Ds. L. W. Ch. Ruijgrok (Poortvliet) / 2 september 2012 / Psalm 3:4a en 9a.
Hersteld Hervormde Gemeente Driebruggen
Zondag 2 september 2012; 18.30 uur
Psalm 84:5
Geloofsbelijdenis
Psalm 84:6
Schriftlezing: Psalm 3
Psalm door David gedicht, toen hij voor Absalom op de vlucht was. Enkele hoofdlijn uit deze hoofdlijn willen overdenken, als kerntekst voor de prediking, allereerste deel vers 4 en vervolgens ook het eerste deel van vers 9. We letten vanavond op dat in die nood, waarin David op de vlucht is, de Heere allereerst tot een Schild is en vervolgens ook tot Heil is.
David op de vlucht voor Absalom.
- 1. De Heere is hem tot een Schild
- 2. De Heere hem ook tot heil (onze tweede hoofdlijn)
Psalm 115:5,6 (komt dat Schild ook naar voren)
Preek
[02] Gemeente, de psalm die vanavond voor ons ligt is een morgenlied. Een psalm, een gebed, dat David bij het aanbreken van de dag opzendt. Dat was voor de godvruchtige Israëliet met een gewoonte. Hij begon de dag niet, modern gezegd, met het aanzetten van radio of televisie of checken van e-mail, nee met God, eerst alleen met God, daarna kwam de levenstaak. David zegt in Psalm 5, des morgens Heere, des morgens zult Gij mijn stem horen, mij schikken en wacht houden. Morgenlied. En dat vindt u niet alleen hier bij David, iets dergelijks ook bij Daniël, vaste gewoonte had, driemaal daags knieën boog, ook bij de grote Zoon van David, de Heere Jezus Christus. Ook van Hem lezen we telkens weer, voordat onder de mensen begaf, de schare onderwees, eerst in de eenzaamheid afzonderde om alleen te zijn met Zijn Vader in de Hemel. U voelt, zo zou het ook in ons leven moeten zijn. Hoe beginnen wij de dag? Jongere, oudere? Op wie zijn we, als we morgenochtend ontwaken, als de levenstaak weer op ons afkomt, op wie zijn dan onze ogen? Onze verwachting? Ik hoop dat het zo is, onder ons, zoals we zongen, Psalm 123, die in de hemel zit, mijn ogen op en bidt. Beter begin van de dag is er niet denkbaar.
Intussen, dit morgengebed wordt door David niet tot zijn God opgezonden op een stralende dag. In tegendeel: meest donkere periode van zijn leven. In begin lezen we, in de tijd op de vlucht was voor Absalom. U kent de geschiedenis, de kinderen ook. Absalom die in opstand komt tegen zijn vader. Jongens en meisjes, in die voor David zo moeilijke tijd, dat Absalom hem om wil brengen, deze psalm gedicht. Absalom heeft door list en bedrog vele uit het volk rondom zich verzamelt, raadslieden, legeroversten, maar ook vele uit het gewone volk. Situatie is voor David zo dreigend geworden, dat hij niet in Jeruzalem durft te blijven, met groep getrouwen Jeruzalem verlaten. Eerst veilig heen komen zoeken in woestijn Juda, daarna in wouden van Efraïm. En terwijl David daar verblijft, hoort hij via verkenners en verspieders, Absalom met groot leger in aantocht. Welnu, wat moet dat voor David geweest zijn. Welk een nood! Welk een dreigende wolken rondom zijn troon. Welk een groot verdriet, zijn eigen zoon, die niet schroomt zwaard op te heffen, groot leger op de been te brengen, hem desnoods om te brengen. Stel, u zou overkomen. Je eigen kinderen tegen je opstaan, strijd tegen je aanbidden, je dood zoeken. Zou u dat kunnen verwerken?
Nou in die noodsituatie, waarbij Absalom in aantocht is, David dit morgenlied op. Eerste woord uit Davids mond horen, eerste woord, helemaal begin van de psalm. Is dit: o Heere. Is als het ware een zucht, een hartenkreet, een korte, krachtige roep. Uitstort voor aangezicht van zijn God. O Heere. Verklaarder merkte uiterst treffend op: en hier herkent u meteen weer de man naar Gods hart. Want David richt zich niet tot zijn raadslieden, of bevelhebbers, of soldaten, nee, hij slaat het oog allereerst omhoog, naar boven, geen woorden meer over, een zucht, een roep, o Heere. Straks ook maatregelen nemen, ook gestreden moeten worden, gebed wezenlijk is, ontslaat niet van plicht maatregelen te nemen, maar, te midden van alles wat benauwd, heft David ogen op naar de hemel, klaagt nood aan zijn God. O Heere, hoe zijn mijn tegenpartijders vermenigvuldigd.
