• Hersteld Hervormde Gemeente Driebruggen/Waarder
  • Zondag 15 july 2012, 14.30 uur
  • Votum*
  • Groet
  • Psalm 46, 1
  • Schriftlezing Psalm 57
  • Psalm 57, 1
  • Belijdenis van algemeen, ongetwijfeld en christelijk geloof met de 12 artikelen
  • Tekst voor de prediking: Psalm 57, 2
  • Gebed
  • Psalm 91, 1 en 5
  • Psalm 32, 4 (na het Amen van de prediking)
  • Dankgebed
  • Psalm 116, 5 en 10
  • Zegen
Image

Prediking

Geliefde gemeente, jongens en meisjes. De bekende prediker Augustus Toplady, wat merkwaardige naam had die man, prediker uit Engeland, in de 19e eeuw. Stond voor raam in studeerkamer, moedeloos, gedachten somber over allerlei dingen. Over zichzelf en zijn genadestaat, stond zo te somberen. Werd aandacht getrokken door vogeltje, zong hoogste lied in pastorietuin. Maar dat vogeltje klonk op een bepaald moment verschrikt, vloog weg, achterna gezeten door havik. Vloog door open raam van studeerkamer, zocht een schuilplaats in plooien kleed van Toplady. Zag in dat vogeltje zijn eigen beeld. Boog zijn knieën, vond een schuilplaats bij God. Dat is ook het beeld wat wij krijgen als wij deze psalm lezen, dit gebed, deze gouden kleinood van David.

We willen samen gemeente gaan luisteren naar de boodschap. De schuilplaats voor de tijd en de eeuwigheid.  Aan de hand van drie gedachten:

  1.  De veiligheid van die schuilplaats
  2. De noodzakelijkheid van die schuilplaats
  3. De mogelijkheid van die schuilplaats

Bij heel veel psalmen, gemeente, weten wij niet precies wie gedicht en onder welke omstandigheden gedicht. Bij deze psalm wel, David, vlood voor Saul. Op de vlucht moest voor zijn schoonvader Saul, die het op zijn leven gemunt. David had met heel aantal mannen schuilplaats gevonden in spelonk Adullam. Maar schuilt onder schaduw Uwer vleugelen. Zelfs daar niet veilig, als God niet beschermt. Daarom: onder Uwer vleugelen. Woord in het Hebreeuws staat, toevlucht nemen, voor bedekken. Net als dat vogeltje, bedekte met kleed van Toplady. Zo begeerde David schuil te gaan onder vleugelen van God. Alleen die plaats biedt veiligheid. Dat dat zo is, kunnen we op veel plaatsen in het Woord terugvinden. Gezongen, Psalm 46, hun toevlucht. Psalm 61. Heel bekende psalm, zojuist gezongen, schuilplaats Allerhoogste is gezeten. Zo kunt u ongetwijfeld veel schriftplaatsen aanwijzen, waar deze schuilplaats wordt aangewezen. Dat God ten diepste zelf die veilige schuilplaats is. David wijst hem hier ook aan.

