijdens de evangeliebediening vanaf de kansel. Het bloed wil gesprenkeld worden – en dagelijks houdt Christus Zijn Vader het offer voor, dat roept om vergeving en verzoening. Zo kunnen onze wanbedrijven bedekt worden en we in volmaakte rechtvaardigheid voor God leven.
‘Maar u bent genaderd tot de berg Sion en tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen, tot een feestelijke vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid zijn gekomen, en tot de Middelaar van het nieuwe verbond, Jezus, en tot het bloed van de besprenkeling, dat van betere dingen spreekt dan dat van Abel.’
– Hebreeën 12:22-24
Dat stukje wat ik zo-even weer las uit Hebreeën 12, heeft iets weg van een schilderij. Daarop zie je wel eens een donkere achtergrond, zodat datgene wat voorop staat, beter uitkomt. Dat is hier ook zo. Die donkere achtergrond wordt gevormd door de verschijning van God op de Sinaï. Dat was verschrikkelijk. Het begon enorm te waaien, het onweerde, de donder ratelde door de bergen, bliksemschichten schoten door de lucht. En boven op de berg een vuur. Heel de berg beefde. En aan de voet van de berg stond het volk Israël. Dat sidderde van angst. Al die Bijbelgedeelten, waarin dat beschreven wordt (Exodus 19 en 20 en Deuteronomium 9) wordt hier bij elkaar genomen. Hoe verpletterend het was.
En als scherp contrast daarmee, wordt hier voor ogen gesteld de weldaden die hen te beurt viel toen ze christen werden. Wat hier staat is een samenvatting van de Hebreeënbrief. Het gaat over de tegenstelling, de verandering die er gekomen is ná het Oude Testament, toen het Nieuwe Testament aanbrak, met de komst van Jezus Christus. De Hebreeën hebben die verandering aan de lijve ervaren: het waren joden die christen werden. Het heeft hun leven veranderd. Ze hebben nu uitzicht. Ze wisten van vergeving en vernieuwing.
Intussen was dat wel een tijd geleden, die verandering, die bekering. En de verwondering daarover, de blijdschap daarover, was intussen helaas wat weggeëbd. De ijver om zich erin te verdiepen, in de rijkdommen in Christus, die verflauwden. Daarom was het nodig, en dat gebeurt hier, dat opnieuw heel duidelijk gezegd werd en hen voorgehouden werd, waar het nu om ging. Wat het uitzicht was. Waar ze naar toe op weg waren. Niet naar Sinaï, maar naar Sion.
Dat was de berg waar de tempel op was gebouwd. Het huis van God. De plek waar God woonde. Hier wordt God de levende God genoemd. In de eerste zin al. De God die in beweging is. Hij verlangt ernaar om bij Zijn volk te wonen. Dat gebeurde te Sion. Als een begin van wat er straks in volledigheid komen zal – dat God de levende God zal wonen bij Zijn volk, in de stad die straks uit de hemel zal neerdalen, het hemelse Jeruzalem.
Dat wordt die mensen en ons vanavond voorgehouden. Dat visioen. Daarheen zijn we op weg. Dit uitzicht. U weet, in Hebreeën 11 staat dat, dat Abraham destijds al naar die stad heeft verlangt. Die stad met fundamenten – waarvan God de bouwmeester was. Aandoenlijk staat er: God schaamde zich niet, Hij had hun een stad bereid. Abraham kon niet naar iets verlangen wat God niet in voorraad had. In Openbaring lezen we: zie de tent van God is bij de mensen, Hij zal bij hen wonen, Hij zal hun God zijn. Dat is het einddoel van uw en mijn geloof. Bij God, voor altijd, Thuis mogen komen. Abraham woonde in tenten, altijd op reis, altijd onzeker en kwetsbaar. Hij verlangde naar die stad, waar hij eindelijk Thuis zou mogen komen, bij God.
