In het Markusevangelie sterft Jezus met een schreeuw. Daarop belijdt de hoofdman – een heiden – dat Hij werkelijk Gods Zoon was. Dat is een centraal thema in het Markusevangelie. Deze heiden zegt wie Jezus werkelijk is. Maar Hij wás niet alleen Gods Zoon, Godlof heeft het graf niet het laatste woord: Jezus is opgestaan uit de dood.
Broeders en zusters, gemeente van Christus, eindelijk hebben ze dan hun zin. Daar hangt Hij. Vastgespijkerd aan het kruis. Een bordje boven Hem: de koning der Joden. Naast Hem twee moordenaars. Om Hem heen klinkt spot. Als golven komt het over Hem heen. Ben jij de Koning van Israël joh? Kom van het kruis af.
De man aan het kruis reageert zonder een woord. Jezus zegt weinig tijdens het lijden in het Markus evangelie. Twee zinnen tegen het Sanhedrin. Twee woorden tegen Pilatus. En aan het kruis tekent Markus alleen de meest intense kreet op: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?
Het intense van het lijden en de betekenis lees je bij Markus vooral in andere dingen. Het scheuren van het voorhangsel in de tempel. Als Jezus gestorven is, dan scheurt dat voorhangsel. Het meest heilige deel van de tempel ligt zomaar open. De weg naar God ligt open. Iedereen mag tot God naderen. De weg is voorgoed gebaand.
Markus tekent dat scheuren zomaar tussen twee verzen op. Eerst het sterven en dan de reactie van de hoofdman. En daartussen het voorhangsel. Dat kon je op Golgotha niet zien. Het was daar bovendien duister. Een schreeuw klinkt er. Roepend met luide stem gaf Jezus de geest. Markus schrijft niet wat Jezus roept. Bij Lukas zijn het woorden van overgave. Johannes heeft een overwinningskreet. Markus heeft een schreeuw. Ik moest denken aan Edward Munch. Het schilderij. Mond open, handen voor de oren, het landschap grauw. Alsof het landschap schreeuwt. De man kan het niet meer verdragen. Hoe langer je kijkt, hoe meer je wordt geraakt door de wanhoop en eenzaamheid. Er staan wel andere mensen op, verderop, maar er is geen contact.
Even hiervoor had Jezus het ook al uitgeroepen. Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? Hier een doodskreet. Wanhoop misschien? Het is open hier. Ik moest denken aan de angstkreten die over de wereld gaan vandaag. Beelden van onrecht, wanhoop, uitzichtsloosheid. Er wordt veel geschreeuwd, geklaagd. Het leven kan zo zonder uitzicht zijn. Ziekte die niet beter wordt. Zorgen over iemand in je omgeving. Gevolgen van wat je stuk maakte in je gezin.
Jezus deelt in ons bestaan. Ook in de diepste duisternis. Hij ontrekt zich niet aan pijn en duisternis. Nee. Hij maakt die schreeuw tot de Zijne. Afgedaald in gebrokenheid en schuld. Onze miskenning van God. De veronachtzaming van de Schepping. Christus draagt het. Hij draagt het weg. ‘O kostbaar kruis, o wonder Gods.’ Jezus blaast de laatste adem uit. Hij heeft het volbracht.
Dan is daar dat bijzondere getuigenis. Die man zal er de hele dag wel bij hebben gestaan. Volgens een legende is hij van Longinus van Caesarea. Hij is later als martelaar gestorven, zeggen de ongewijde geschriften. Daar zegt de Bijbel niets van. We weten alleen de belijdenis. Het was in zekere zin toevallig dat hij hier was. Hij hoorde niet bij Jezus vrienden en niet bij Jezus vijanden. Hij staat hier omdat het zijn werk was. Hij wordt geraakt door dit gebeuren.
Wat grijpt hem aan? Hij zag dat Jezus roepend de geest gegeven had. Was het de schreeuw? Of dat Jezus betrekkelijk snel gestorven was? Pilatus verwonderde zich daarover. Of geraakt door dat natuurverschijnsel? Die drie uur durende duisternis?
Er gaat van dit sterven iets uit. Die hoofdman wordt erdoor getroffen. Hij is verwonderd. Werkelijk, deze mens was Gods Zoon! Het ontsnapt hem.
Deze uitroep van deze centurio is de climax van de kruisiging, zou je kunnen zeggen. De cirkel van Markus wordt op een bijzondere manier rond gemaakt. We hebben verbanden gezien. Hier is een verband door heel Markus heen. Ze zijn een echo van de eerste woorden van het evangelie. Het begin van het evangelie van Jezus Christus, de Zoon van God. Die aanduiding loopt als een rode draad door het Markus evangelie. Als Jezus gedoopt wordt: U bent Mijn geliefde Zoon. En na de verheerlijking op de berg: dit is Mijn geliefde Zoon. En de gelijkenis van de pachters. Daarin gaat het over de eigenaar die zijn zoon stuurt. Kajafas vraagt het rechtstreeks. Bent U de Zoon van de Gezegende, van God? Ik ben het, zegt Jezus. Ik zal komen met kracht, op de wolken van de hemel.