Maar ja, dalen we wat dieper af, achtergronden van deze psalm, is niet alleen uiterlijke tegenstand, nee ook in geestelijk opzicht gaan de golven hoog. Vluchten voor zijn zoon, ziet omgeving als misnoegen van God over zijn leven, menen dat God David verlaten heeft, beschermende hand heeft weggenomen, niet langer goedgunstig. Kijk maar in vers 3 (“…”). Koning kan niet langer rekenen op Gods bijstand en gunst. Davids tegenstanders treffen hem in diepst van zijn bestaan, namelijk in levende verbondenheid met zijn God. Vurige pijlen gemengd in uiterst gemeen gif, afgeschoten op zijn ziel. Hij, laat hem maar gaan, vertrouwen niet op de koning, hij heeft geen heil bij God.
En gemeente, wat doet David met dit alles? Met tegenstanders in discussie? Zegt hij verbolgen, hoe durven jullie aan mijn geestelijke staat te twijfelen? Kijken jullie naar jezelf. Nee, nee, hij brengt het voor God. Zijn leven, toekomst, alle moeiten, zorg, onzekerheden, ook als het gaat om zijn heil, gemeenschap met zijn God, alles wat hem bezwaard brengt hij voor het aangezicht van zijn God in de hemel, in die ene uitroep: o Heere. En kijk, dat wijst nu ook ons de weg. Onze situatie is misschien geheel anders dan David. Maar ook in ons leven kunnen er tal van zorgen zijn, zaken die u drukken, moeiten die u bezwaren, wat kan een mens al niet bezig houden, in huwelijk, gezin, met oog op werk, oog op gemeente, kerk, taak die u hebt in maatschappij of waar dan ook, wat kan ons al niet bezetten en bezighouden en neerdrukken? Gemeente, laten we dan in ieder geval leren van David wat de weg is: dat we de dingen voor alles dragen in Gods hand. In ons persoonlijk leven, dingen tegen niemand anders durft te vertellen, huwelijk, gezin, taken, kerkelijk, maatschappelijk, vragen die ons kunnen bezetten, kruizen die ons kunnen drukken. Oog naar boven slaan, uit te roepen: O Heere. U zelf misschien niet eens onder woorden brengen. U niet weet wat u bidden moet. Geeft niet. Want de Heere weet het wel, voor dat er maar een woord op onze tong is, Hij weet het alles. Geen betere weg dan deze, die roep naar boven: o Heere. Dat geldt niet alleen de moeiten en zorgen, ook uw innerlijke leven: hoe staan de dingen er in geestelijk opzicht voor? Stel dat net als bij David, de schaduwen van de dood over uw leven vallen, ernstige ziekte zich heeft aangediend, of anderszins, hoe is het dan? Zijn we dan bereid? Voor deze dienst hoorden we, plotseling sterfgeval, boer in de stal, 64 jaar, in deze regio, en als dat mij nou eens zou overkomen, een jongere, een oudere misschien. Hoe staan de dingen dan? Zonder verschrikken verschijnen? Weten van bloed van Christus? Gesprengd aan deurposten van ons leven? Reisvaardig zijn in de Heere Jezus Christus. Of, of, geldt dan wat tegenstanders zeggen, ten onrechte van David, geen heil bij God. Als u daarvoor vreest, of in eerlijkheid erkennen, ik ben niet geboren in offer van Christus, nog een vreemdeling van genade, dan nog meer rede om knieën te buigen en de Heere aan te lopen als een waterstroom. Ene nodige uit zijn hand moge ontvangen. Wel duizend vragen, aanvechtingen, u komt er niet uit, soms hoop, soms licht, dan weer duisternis, voort tobben, een beetje zus en zo, u komt niet verder, niet tot die klaarheid waar McCheyne over spreekt, nu ken ik die waarheid als diep als gewis… Net als David, oog naar boven. O Heere. Salomo getuigt in een van zijn spreuken: ken Hem in al uw wegen en Hij zal uw paden rechtmaken.