En daar, en dat is het tweede wat hier genoemd wordt, is het feest. Feest. Van engelen en mensen. Engelen worden het eerst genoemd. Tienduizendtallen van engelen die daar in de hemel dienst mogen doen. U weet, ik ben daarvan bewust geworden toen ik hierover nadacht, dat in de bijbel véél meer over engelen wordt gesproken dan dat wij in ons geloofsleven verwerkt hebben. De engelen worden uitgezonden ten dienste van u en mij (Hebreeën 1). Om te helpen op de geloofsweg. En wij zijn daar een beetje verlegen over. Want de psalmen zingen er over, de brief aan de Hebreeën spreekt er over. Maar als je aan mij vraagt: heb je een engel gezien? Dan zeg ik: nee, nooit. Maar ze moeten er zijn! In de Rooms-Katholieke traditie wordt over bewaarengelen gesproken. Zij hebben dat meer opgenomen in hun theologie. Wij hebben het er niet zoveel over.
Dr. Molenaar vroeg aan zijn patiënten: hebt u wel eens engelen gezien? Hij kreeg verbazende antwoorden (hij schreef er een boek over). Ik heb nog nooit engelen gezien. Of beter: nog nooit herkend. Misschien hebben ze me wel geholpen. En u? Maar niet herkend. Waarom zou dat nou zijn? Zou u een engel willen zien? Hier wordt gesproken over tienduizendtallen. En ze worden uitgezonden ten dienste van de gemeente! Ik heb daarover nagedacht. Waarom zouden wij ze niet zien? Ik denk dat dat wijs is. Johannes op Patmos kreeg een soort gids. Een engel die hem uitleg gaf. Toen ging het mis: hij ging die engel aanbidden. Die engel zei: nee, aanbid God! Wij zouden misschien zo onder de indruk zijn… Wij zouden misschien heel eerbiedig gaan doen. Terwijl het gewoon knechten van God zijn, die ons dienen willen. En het tweede is, dat wij zelf ook interessant zouden worden. Stel je voor dat ik zou zeggen: ik heb een engel gezien. Dan ben ik een bijzondere man. Dat is niet de bedoeling. We herkennen ze niet. Daar doet God wijs aan. Totdat we dáár komen. Daar zijn ze, in die stad.
In die feestelijke bijeenkomst. In de kerstnacht zongen ze. In Openbaring lees je: ze loven en prijzen God. Ze maken er iets geestelijks van. Wij mogen straks mee doen, in dat grote feest. Ik zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên.
Bij die engelen worden hier de mensen genoemd. Er staat dat er een gemeente is, een feestelijke vergadering, van de eerstgeborenen die in de hemel opgeschreven zijn. De gemeente. Christenen uit joden en heidenen. Ze worden eerstgeborenen genoemd. Eerstgeboren is in het gezin de bevoorrechte. Die de erfenis krijgt. Zo worden hier nu, om te duizelen, alle gelovigen genoemd. Bevoorrechten. Die de erfenis zullen krijgen. Het is inderdaad een ontzaglijk voorrecht. Ik denk dat we, dat is de bedoeling van deze preek, dat dat weer eens tot ons doordringt. Het is zo’n schat dat je geloven mag. In God de Vader. En in de Heiland van zondaren. En in de Geest, die ons bewaren en leiden wil, die ons hart opent. Het is zo’n enorme rijkdom! Wij zijn inderdaad enorm bevoorrecht. En in de hemel, zo staat er, zijn we al bekend. Daar is onze naam opgetekend.
Misschien bent u wel eens uitgenodigd voor een diner of bijeenkomst en dat u, u komt bij de ingang, toen zei u: ik ben die en die. Kijken ze op een lijst. Daar sta je op. Er wordt op je gerekend. Je naam staat bij een bepaalde plaats. Je naam is in de hemel bekend. Er wordt op je gerekend. Je wordt gekend! In Psalm 87 wordt ook over zo’n register gesproken, waar God namen in schrijft. En dan staat er: Rahab. Dat is Egypte. En Babel. En Filistea. Dat zijn vijanden van Israël. Vijanden! Allemaal. En die worden ingeschreven in het register als in Israël geboren. God zegt: je hoort erbij. God de rechter over allen. Je hoeft niet te denken dat het niet klopt, met dat register van God. God beslist. Hij is de rechter over allen. Hij maakt uit wie daar komen, in Zijn stad, in dat hemelse Jeruzalem. Niet wij mensen, u weet dat Spurgeon gezegd heeft: je zult er mensen verwacht hebben die er niet zijn. En er zullen er zijn die je niet verwachtte. En het wonderlijkste is: als je er zelf mag komen…!