God heeft een Zoon. In Hem is God zelf afgedaald. Alleen niemand heeft Jezus nog op deze manier aangesproken. Zeker, de leerlingen hadden Hem Messias genoemd. Maar nog niet Zoon van God. Helemaal goed zeg ik dat niet, maar in Markus 3 staat bij de onreine geesten: die zeiden: Jezus, Zoon van God. En in Markus 5: Jezus, Zoon van de Allerhoogste. De machten van het kwaad weten het. Geen mens neemt die belijdenis nog over.
Tot op dit moment. Werkelijk, deze Mens was Gods Zoon. Hij gaf leiding aan de Romeinse soldaten. Een centurio. Tiberius Cesar, zoon van de goddelijke Augustus. Deze militair kent de eretitel toe aan Jezus. Jezus was niet zomaar een mens. Nee, hij plaatst Jezus aan de kant van God. Deze hoofdman had lang zo’n compleet beeld van God als de lezers van Markus. Misschien bedoelde hij ‘een’ Zoon van God. Hij spreekt wel precies de juiste woorden. Hij zegt precies wie Jezus is. God de Zoon zelf. Hij zegt als het ware meer dan hij zegt.
Hij zal veel mensen hebben zien sterven. Een geharde soldaat. Toch wordt hij geraakt. Het was voor hem uniek. Hij zag iets in Jezus’ door waardoor het anders was dan anders. Zou het misschien de zachtheid, liefde van Jezus zijn? Die zijn hart was binnengedrongen?
Deze heiden wordt de eerste die zegt wie Jezus werkelijk is. Niet de leerlingen of de vrouwen. Een heiden gaat voorop. Als een bewijs dat God hen erbij wil hebben. Werkelijk, deze Mens was Gods Zoon
Misschien kent u het gedicht van Martinus Nijhoff. ‘De soldaat die Jezus kruisigde’. Te mooi om te laten liggen, dacht ik, als ik erover preek.
Wij sloegen hem aan ’t kruis. Zijn vingers grepen
Wild om den spijker toen ‘k den hamer hief –
Maar hij zei zacht mijn naam en: ‘Heb mij lief -’
En ’t groot geheim had ik voorgoed begrepen.
Ik wrong een lach weg dat mijn tanden knarsten,
En werd een gek die bloed van liefde vroeg:
Ik had hem lief – en sloeg en sloeg en sloeg
Den spijker door zijn hand in ’t hout dat barstte.
Nu, als een dwaas, een spijker door mijn hand,
Trek ik een visch – zijn naam, zijn monogram –
In ied’ren muur, in ied’ren balk of stam,
Of in mijn borst of, hurkend, in het zand,
En antwoord als de menschen mij wat vragen:
‘Hij heeft een spijker door mijn hand geslagen.’
Wij zijn vanavond samen in de kerk. Het is Goede Vrijdag. Wij gedenken wat Markus hier optekent. Iemand is aan een kruis geslagen. En dood gemarteld. Dat is wreed. Moeilijk om uit te leggen die er niet mee vertrouwd is. Het heeft iets van dwaasheid. We zijn hier. We komen niet los van die Man aan het kruis.
Misschien kan jij dat ook niet aangeven hoe je op Hem betrokken bent geraakt. Geleidelijk, of in een flits. Je komt niet van jezelf. Het is genade, een geschenk. Liefde. Als je in die Man de Zoon van God ontdekt. Als je gelooft dat Zijn dood jouw leven betekent. Zijn lijden, jouw vergeving. Dat deze Man jouw leven veranderde! Zie op Christus. Zie de Zoon, hangend aan het kruis. Lijdend, stervend. In Hem ligt alles wat we nodig hadden. Werkelijk, deze Mens was Gods Zoon.
Een belijdenis in de verleden tijd. De hoofdman kon niet verder kijken nog. Hij werd in een graf gelegd. Godlof dat het daarmee niet eindigde. Her eindigt niet in een graf. Hij is de Zoon van God. Dat blijkt straks op de derde dag. Een heerlijk morgenlicht breekt aan, de Zoon van God is opgestaan. Hij was, is en zal de Zoon van God zijn. Zijn rijk komt! Niemand zal meer lijden of ziek zijn. Zo zeker als Hij is gestorven, zo zeker is Hij opgestaan. Lof zij u Christus, gisteren, heden en tot in eeuwigheid.
Amen.
Protestantse Gemeente Gouda, St. Janskerk, vrijdag 29 maart 2024, 19.30 uur (Goede Vrijdag). Schriftlezing Markus 14:21-41.