En jonge mensen, wat ben je gelukkig, als je deze schuilplaats mag kennen. Als je een borg voor je ziel hebt en een God voor je hart. Als je de Heere mag vrezen, dan heb je een schuilplaats. Dan ben je veilig aan een plaats, waar geen mens veilig kan zijn. Denk maar aan drie vrienden van Daniël, vurige oven, hadden een veilige plaats bij God. Ze waren veilig, God engel gezonden, stelde een onverwinb’re legermacht. De veiligheid van die schuilplaats, waar we ook zijn, als God bewaart en beveiligt, zijn we veilig. God doet dat niet altijd op manier zoals bij drie vrienden. Er zijn kinderen van God die wel in de vlammen zijn omgekomen. Denk maar aan martelaren. Maar dan nog veilig. Jezus vertelt van Lazarus, engelen die ziel van Lazarus in schoot van Abraham dragen. Schuilplaats voor de tijd en de eeuwigheid. Meer heeft een mens niet nodig toch? Strijdperk van dit leven, koning van Israëls God gegeven. Met minder kunnen wij niet doen. We hebben een schuilplaats nodig vanwege alle dingen die er in het leven zijn, alle moeiten en gevaren en zorgen. En wij mensen zijn toch allemaal rustzoekers? Ieder mens zoekt toch naar een antwoord? De ene mens zoekt het in het geld en het goed, als ik maar genoeg heb op mijn bankrekening, pensioen geregeld heb, daar rust en veiligheid in zoeken. Ander vertrouwt veel op mensen, ook als er ziekte komt, op de dokters, medicijnen. Vertrouwen op mensen, die zoekt voor z’n levensgeluk in z’n gezin, rust te krijgen, we hebben elkaar ook nodig, zeg niet dat het verkeerd is, maar als dat ons een en al is, als we daarop vertrouwen. Of een derde, in de godsdienst. Als ik nou maar elke zondag twee keer naar de kerk komt, kleedt zoals het moet, houdt aan de wet, dan zou het mee kunnen vallen aan het einde van het leven. Kijken misschien heimelijk neer op mensen die een wat lichtere godsdienst  hebben dan wij, licht pak of zwart pak gekleed gaan, gemeente, als dat onze schuilplaats is, daarin rust zoeken, je komt ermee om. En gemeente, aan de schuilplaats die we zoeken is te zien hoeveel kennis we hebben gekregen aan de gevaren. Aan de schuilplaats die wij zoeken is te zien hoeveel kennis we hebben van de gevaren die ons omringen. Rust nog ontlenen aan godsdienst, daar nog op hopen, nog iets te moeten meebrengen, gemeente, dan is dat het er een bewijs van, helemaal of geen kennis van totale verdorvenheid van ons bestaan. Menen we heimelijk dat het nog wel meevalt, dan mensen die zich uitleven in de zonde. Rust zoeken achter zwart pak, dan bewijs van dat we van de heiligheid van God weinig of niets hebben begrepen. Dus aan de schuilplaats die wij zoeken is te zien of wij de gevaren kennen.

Jongens en meisjes, dat kunnen jullie ook begrijpen. Het regende net heel hard, toen had je aan een paraplu genoeg. Zijn ook landen waar het bommen regent. Ouderen herinneren dat nog wel, dat het bommen regende in de Tweede Wereldoorlog. Wat heb je dan aan een paraplu? Niets natuurlijk. Dan moet je naar een schuilkelder. Als ze de alarmroep hoorden, dan geen paraplu op, maar de schuilkelder in. U begrijpt, wij zoeken een schuilplaats naar mate we de gevaren hebben leren kennen. David kende het. Wist precies wat Saul wilde doen. Daarom niet alleen Adullam, maar onder de schaduw Uwer vleugelen. Saul was een doodsvijand van David. Catechismus wijst het ons aan, vijanden die ons omringen, in ons boze bestaan aanwezig zijn. Satan, de wereld en ons eigen boze vlees. Dat zijn dood-vijanden. Maar een ding op het oog: ons verderf zoeken, meeslepen naar eeuwige ondergang. Daar erg in hebben gekregen, wat de wereld echt voor bedoeling heeft, achter al dat klatergoud, wat de satan wil, echt erg in wie wij zijn als zondige, vleselijke mensen, dan ga je begrijpen dat je een schuilplaats nodig hebt. Als de Geest ons gaat overtuigen van zonden van gerechtigheid van oordeel dan ga je die schuilplaats zoeken. Als de Geest overtuigt, dan gelijk die man, uit de Christenreis van Bunyan. Leefde in stad Verderf, daar waren zijn ogen voor open gegaan. Pak op z’n rug. Leefde met grote levensvraag. Gewaar wordt, buiten de schuilplaats des allerhoogsten Gods, geen veiligheid te vinden. Deze schuilplaats is absoluut noodzakelijk. Want David wist het, zelfs in Adullam ben ik niet veilig.

Gemeente, wij kunnen allerlei schuilplaatsen zoeken. Schuilplaats tegen, misschien, bom, maar zelfs in atoomkelder ben je niet veilig voor ernstige ziekte. Meest beveiligde kelder niet veilig voor de dood. Zou je ooit ergens de dood kunnen ontvluchten? Het graf kunnen ontvlieden? Het is de mensen gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel. Bent u daar al achter gekomen? We weten het natuurlijk wel, met verstand beamen, mee opgevoed, maar is het ook beleving van onze ziel? Heeft het ons daar al gebracht, zijn gaan schuilen onder schaduwen vleugelen van God?