En gemeente, wat we in vervolg lezen, worden we te meer aangespoord. Geest leert niet alleen te zoeken bij zijn God, nee Hij geeft David, al biddende, dat is de weg die de Heere gaat, zoveel zicht op zijn God in de hemel, dat in die donkere dagen het nochtans van het geloof mag doorbreken in zijn ziel. Hoort u maar, in eerste tekst getuigt. Doch (eerst is de nood geschilderd, de uiterlijke nood, de zielennood) en dan opeens de wending, eerste tekst, doch, daar ziet u het nochtans van het geloof, doch Gij Heere zijt een Schild voor mij. Het zal duidelijk zijn, in Davids leven allerlei pijlen, van Absalom, van de boze die David geestelijk onderuit wil halen, geen heil bij God, allerlei pijlen. Maar jongens en meisjes. Wat doet nu een schild? Dat weten jullie wel. Een schild vangt alle pijlen op. Achter een schild ben je veilig. Kan niet een pijl je treffen. En nu mag David belijden, in strijd met Absalom, ik hem ook zo’n schild. Ja zegt David, ik heb het beste schild dat maar denkbaar is, de Heere is zijn Schild. Achter dat schild is David veilig. Achter dat schild kruipt David weg. Gods Geest heeft hem geleerd toevlucht te nemen tot God, te schuilen bij Hem. Nu mag David geloven: dat is niet tevergeefs. De Heere hem ten schild zal zijn, in de bres zal springen, hem zal verdedigen. Doch Gij Heere, een schild voor mij. Een prachtig beeld, veel vaker in de schrift tegenkomen, Psalm 18, ook van David, Schild en Schutsheer voor de vromen…, ook tegen in Psalm 84, we hebben het samen gezongen, Psalm 115, Psalm 119 en zo zouden we nog wel even door kunnen gaan. Een prachtig beeld, de Heere die een schild is voor de zijnen.
En gemeente, zo’n schild, wil de Heere vandaag nog zijn. Een schild in alle nood. En het zal duidelijk zijn: is de beste bescherming die op aarde maar denkbaar is. In de aardse dingen, eeuwige dingen, wat wacht en komt, de Heere een schild, in Hem en achter Hem, eeuwig veilig. Ik denk aan die prachtige regels uit ons volkslied, ook gedicht in tijd van grote nood, tijd van strijd. Marnix van St. Aldegonde, rookten, wilden uitroeien, grote nood, dichtte, in dat prachtige volkslied, ademt vreze Gods, zuinig op zijn: mijn Schild ende betrouwen, zijt Gij o God mijn Heer….
Welk een genade, ook uw schild mag zijn. In alle klaarheid voor me. Hoe zal dat ooit kunnen? Hoe de Heilige God een schild kunnen zijn voor mij, die een zondaar ben? U ziet op uzelf, u ziet op alle schuld en zonde die u aankleeft, alle boosheid die er is in uw leven, voortkomt uit uw leven. Aan onze kant alles verbeurd, verzondigd. Dat kan nooit vanuit ons, maar dat kan nu alleen dankzij Hem die meer is dan David, ja, die Davids grote Zoon is. Maar, laten we ook dat niet vergeten, die genade te verwerven, een zeer diepe weg moeten gaan. David veel meegemaakt, maar de grote Zoon van David oneindig veel meer, want daartoe heeft Hij moeten komen van de hemel naar de aarde, last van Gods toorn tegen de zonde moeten dragen, dat uur aanbrak, toen stonden velen tegen Hem op. Toen werd ook Hij, uit de heilige stad verdreven, uitgejouwd, bespot, nageroepen, en toen wierp men ook Hem in het aangezicht, Hij, Hij heeft geen heil bij God, spottend klonk het op de kruisheuvel, Hij heeft op God betrouwd, dat Hij Hem nu verlosse… Gemeente, Davids grote Zoon heeft het alles gedragen en verdragen. Ook toen Hij werd uitgedreven, ook toen Hij werd gehangen, anders dan David, wel de dood van het kruis moest sterven. Hij heeft het gedragen en verdragen. Waarom? Om God de eer te geven en zondaren met God te verzoenen, hen deel te geven aan Zijn bewaring en bescherming. Dankzij Hem, dankzij Christus, dat God werkelijk een Schild is, voor allen die Hem vrezen. Hem, die wij vanavond prediken, als een beschermend en machtig Schild. Alles op kosten van Gods eigen Zoon. Voelt u wel: op kosten van Christus is, vandaag ook een Schild is, die wetenschap op zich, niet genoeg. Nee, willen