Nu, God beslist, maar ik vind het wonderlijk dat temidden van deze schildering, dat opeens God wordt genoemd: God de rechter. Zomaar te midden van de engelen en mensen. Zonder dat er blijkbaar iets van vrees of afstand is. Is dat niet het meest verrukkelijke van het nieuwe Jeruzalem? Dat God daar is. En dat je geen enkele vrees meer hebt voor Hem. Dat je zomaar mag leven, wandelen voor Zijn aangezicht. Omdat blijkbaar al je schuld, al je zonden weggeworpen zijn in de diepte van de zee. En dat God daar niet meer aan denkt. Je mag zomaar God de rechter in de ogen zien. Wonderlijk! Hoe kan dat allemaal?
Er wordt nog een groep mensen bij genoemd. Dat is: de rechtvaardigen die tot volmaaktheid gekomen zijn. U weet, neem ik aan, dat Abraham zo genoemd werd. Omdat hij geloofde. Abraham geloofde God en dat werd hem gerekend tot gerechtigheid. Rechtvaardigen zijn mensen die de Heere vertrouwen op Zijn Woord. Abraham had daar moeite mee – met die belofte van die zoon en dat er maar niets gebeurde. En dan hielp God hem weer, in zijn geloven. Rechtvaardige zal uit het geloof leven. En als u de brief aan de Hebreeën doorleest, ik hoop dat u dat doet, komt u dat telkens tegen. Laat u leiden door wat de Heere zegt!
Ze zijn tot volmaaktheid gekomen. Denk aan wat in Openbaring 14 vers 13 staat: zalig de doden die in de Heere sterven. Ja, zegt de Geest. Dat staat er achter. De Geest die heel ons leven als gelovige leidt. Die zoveel moeite met ons heeft. Die moet optornen tegen onze oude mens. En als we eindelijk slapen in de armen van Jezus. Ja, zegt de Geest, die is Thuis. Dan rusten ze van hun moeite en hun werken volgen. Hoort u: die gaat niet voorop. Die komen achter ons aan. Als bewijs dat Gods genade niet tevergeefs, niet zonder uitwerking is geweest.
Toch vind ik het vreemd, allemaal, wat we tot nu toe hebben besproken. Al die mensen die daar samen zijn, in die stad van God. Er wordt niets bijzonders gezegd. Ja, ze geloven. En ze staat opgeschreven. Ze zijn bekend in de hemel. Van de engelen weten we (dat zei Jezus) dat ze blij zijn als iemand zich bekeerd. Als een naam wordt bijgeschreven. En vooral, daar tussenin, God als rechter. En daar geen afstand is. Geen angst, vrees. Terwijl Hij toch een verterend vuur is. Hoe kan dat toch?
Ineens klinkt als antwoord op die vragen, klinkt een naam. Jezus! Jezus. Hij is het antwoord op die vraag: hoe kan dat nou allemaal. Jezus. Niet Christus. Of Zoon van God. Nee, alleen maar Jezus. De meest gewone naam. Waarmee Hij door Zijn vriendjes in Nazareth werd genoemd. En als timmerman. Een van ons. Een met ons. Hoort u hoe groot het contrast wordt gemaakt, tussen Sinaï, dat laaiende vuur en verpletterende van die verschijning. En dan staat er ineens: Jezus. Zo is God bij ons gekomen. Een met ons geworden. Ook met onze schuld en zonde. Die nam Hij op zich – en droeg die weg. Als middelaar van het nieuw verbond.
Er is tussen God en ons een nieuwe verhouding gekomen door Jezus Christus. Een nieuwe verbondenheid. Door het bloed der besprenging. Ik vind dat zo heerlijk om te vertellen. Dat Jezus ons zó lief heeft gehad, dat Hij Jezus werd. Een van ons. Dat Hij die geen zonde gekend heeft, voor ons tot zonde is gemaakt. En dat Hij zichzelf, zo staat er in de Hebreeënbrief heel uitgebreid, ten offer heeft gebracht. Ik vind dat zo verrukkelijk om te lezen. Eerst die priesters uit het Oude Testament, die iedere dag daar maar stonden. Het hielp maar niets. De hogepriester elk jaar opnieuw. Maar nooit afdoende. Totdat Jezus het offer bracht. Dat was voor altijd voldoende! Met dat bloed is Hij het heiligdom binnen gegaan. Hij is als een Lam staande als geslacht. Dat offer blijft altijd geldig. Iemand die 2.000 jaar geleden gestorven is, hoe kan Hij iets voor mij betekenen? Maar dat offer houdt altijd stand. Hij draagt het iedere dag op. Wij mogen daar een beroep op doen.