David noemt dat hier zo, schaduw Uwer vleugelen. Waar die vleugelen ten volle gevonden? Waar geopenbaard? Met grote stappen door Oude Testament heen, kom ik bij de Heere Jezus Christus. Stond met tranen in de ogen voor Jeruzalem, hoe menigmaal bijeen willen vergaderen. Gebruikt een beeld, wij allemaal wel kennen, jonge
ns en meisjes wel gezien. Aantreffen op boerenerf, waar een hen rondscharreld, kleine kuikentjes. Beetje aan het rondscharrelen, zoeken naar wat voedsel. Totdat die moederkip gevaar ziet. Hoog in de lucht een havik hangen, zo’n roofvogel, die het op haar kleintjes heeft gemunt. Laat een heel alarmerend getok horen. Waar die kleintjes ook zijn, samen rennen, zelf misschien havik niet gezien, alarmroep genoeg. Wat doet die moeder nog meer? Hen doet haar vleugelen omhoog, schuilen die kleintjes onder. Zoekt schuilplaats in kippenhok of onder struik, zo ziet die havik z’n prooi verdwijnen. Wee dat kuikentje die denkt dat het wel zal meevallen, die natuurlijk niet opgewassen tegen klauwen van de havik. Andere keer ziet zo’n hen, zo’n moederkip, een onweersbui op zich af komen. Weer dat zelfde alarmroep. Roept kleintjes bij elkaar, weer die vleugelen omhoog, weer die kleintjes eronder, weer zoekt die moeder een schuilplaats tegen die onweersbui. Wee dat beestje dat alleen achterblijft, dat overleeft die onweersbui niet. Dat is het beeld wat Jezus gebruikt, als Hij vertelt over Zijn werk. Beeld dat David gebruikt. Geeft inzicht in werk van Christus op aarde. Namelijk om mensen bijeen te vergaderen. Gelijk een hen haar kiekens, mensen bijeen vergaderen. Waarom heeft Christus dat gedaan? Waarom gewild? Wel gemeente, Christus heeft de mensenmoordenaar van de beginne, die helse havik, die maar een ding, in de lucht zien hangen. Gevoeld, de verzengende hitte van de gramschap Gods. En daarom roept Hij mensen, daarom waarschuwt Hij. Wezenlijk bestanddeel van de prediking, te waarschuwen voor de toekomende toorn. Begon Hij zijn prediking mee. Bekeert u, Koninkrijk nabij gekomen. Vliet de toekomende toorn. En niet alleen gewaarschuwd, gewaarschuwd als geen andere profeet voor Hem heeft gedaan, beelden die Christus heeft gebruikt om ernst van het leven onder woorden te brengen, te vallen in de handen van de levende God, beelden eeuwige verderf te omschrijven, waar de worm niet sterft, reist Hij in het dal van de zoon van Himmon, vuilstortplaats, waar ook de lichamen van de misdadigers, daar ook een vuur aan het branden, daar ook wormen, iets lag te verteren, daar sluit Christus bij aan, dat was Zijn waarschuwende prediking. Alarmeren. Maar niet alleen gewaarschuwd, nee, net als die moederkip, ook vleugelen omhoog geheven. Meest lieflijke nodiging laten horen, komt herwaarts tot mij. Dorst heeft, kome, drinke om niet.  Die goedgunstigheid niet alleen maar gepredikt met woorden, nee, laten zien. Petrus zegt het later tegen Cornelius in Handelingen 10, werk en rondgang beschrijft, land is rondgegaan, goed-doende. Kan de evangelist beschrijven, Lukas, voorbeeld, even buiten Naïn, die droeve stoet tegenkwam, weduwe die haar kind moest begraven. Lezen we, met innerlijke ontferming bewogen werd. Gebood droeve stoet stil hield. Baar aanraakte, dode jongen lag, levend maakte. Gaf Hem aan zijn moeder. Voorbeelden vertellen bewogen over de schare, zonder herder, tere ontferming, kleine kindertjes tot Jezus bracht. Discipelen tegen wilden houden, verhindert ze niet, dezulken is het Koninkrijk der hemelen. Psalm 36 zegt, hoe groot is Uw goedgunstigheid, Uw vleugelen uitgebreid.