wij profijt hebben van dat Schild, dan zaak, daadwerkelijk leren schuilen. Jongens en meisjes, ik denk met name aan de jongens, jullie spelen wel eens soldaatje. Maken jullie schild van papier of hout. Als je een schild hebt, en je schuilt er niet achter, dan baat het niet. En gemeente zo is het ook in het geestelijke, we mogen de Heere prediken als een Schild van alle nood, maar zo lang u blijft ronddolen, u zelf probeert te redden, in veiligheid probeert te brengen, dan bent u niet veilig, voor u zelf niet, voor de vorst der duisternis, voor andere mensen, in tegendeel, dan staat u open voor alle gevaar. Zonder God, zonder Christus, zonder genade, zorg. Bent u dan niet in groot levensgevaar? En daarom, hoe nodig, dat wij het leren door het onderwijs van het Woord, van de Heilige Geest, nou leren gemeente, als zondaren in onszelf, toevlucht leren nemen tot Christus. Buigen aan Zijn voeten, leren opzien tot Hem. Offer, Zijn bloed. Door Hem gewassen en gereinigd door de zonde. In Hem en door Hem zouden mogen delen in verzoening, vrede met God, maar ook in en door de Heere Jezus Christus, de Heere ons tot een Schild zal zijn. Een Schild in alle nood. Ziet u het? Zolang wij nog op eigen benen staan, onszelf zoeken te zaligen, blijven wij buiten Christus, daarmee buiten God, daarmee buiten beschermende Schild. Maar gemeente, nu wil de Heere ons leren, is eigen werk van Zijn Geest, om zondaren dat te leren, hoe verloren u bent buiten God en ook om zondaren te leren om uit te gaan tot Hem in die ene bede, O God wees mij zondaar genadig. Schuilen in Zijn bloed en offer. In die weg delen in die genade en verzoening. Ook tot een Schild zal zijn. Dan gaat het in en door Christus in vervulling, kunt u in andere psalm lezen, … is de Heere rondom Zijn volk. In en door Christus, achter dat Schild, weten wij niet wat de toekomst zal brengen. Weten we wel, dan zijn we eeuwig veilig. Hij is een Schild in alle nood. Hij mijn Schild zegt David.
En gemeente, dan legt David de rijkdom van dit Schild in de psalm verder open. Eer, hoofd opheft, in roerige dagen, in vrede laat nederliggen, op Zijn tijd en Zijn wijze voor uitkomst en verlossing zorg zal dragen. Rondom zijn velerlei dingen tegen, toch mag hij geloof oefenen op Zijn God. Belijden, de Heere zal mij beschermen en alles wel maken. Mondt dan uit in prachtige belijdenis, waar psalm mee eindigt. Heil is des Heeren. En kijk, dan valt weer dat woordje heil. In dat verband wil zeggen: hulp, redding, bevrijding; maar tegelijkertijd ook al die andere notities: verlossing, behoud, zaligheid. Mijn aardse redding komt niet van beneden, is van God! Naam van de Heere met vijf hoofdletters wordt geschreven, dan ziet dat op Zijn verbondsnaam. Hij de getrouwe is, de Ik zal zijn die Ik zijn zal. De God die nooit zal laten varen het werk dat Zijn hand begon. Die Naam die nieuwtestamentisch zo rijk is opgebloeid in Christus, het heil is des HEEREN. Tot die verbondsnaam nam David reeds de toevlucht: o Heere. Nu komt aan het einde die naam weer terug. Het heil, mijn persoonlijke, mijn eeuwige redding, verlossing als koning, het heil is des HEEREN. Tegenstanders, zijn vijanden smaalden, hij heeft geen heil bij God. Ziende op zichzelf moet David dat ook erkennen. Inderdaad, ik heb vanwege mijn zonden, alle heil en bescherming verbeurd. Die opstand van Absalom, waar herinnerde David dat aan? Ongetwijfeld aan overspel met Bathseba en doden van Uria. Bij monde van profeet Nathan gezegd: zal je vergeven worden, maar zwaard van je huis niet wijken. En daarom in die opstand droeg David ook gevolgen eigen opstand en zonde. Ziende op zichzelf, tegenstanders gelijk geven. Verzondigd, man naar Gods hart, Gode zij dank, David mag meer weten! De dingen liggen Gode zij dank niet vast in mij, maar in God, in diens roeping, verkiezing, genade. Het heil is des HEEREN. Gode zij dank, daar komt het vandaan, daar ligt het eeuwig vast.
