In Psalm 119 legt de dichter uit dat hij een vreemdeling is. Wij zijn op reis naar de eeuwigheid. Zijn wij op weg naar het Vaderhuis? Of reizen we ‘slapend’ door deze wereld? Van nature zijn we blind voor wie we zelf zijn en wie God is. Maar de Heere wil ons daaraan ontdekken en ons leiden door deze aardse woestijn (zoals McCheyne dichtte). Gods Woord en Geest geleiden ons op ons levenspad – alleen dan komen we op onze bestemming.
Het leven van een pelgrim
- Zijn belijdenis (‘ik ben een vreemdeling op de aarde’)
- Zijn gebed
Gemeente, als ik vraag, Psalm 119, waarvan kent u die? Jonge mensen zullen zeggen: die ken ik omdat het de langste psalm is. Dan zeg ik: akkoord. Wat is dan de kortste? Psalm 117, twee verzen. Een ander zegt: Psalm 119 is eentonig van aard. Het gaat telkens om hetzelfde: de inzettingen, wet van God. Dat maakt deze psalm eentonig van aard. Toch, en zo wordt deze psalm vaak gelezen en bevonden, denk je dan verkeerd. Als je deze psalm aandachtig doorleest (de vader van Matthew Henry zei: je moet deze psalm niet in een keer lezen, maar elke ochtend moet je één tekst nemen en daarover mediteren), dan zou je tot de ontdekking komen dat het om veel meer gaat dan alleen om de wet, geboden, inzettingen. Dat deze psalm breed van opzet is, als het gaat om het geestelijk leven.
Want daar gaat het om: het geestelijk leven. Van iemand die de Heere mag kennen en liefhebben. Dan blijkt dat deze Psalm niet in het wilde weg is weggeschreven. Alle leeftijden komen aan bod. Jonge mensen komen aan bod in vers 9: je pad zuiver houden overeenkomstig Gods Woord. Je levensweg op de juiste wijze vervolgen. Er wordt gesproken over oordelen, in de HSV kom je het niet zo tegen, maar het woordje ‘bepalingen’ in vers 20 duidt op de oordelen van God. Er wordt gesproken over verdriet, bijvoorbeeld in vers 28. Er wordt getrokken aan hem vanuit de wereld, vers 37. Dag en nacht komen aan de orde. ’s Nachts is hij met geestelijke dingen bezig (vers 55 en 62). Over geboren worden, de dichter denkt terug aan zijn levensgeschiedenis. Heere, U hebt mij gemaakt. Hij heeft het over het woord en gebod. Over vervolging, over zonden. De psalm is een psalm waarin allerlei aspecten naar voren komen van het geestelijk leven. Daarom wordt deze psalm wel genoemd: het a-b-c van het geloof. Met eerbied gesproken. De Heere leert de ene keer dit, en dan dat. Je krijgt bepaalde aspecten te leren in concrete omstandigheden van je bestaan. Dat kan je terugvinden in Psalm 119. Rijk aan inhoud over wat de Heere Zijn kinderen leert.
Zo ook het vers dat we lazen. Ik ben een vreemdeling op de aarde. Nou, als je dat zo zegt, op dit moment, je laat het tot je doordringen, zoals het geldt voor andere verzen, is het een merkwaardig vers. Is dat zo, een vreemdeling zijn? Hier speelt ons leven zich af. Je wordt hier geboren, je leeft hier, je hebt je familieleden en vrienden, je werk heb je hier, je gaat naar school. Deze aarde waar je je hobby’s hebt. Er is zoveel hier. Ik voel me een vreemdeling?! Ik voel me juist heel erg thuis.
Paulus zegt in 1 Korinthe 15 dat de mens uit de aarde aards is. Zou je moeten vragen aan die mensen die nu in het stadion zitten (er is een bekerfinale nu): voel je je een vreemdeling? Kom je uit de vorige eeuw?! Ik ga voor het voetballen…! Maar die mensen zitten niet ver weg. Misschien vanavond ook in de kerk. Die zegt, nou, als het gaat over vreemdeling-zijn op de aarde, ik moet zeggen: ik voel me eigenlijk ook wel heel erg thuis op aarde. Mijn vaderland ergens anders? Mijn wensen en verlangens anders? Die mens in het stadion heeft zich te onderzoeken, maar de mens in de kerk ook.