Nu staat er: het is bloed der besprenging. Dat wordt uitgedeeld. Dat mag je over je heen laten komen. Dat gebeurde ook bij het eerste verbond. Maar voorlopig. Bloed, dat is leven. Over ons schuldige leven komt er een ander leven, dat van Jezus Christus. Daardoor wordt ons wanbedrijf, waarmee wij zijn bevlekt, voor het heilig oog des Heeren wordt bedekt. Verzoenen is bedekken. Calvijn heeft gezegd: als het evangelie verkondigd wordt, dan valt het bloed van Christus op de hoorders. Beleef dat nou eens vanavond! Bloed der besprenging. Dat is er om op u en mij te leggen, ten goede aan ons te komen. Heel ons oude, verdoemelijke leven. Zijn bloed komt er over. Zijn zuivere en heilige leven. Dat is nu geloven: dat je het bloed van Jezus ontvangt, het bloed der besprenging.
Dat bloed spreekt van betere dingen dan van Abel. Kaïn sloeg zijn broer dood. God zegt: moet je eens luisteren, het bloed van je broer roept tot Mij. Het roept om wraak. Het maakt je schuldig. Naar mate je ouder wordt, is er steeds meer in je leven wat je schuldig maakt. Psalm 25: gedenk de zonden van mijn jeugd niet. Maar soms, als je ouder bent, denk je terug aan vroeger: dat je je schaamt over wat er toen gebeurd is. Soms komt het ineens terug. Er is bij mij een heleboel wat me aanklaagt. Nu hoor ik hier over een bloed dat krachtiger spreekt. Zo staat het er. Het spreekt van vergeving en vrijspraak. Dat bloed is voor het aangezicht van God. Dat roept om vergeving en vrijspraak. Er is geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. Dat bloed spreekt krachtiger. Alles wat ons aanklaagt, wordt overstemd door het bloed van Christus.
Vindt u dit niet heerlijk evangelie? Gelukkig dat we niet voor God hoeven te verschijnen, hoe we zelf zijn. Nu begrijp ik dat er over God als rechter wordt gesproken. Hij is niet veranderd. Maar ik ben veranderd. Over mijn zondige leven is het leven gelegd van Jezus Christus – dat spreekt van vergeving en verlossing en vrijspraak. Zo kan ik voor God bestaan. Zo wordt mijn wanbedrijf bedekt (Ps. 32).
Nou dat wordt nu hier die Hebreeën nog eens voorgehouden. Ik heb u zo-even al gezegd dat dat nodig was. Omdat die mensen, ja hoe moet ik dat zeggen, verachteren in de genade. Ze verzuimen hun kerkdiensten (staat in Hebreeën 10). Ze zijn geworden traag in het horen. Ze hebben slappe handen. Ze hebben knikkende knieën. Dat is het beeld wat van die gemeente wordt getoond. Mensen die moe zijn van het geloven.
Kijk, in Hebreeën 10 staat dat die mensen ook een tijd hebben gehad dat ze vervolgd werden. U hebt op televisie misschien wel eens orthodoxe joden gezien, hoe fel ze kunnen zijn. Er staat in Hebreeën 10 dat hun huizen werden geplunderd. Ze hebben zich prima gedragen tijdens die vervolging. Ze zeiden: ga je gang maar, de echte rijkdom kunnen jullie toch nooit ontnemen. En dat is onze Heiland, Jezus Christus en het werk dat Hij heeft gedaan. Dat is een geweldige tijd geweest, maar dat ging ook weer voorbij. Ze werden langzamerhand wat geaccepteerd. Hun leven werd wat rustiger. Dat was zo heerlijk. Geen gezeur met tegenstanders. Gewoon fijn en prettig leven. Juist dat werd haast hun ondergang. Toen werden ze niet gestimuleerd om te beseffen wat hun eigenlijke schat was. Toen dreigde er gevaar van afval. Dat woord wordt gebruikt in deze brief. Die mensen die vroeger zo’n grote overgang hadden gemaakt, die zich prachtig hadden gedragen toen er vervolging was. Ik heb een Duits boekje over de Hebreeënbrief: daarin worden ze ‘haltbedürftig’ genoemd. Halt dat ze wilden stoppen en bedürftig dat ze eraan toe waren. Even niet de druk van het christen-zijn. Even gewoon leven. Gewoon je gang kunnen gaan. Dat gevaar bedreigt hier deze mensen.