En gemeente, zo staan de zaken ook vandaag. De dingen liggen niet vast in u en mij. Gode zij dank niet. Maar in Hem. Alle kinderen van God zullen belijden: het heil is des HEEREN. Aan mezelf overgelaten zou ik het nooit hebben gezocht, na ontvangen genade 1000 maal verknoeid, nee belijdenis van de kerk: het heil komt van boven. Het is van God, allereerst. Het welt op uit Zijn genadige verkiezing, Zijn eeuwig welbehagen. En vervolgens, het heil, is enkel en alleen verworven door Zijn Zoon. In Hebreeuwse grondwoord klinkt Zijn Naam al door, Yeshua. En dan de prachtige woorden van de catechismus: Hij ons redt van de zonden. Geen nagelschrap van welke zondaar ook aan de pas gekomen. Niet alleen verkiezing van de Vader en verlossing van de Zoon, maar ook de Heilige Geest die het toepast, vernieuwt, geloof doet doorbreken, zo weet te arbeiden, kinderen van de duisternis, worden herschapen tot kinderen van het licht. Voor Christus ingewonnen, Hem van harte liefkrijgen, leren wandelen, in nieuwe gehoorzaamheid. En kijk, zo verlossing, helemaal voort uit Drieenige God. Gode zij dank, in Hem ligt het ook vast. Dat geldt eerst voor al Gods kinderen afzonderlijk. Satan zit in hun leven niet stil. Alles aan doen, laten vallen en struikelen, vandaag, in zichzelf geen haar beter dan David, tot hinken en zinken ieder ogenblik gereed, zij het moesten vasthouden, het zou als water uit de handen glippen, maar (Psalm 138) de HEERE die is zo getrouw als sterk. Welk een genade, welk een heerlijke werkelijkheid: het heil is des HEEREN. Niet in de mensen, ligt niet vast in de mensen, of in beste van Gods kinderen of knechten. Nee, het heil is des HEEREN. Wat een troost, voor allen die Hem vrezen, die heil en hoogst geluk ontvangen. Hij is niet de eerste, ook de laatste, dwars door strijd en moeite heen, eeuwig thuis brengen. Loflied opklinken, niet: wij hebben dit en dat; nee: uw vrije gunst alleen wordt de ere toegebracht. En tegelijk mogen we ook zeggen, daarmee mogen we eindigen, welk een geweldig perspectief, het heil is des HEEREN.
Het is waar, de tegenkrachten zijn ook vandaag vele. Satan gaat rond als een briesende leeuw, dagen van ontkerstening, kerk naar de randen van de samenleving, relletjes die er in de politieke zijn maken dat duidelijk, kerk wordt weggedrukt naar randen van de samenleving, woord dat voor oud en krachteloos wordt uitgemaakt. Toch geëvangeliseerd? Toch huisbezoeken? Toch geklopt op van nature gesloten harten? Ja, ja, ja. Want: het heil is des HEEREN. Het komt op uit God, het ligt vast in God, Hij zal ook zelf voor de vrucht zorgdragen. Krachtig en onwederstandelijk. De Schrift is er vol van. Saulus van Tarsen, een brok verzet, blazende dreiging en moord, een peil van de Heere: wat wilt Gij wat ik doen zal? Als die eerste christengemeente Paulus tot bekering had moeten brengen, dan niet gebeurd: het heil is des HEEREN. Hij werkt het ook uit. En daarom ook in het heden het welbehagen des Heeren, zegt Jesaja, gelukkiglijk voort gaan. Door niets en niemand te keren. Ziet u daar naar uit? In uw persoonlijk leven? Leven kinderen en kleinkinderen, in gemeente en kerk, land, volk, vorstenhuis? Bij uzelf beginnen: oog omhoog geslagen, uitgeroepen: o Heere. Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt. het heil is des HEEREN. En laat daarom uw toevlucht en voor allen die u liggen in die Drieenige God, die het u toeroept: wend u naar Mij toe en wordt behouden, want Ik ben God en niemand meer. Opdat ook voor u mag gelden: doch Gij, Heere, zijt mijn schild en aan u vervuld mag worden: het heil is des HEEREN. Amen. [49]
Psalm 3:2
Dankgebed
Geef een reactie