De psalmist geeft weer dat we op reis zijn. Woordje ‘vreemdeling’ geeft aan dat we op reis zijn. We zijn reizigers. We reizen allemaal (vroeger zei men): medereizigers naar de eeuwigheid. Het klinkt wat ouderwets, maar het is wel waar. We zijn reizigers, naast elkaar (ik zit naast u): we zijn allemaal op reis. De reis van de een duurt zoveel jaar, die van de ander korter of langer. Er komt een einde aan. Je kunt die reis bewust of slapend meemaken. Ik las bij Thomas Watson: je kunt met de boot (in die tijd gebruikelijk als je een lange tocht maakte), wekenlang wakende kunnen meemaken, maar ook slapende. Je hebt het niet in de gaten, maar je bent toch op reis.
Wij zijn ook op reis. Reizigers. Op reis naar de eeuwigheid. En dan is daar die vraag, waarvan ik geloof dat die gesteld moet worden (het is geen vanzelfsprekendheid dat die reis goed gaat): waar is onze reis nu naartoe? Stel je voor dat vandaag het einde van de reis is aangebroken. Het viel mij zo op, toen ik hier naar toe ging (ik kom zelf ook uit een stad) hoeveel politie en ME hier stond. Voor het geval er rellen uitbreken. En om calamiteiten te voorkomen. Stel je voor dat er zo’n calamiteit is, wat in stadions gebeurd. Stel je voor dat het in de kerk zou plaatsvinden. Niet aan gedacht voordat je naar de kerk ging. Maar waar eindigt de reis dan? Eeuwig bij God of eindigt de reis eeuwig buiten God?
Reizigers. Vreemdelingen. Ik moet denken aan een andere Engelse prediker, McCheyne. Gedicht geschreven: ‘Het wachtwoord der hervormers.’ Dat begint: ‘Eens was ik een vreemdeling voor God en mijn hart. Ik kende geen schuld.’ Een vreemdeling voor God en je hart. Dat je God niet kent. Een vreemde bent voor God. Een vreemde van jezelf. Als het gaat om wie je zelf bent. Jezelf nooit werkelijk ontdekt (wie je bent voor God, hoe God je ziet). Dat is een aangrijpende aangelegenheid. Want daarmee leef je los van God. Dan ga je slapend die reis vervolgen. Dan kom je uit voor de troon. En dan zegt God: altijd een vreemdeling van Mij gebleven, eeuwig buiten mee. McCheyne dicht ook nog iets anders: ‘Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt’ (toen Hij Jezus leerde kennen). ‘Nu reis ik getroost onder ’t heiligend kruis’ (het gaat niet vanzelf, zoals de dichter van Psalm 119 ook zegt), en dan vervolgt McCheyne
Naar ’t erfdeel daar Boven in ’t Vaderlijk huis:
Mijn Jezus geleidt mij door de aardse woestijn:
Gestorven voor mij! Zal mijn zwanenzang zijn!
Daar zal de Heere zeggen: komt in, U die de gezegende van de Vader bent. Dan gaan de poorten van de hemel open. Dan mogen ze binnenkomen – op kosten van het Lam.
Hier op de aarde dan wel als een vreemdeling. Wanneer reis je nou getroost? En wanneer ben je nou die vreemdeling waar de psalmist over spreekt? Nou, als dit waar is: ‘Mijn Jezus geleidt mij.’ Alles staat of valt met Eén Naam en Eén Persoon. Dat geldt in de rechtvaardiging en heiliging. Rechtvaardiging dat doet God en ga er dan maar mee aan de slag? Nee, zo is het niet. Afhankelijk van Christus! ‘Mijn Jezus geleidt mij door de aardse woestijn.’ Dus het fundament is Christus. En de voortgang in het geestelijke leven (en de beoefening van het vreemdelingschap) vindt een fundament in Christus. Het ligt in Hem en in niemand anders. Daarom, het fundament, ook na ontvangen genade: Christus is het.