Dit werk, dat mensenvergaderende werk dat gebeurt ook onder u. In het verleden, in het heden nog worden voortgezet. Toen Christus naar de hemel voer, toen discipelen opdracht gegeven, aan alle creaturen prediken tot aan einden der aarde. En dat is ook onder u gepredikt. De bekering en de vergeving der zonden. En daar zullen toch wel eens momenten geweest zijn, dat het stil was in de kerk, iets van beslag onder het woord. Gevoeld, ernst van de eeuwigheid. Zonder borg niet kunnen bestaan. Hebben we toch wel eens iets gevoeld? Roepstemmen kwamen? In deze gemeente toch ook wel eens heel aangrijpende dingen zijn gebeurd? Wie redt zijn ziel van het graf? Leeft er slaap des doods niet eens zal slapen? Niet alleen gewaarschuwd, dan heel eenzijdig. Toch ook gelokt en genodigd zijn, toch in naam van Christus vergeving der zonden gepredikt zijn? U allemaal hoofd voor hoofd aangesproken. Wend u naar Hem toe, alle einden der aarde.

Heeft die prediking al vrucht gedragen in uw leven? Voorbeeld van die kuikentjes, die zelf niet zoveel kennis hadden van de gevaren. Instinct dreef hen onder vleugelen van de moeder. Maar gemeente, wij kunnen wel eens een voorbeeld nemen aan die beesten, die geen verstand hebben. Wij hebben verstand gekregen. Wij kunnen redelijk denken. Maar terwijl die beestjes schuilen bij die moeder, maar ligt in onze natuur om te zeggen: wijkt van mij, aan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust. Ligt het in onze natuur om het aan te horen, maar om gewoon weer door te leven. Zijn wij al in die schuilplaats gemeente? Ik zeg u op grond van de Schrift, absoluut noodzakelijk er in gaan, niet genoeg er dichtbij staan, niet zoals Jezus zei niet verre van het Koninkrijk. Tijd van Noach, eromheen gelopen, misschien om het hoekje gekeken, maar niet ingingen, dan kwamen ze om in de golven. Of de vrijstad, iemand naar toe kon vluchten zonder opzet gedood, zo iemand veilig in de stad. Kon er heel dicht bij zijn,  zie de stad al liggen, nee, alleen in de stad. Alleen in de Ark, alleen in Christus. Dat is de veilige schuilplaats. Dat is de noodzakelijke schuilplaats voor de tijd en de eeuwigheid. Als God ons gaat overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel, werk van de wedergeboorte mag plaatsvinden, dan gaat God daar plaats voor maken. Al zou het niet lukken, in een aantal kenmerken alleen te blijven. Ben toch ernstig, televisie de deur uit gedaan, slechte dvd’s opgeruimd, zo veel als kan naar de kerk, verdriet over zonden, nu hoop ik dat God tevreden is. Gemeente, wedergeboren ziel kan daar nooit in rusten. Kent maar een begeerte: geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf. En die schuilplaats gemeente wordt u vanmiddag weer verkondigd. Wordt u aangewezen. Zoekt toch uw arme ziel geborgen te krijgen. Daar alleen is veiligheid. Tegen de verdervingen.

Jongens en meisjes, ik las het in de voorbereiding op deze preek bij Spurgeon, beschrijft in een van zijn boeken. Voorbeeld in zijn tijd gebeurde, boerenschuur was afgebrand. Boerenknecht ging zoeken naar nog iets van waarde. Zag in hoekje een dode kip liggen, geblakerd, aangetast door het vuur. Zag onder die kip wat bewegen. Boerenknecht tilde die dode kip op, kwamen een paar kuikentjes vandaan. Veiligheid gevonden. Gemeente, weer zo’n beeld van Christus. Hij omgekomen in de vlammen van Gods toorn. Hij uitgeroepen toen Hij nederdaalde ter hel, Mijn God, Mijn God, waarom? Toen Hij stierf, gingen zijn vleugelen omhoog, klonk: wend u naar Mij toe. Alleen bij Hem veiligheid tegen de verderving.