Misschien u en mij ook wel. Tenminste, ik vond het aardig confronterend. Ik ben ook op mijn rust gesteld. Niet al te moeilijke dingen. Terwijl het er om gaat, dat we niet halfhartig, maar met vaste schreden de weg ter zaligheid betreden. Waar het om gaat: dat we op weg zijn naar die stad. Dat God ons verwacht. Dat ze daarop gericht moeten blijven.
Ik heb u eerst voorgelezen over Jezus Christus die er alles voor over heeft gehad om voor u en mij het heil te bewerken. In Hebreeën 5 wordt herinnerd aan Getsemané. Dat Hij geschreeuwd heeft naar God, die Hem van de dood kon redden. U weet dat dat gebeurd is. Vader, als het kan, zou het misschien zonder dat verschrikkelijke kruis kunnen? Moet ik deze beker echt drinken? God gaf antwoord door een engel te zenden en kracht te geven. Om toch de weg te gaan. Hij stierf voor onze zonden. Hij heeft er alles voor over gehad. Daarom staat hier: mensen van die gemeente en u hier in Reeuwijk, kijk nu eens naar Hem, uw Heiland. Het staat er heel mooi in de HSV. Kijk eens heel scherp naar Hem. Let eens op de Heiland. Hij heeft niet gezegd: laat Ik het maar makkelijker doen. Nee, dan zouden we verloren zijn. We kunnen niet anders gered worden dan door het bloed. Hij is gegaan. Een dienaar is toch niet meer dan zijn meester. Zouden wij het niet voor over te hebben om trouw te zijn? Geloven is volhouden. Ook naar de kerk gaan. Al heb je geen zin. In de bijbel lezen. Graven. Groeien in de kennis. Zodat we almeer aan Hem verbonden worden.
Er is, het klinkt misschien raar, ik heb het zelf gezien, dat je afvalt. Een zwager van mij zat in de kerkenraad, heeft een vroom boekje geschreven, maar aan het einde van zijn leven was er niets van over. Hij zei: nu val ik als een druppel in de eeuwige oceaan. Paulus en Demas. Hij kreeg de tegenwoordige wereld lief. Wij hebben altijd geleerd dat er geen afval der heiligen is, op catechisatie. Daar vertrouw ik op. Maar het is nooit vanzelfsprekend. Mijn ziel is aan U verkleefd en Uw rechterhand houdt mij vast (Psalm 63). Dat God je vasthoudt – dat laatste, maar ook het eerste: mijn ziel is aan U verkleefd. Dicht bij Hem blijven. Alleen zo zullen we er komen, in de gouden stad.
Abraham verlangde er al naar. In Hebreeën 11 staat dat hij even, in een glimp, iets van dat nieuwe Jeruzalem heeft gezien. Zo is het vanavond ook geweest. Even meegenomen naar wat hier staat. Hoe voor de ogen van de Hebreeën getekend wordt, die stad, dat nieuwe Jeruzalem. Even, in een glimp, hebben we Jeruzalem gezien. Nu gaan we naar huis. Onthoud: geloven is volhouden. Dichtbij Jezus Christus blijven. Want:
‘Het zal ons niet berouwen
de smalle weg te gaan.
Hij riep ons, de Getrouwe,
en Hij ging zelf vooraan.
Komt en vertrouwt op Hem
die u is voorgetogen
en richt uw hart en ogen
vast op Jeruzalem.’
[Gezang 441:2]
Amen.
Hervormde Gemeente Reeuwijk, Ichthuskerk, zondag 25 augustus 2019, 18:30 uur. Schriftlezing: Hebreeën 12:1-3, 18-28.