Hij is de grote vreemdeling geweest op aarde. Als je Zijn leven beschouwd (ik hoop dat de jonge mensen meepreken vanavond…), Hij was een vreemdeling. Er was voor Hem geen plaats. In de herberg niet (toen Hij nog in de schoot van Zijn moeder was). En toen Hij zijn werkzaamheden verrichtte: de Zoon des Mensen heeft niet waar Hij het hoofd kan neerleggen. Dieren hebben een plek waar ze kunnen rusten. Maar de Zoon van de Mens niet. Zijn leven is een opgejaagd leven. Hoe gingen mensen met Hem om? Was het: nu zijt wellekome, Jesu lieve Heer? Ze wilden Hem weg hebben. De aarde is van Hem – maar de aarde is vervreemd van Hem. Hij is gekomen. Hij heeft Zijn leven op de aarde ook beëindigd. Men moest Hem niet – of het godsdienstig of werelds gezind was: voor Jezus geen plaats. Kruist Hem!
Waar ging Zijn hart naar toe? Heel vaak zocht Hij de eenzaamheid. Hij zocht het aangezicht van Zijn Vader. Hij kon niet buiten de gemeenschap van Zijn Vader om. Midden in de nacht zocht Hij het gebed. Gemeenschap ervaren. Ik ben een vreemdeling op de aarde – dat kon Jezus zeggen. Dat was Hij echt. Zijn Vaderland was uiteindelijk hier boven – bij Zijn Vader.
Wanneer kunt u, ik zeggen: ik ben een vreemdeling? Als we gaan in het voetspoor van Hem. Voorbeeld uit het Oude Testament. Abraham heeft het over de dagen van de vreemdelingschappen. Jacob had het ook over vreemdelingschap. Het waren vreemdelingen – op reis naar een ander vaderland. Daar waar God is, daar waar Christus is.
Zijn wij ook zulke vreemdelingen? Die niet vreemd doen, maar vreemdelingen die staan te midden van de strijd en wereld, maar vreemdelingen die door genade het voetspoor van Jezus mogen drukken. ‘Mijn Jezus geleidt mij.’ Dat is een wonder, als dat zo mag zijn! Vooral omdat dat van nature niet zo is. Als de schellen van je ogen worden afgenomen, als je gaat zien wat je nog nooit eerder hebt gezien, aangaande jezelf, aangaande God, aangaande Christus, aangaande de omstandigheden in het leven. Alles komt in een ander licht te staan. De Geest laat het licht erop vallen.
Wanneer ben je zo’n vreemdeling? Als je in het voetspoor mag gaan. Waar is Christus? Op dit moment in de hemel. Een vader en moeder, die in de kerk zitten, als het gaat om dit leven: misschien zitten je kinderen in het stadion. Of je kreeg ze niet mee naar de kerk. Ik wil er graag voor mijn kinderen zijn. Ik wil graag dat ze tot bekering komen. Of voor je vader of moeder. Maar vreemd als je nooit verlangt naar het vaderland waar je uiteindelijk toe behoort.
Gisteren was het 4 mei, dodenherdenking. De mensen die met ons verbonden zijn met de kerktelefoon hebben meegemaakt. Komen beelden bij mij naar boven. Je zult in Auschwitz hebben gezeten. Of Westerbork (dat was een van de minst weldadige kampen, zegt men, maar zo’n kampleider heeft 80.000-90.000 mensen op transport gesteld). Maar mensen die in zo’n kamp zaten. Auschwitz. Boek van Joel C. Rosenberg, ‘De ontsnapping’ (op historische gronden). Mensen die zich daar niet thuis weten. Mijn thuis is ergens anders. Een oude man of vrouw die teruggekomen is. Ik kwam thuis, maar ik had het me anders voorgesteld. O, ben je daar? Ik dacht dat je niet meer leefde. Ik hoorde niet in het kamp – ik was daar een vreemdeling. Ontzettend groot verlangen om terug te keren naar huis.