Ja, zegt iemand, zou dat nou ook voor mij kunnen? Weet dat er zo’n schuilplaat is. Weet ook wel dat er mensen in zijn gegaan, vader of moeder, of iemand uit de kerk. Maar mag ik nou die schuilplaats kennen? Is er voor mij nog plaats in die schuilplaats? Wel, Christus heeft zichzelf verkondigd. De Schrift laat het horen, wie wij ook zijn, hoe oud we ook zijn, hoe zwaar en lang we ook zijn wetten schonden, er is genade overvloeiende, voor de allergrootste zondaar. Zijn naam is Jezus, Zaligmaker. Hij zal Zijn volk zaligmaken van hun zonden. Ja, dat is voor Zijn volk, zegt iemand. U wilt zeggen, u hoort niet bij dat volk. Zal Hij ook mij willen zaligmaken? Hoe weet een mens dat of Hij bij dat volk van Jezus mag behoren? Als zodanig geboren? Altijd al geweten, Jezus hun Zaligmaker was? Voor hen straf gedragen? Altijd al geweten dat ze zalig zouden worden? Nee, gemeente, zo gaat dat niet. De mensen voor wie Christus gestorven is, dat zijn mensen die er niet bij horen. Tegen wie God moet zeggen: je bent een Lo-Ammi. Niet mijn volk. Niet de ontferming. Mensen die naar eigen gewaarwording buiten staan. Die zich buiten hebben gezondigd. Maar die juist daarom, juist vanwege die nood en ellende, leren roepen tot God. De Heere Jezus bij Zijn roepnaam gaan noemen, Jezus. Gij Zone Davids, zei Bartimeüs, wat voor kwaal wij ook hebben, leven ook geleid, hoe ver we ook zijn afgedwaald, er is een gen
ade overvloeiende, een schuilplaats waar de grootste der zondaren veiligheid kan vinden. Ons hart niet meekrijgen, David kon het ook niet: neig mijn hart en voeg het saam tot de vrees van Uwen naam. Voel je vuil, vies vanwege de zonde? Wat je gezien hebt? Op de computer of wat dan ook? David was ook zo vuil, hij heeft het gebeden. Zegt u misschien, ja maar, ik zou veel meer verdriet moeten hebben over mijn zonden, veel meer bezorgd. Inderdaad, dat zou moeten. Jeremia zegt het ook, och of mijn hoofd water waren, bewenen breuke. De Heere naar waarde nooit te danken, maar zonde ook niet te bewenen. Ik hoop niet dat u tranen wilt schreien om daar nog wat mee te zijn. De enige tranen waar verdienste in ligt, is Christus. Mijn ziel, zei Hij, is geheel bedroefd tot de dood toe. Last van de vijandige onwil? Hart niet mee kan krijgen? God met Zijn Geest gaat werken, maakt Hij zo, niet wilde, nu wel wilde. Geen voeten om te gaan? Geen handen om Hem aan te vatten? Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Waar ligt dat dan? Ligt dat halverwege de weg terug? Mensen die uit zichzelf zijn gaan zoeken? Zonden alvast uit zichzelf zijn gaan bewenen? Nee, gemeente, dan vindt hij mensen in ellendigheid, verlorenheid. U toe opgeroepen, laat uw stem horen, uit de diepte roep ik tot u. Uit de banden van de dood. Uit die bange kerker, doet zuchten, rammel maar met die boeien waarin je bent. Maar zal God mij wel willen ontvangen, willen hebben? Niet wegsturen? Ach gemeente, hoe kan dat, als God het zelf is die nodigt? Zelf is die vleugelen opheft? Daar toch toestemming al in besloten? Wend u naar mij toe. Wijs Hem daar op. Hier staat het, U geen lust in de dood van goddelozen. Behoeftig volk in hunne noden, zal Hij ten redder zijn. De Heere is getrouw. Getrouw aan Zijn eigen beloften. Ik zal nooit herroepen, eenmaal gesproken, wat uit mijn lippen ging blijft vast en onverbroken.

Dat besefte ook die predikant, waar ik de preek mee begon, Toplady, die dat vogeltje zag schuilen. Die z’n knieën boog en een schuilplaats zond en vond. Dat gelegenheid, waar bij dat gedicht in zijn hart opwelde. Rock of Ages, cleft for me, let me hide myself in Thee. Onder ons bekend is, Vaste Rots van mijn behoud, als de zonde mij benauwd, laat mij steunen op Uw trouw, laat mij schuilen in Uw schouw. Waarom? Bron? Jezus, niet mijn eigen kracht, niet het werk door mij volbracht, niet de tranen die ik pleng, kunnen redden, Gij alleen. Amen.

* Gemeente, onze hulp is in de naam van die God, die Zich een gemeente ten eeuwige leven verkoren heeft. In de Naam des Zoons die het kruis heeft gedragen en schande veracht. En in de naam van de Heilige Geest, die zondaren wederbaart, hen gevende verlichte ogen des verstands.