Hoor ik het Paulus ook niet zeggen? Om ontbonden te zijn en met Christus te zijn, dat is zeer verre het beste. Had Paulus geen vermaak op de aarde? Was het kommer en kwel op aarde? Dat zegt Paulus niet. Maar hij zegt: altijd verbonden zijn met Jezus…! Leven in het aanschouwen (en niet meer leven door het geloof).
In de Tweede Wereldoorlog mochten mensen elkaar niet ontmoeten. Maar als ze elkaar na jaren weer zagen… Hij leeft nog! Zij leeft nog. Elkaar in de armen vliegen. Maar altijd bij mijn liefste te mogen zijn: Jezus. Aanschouwen is zien. In verwondering. Nooit geen pijn meer te doen. Nooit meer zondigen. Hem eeuwig groot te maken. Mijn hart is tot Uw dienst en lof bereid! Zou toch vreemd zijn als je vreemdeling bent op de aarde, en je zoekt nooit de dingen die boven zijn?! Je zoekt toch naar waar je je hart op hebt gezet. Een hobby, carriere of weet ik wat. Als het gaat om de Heere Jezus, zegt Paulus: zoekt dan de dingen die boven zijn! Daar waar Christus is. Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn, zegt de Heere Jezus in Mattheus 6.
Vreemdeling. Dat is sterven aan jezelf. Sterven aan de zonde. En dan kan het zelfs zijn dat ik hier vanmiddag in de kerk zit en ik zeg: je haalt dat er steeds bij, maar dat komt omdat het vroeger voor mij een grote hobby was (de voetbal), dat je hier in de kerk zit en zegt: ik ervaar het hier wel als een woestijn. Die sport blijf ik leuk vinden… En als ik eerlijk ben voel ik een trekking naar die dingen toe, waarvan ik weet: het is niet goed. En het kan zelfs een breuk teweeg brengen van binnen met de gemeenschap van de Heere. Heere, wanneer komt die dag dat ik daarvan verlost mag zijn? Ook al die ijdelheden. Wend mijn oog van de ijdelheden af, zongen we. Wilt U mijn ogen ervan afwenden? Ik ben er niet tegen bestand.
Een vreemdeling die de strijd ervaart en daarom Jezus zo nodig heeft. Zonder Hem niet te kunnen leven. Zonder Hem geen zonde-dodend leven. Ik heb U nodig! Als ze ons onze zondagse kleren uittrekken, wat blijft er dan over? Een vreemdeling, die achter de Grote Vreemdeling (=Jezus) aangaat? Dan is het hier door de strijd en woestijn heen. En toch, het gaat goed. Mijn Jezus geleidt mij! Daar is de erfenis, hier boven. De rust die er over blijft voor het volk van God. Een vrede die zo compleet is dat ze door niemand teniet kan worden gedaan. Vergeving die zo volkomen is dat de Heere zegt: al uw zonden weggeworpen in een zee van eeuwige vergetelheid. En Mij eeuwig bedoelen. Hier door het geloof, als een vreemdeling. Wel een taak hebbend als vreemdeling. Het is deze maand de maand van de ramadan. Een van de broeders zei: wij als gemeente hebben daar best veel mee te maken. Er wonen hier veel mensen met een islamitische achtergrond. Uw buren of wat dan ook. U kunt uw medemensen niet bekeren. Gelukkig maar, anders zou het de volgende dag omgekeerd zijn. Maar de Heere kan het wel – maar Hij kan u gebruiken. We gaan niet schelden op Marokkanen. Alzo lief heeft God de wereld gehad! Een Marokkaan kan er ook bij – als ik er bij kan, als heiden. En een Turk ook. Al kan ik de ander niet met woorden bereiken, moet ik daar wel naar leven. Automatisch, achter de Heere Jezus aan. Vat U mijn hand! Dat die Turk denkt bij zichzelf (die de islamitische godsdienst is toegedaan): wat heeft die jongen of meisje? Ik maak me maar druk of ik goed genoeg ben voor Allah. Ik ben er nooit zeker van. Maar die jongen of meisje hebben een zekerheid in zich. Geen zelfverzekerheid. Maar authentiek, in een ander. Wat is dat voor een zekerheid? Zou de Heere het vandaan niet kunnen doen? Natuurlijk!
Ik ben een vreemdeling op aarde. Verberg Uw geboden niet voor mij. Ik heb een gids nodig, Heere. Want als het gaat om vreemdeling zijn en hoe te leven op de aarde, ik weet het niet. Ik heb een gids nodig. Als ik op vakantie ben, Italië bijvoorbeeld, je krijgt een rondleiding, ik heb gehoord van mensen dat het heel indrukwekkend te zijn. Maar je hebt wel uitleg nodig om dingen te kunnen vatten. En als het gaat om je examens, of je nieuwe studie: je hebt een handvat nodig. Een studiegids waardoor je geleid wordt. Deze dichter zegt: Heere, ik heb leiding nodig. Dat bedoelt hij met: verberg Uw geboden voor mij niet. Niet alleen maar de tien geboden, maar de hele wet van Mozes (Genesis tot Deuteronomium). Dát heb ik nodig. Wilt U mij leiden door de Thorah? Door datgene wat U op papier hebt laten schrijven? Wet en evangelie. Volgen van U. Verberg Uw geboden voor mij niet. Ik zie het woord en de wet niet en het evangelie niet, ik weet niet hoe ik gaan moet, ik ben tot zinken gereed. Watson zegt: de Heere geeft ons een geest die bestraald moet worden met goddelijk licht. Geef mij Uw woord en paart U Uw geest daaraan. Opdat ik in Uw spoor mag wandelen.
Dan weet u gelijk welke middelen u nodig hebt. Eenvoudig: het woord van God. Maak in Uw woord mijn gangen en treden vast. Weet u waar u om vragen mag: namelijk de Geest. Die opening geeft van het Woord zodat je het woord mag gaan verstaan. Dat is meer dan begrijpen. Dat je door dat woord heen mag kruipen. Dat woord dat door jou heen kruipt. Verlichting van je verstand en hart. Dus, bidden om de Heilige Geest. Doorwaai de hof van mijn hart. De hof van de gemeente. Doorwaai de hof van mijn bestaan – als ik in aanraking kom met anderen. Verberg Uw Woord niet voor mij.
Als er Eén op dat Woord heeft betrouwd en erin heeft gestudeerd, is het Jezus wel gedaan. Hoe oud was Jezus toen Hij met het Woord bezig was? 12 jaar. Wist u niet dat Ik moest zijn in de dingen van Mijn Vader? Zittend aan de voeten van de rabbijnen. Hij bezocht de synagoge – Hij schuwde de tempeldienst niet. Hij zag in het offeren en in de symboliek, hoe er gesproken werd over Hem zelf. Als het voor Jezus gold, dat Hij zich verbonden wist aan het Woord en zo in gebed het aangezicht van God zocht, zouden wij dan zonder kunnen?! Deze psalmdichter niet. Werkelijk vreemdeling zijn op de aarde en zo als vreemdeling leven, als U mij leidt. Als U Uw geboden niet verbergt. En verheerlijk daarin Uw grote Naam en breid Uw koninkrijk uit.
We gaan naar huis – dat hoop ik althans. Ik hoop dat het woord mee mag reizen. Meer nog, als u een vreemdeling bent van God en uw eigen hart. Jezus staat met wijd uitgebreide armen voor u. Hij zegt: mijn zoon, mijn dochter, op grond van Mijn verdiensten, geef Mij uw hart. Hij meent het voor 100%. En u die als vreemdeling in al uw strijd wat u ervaart, op welke manier dan ook, de voetstappen van deze Vreemdeling mag drukken: het is echt waar, of u het altijd voelt of niet voelt, het maakt de werkelijkheid niet minder: ‘Mijn Jezus geleidt mij door de aardse woestijn: Gestorven voor mij! Zal mijn zwanenzang zijn!’ Amen.
Hervormde gemeente Rotterdam, Maranathakerk, zondag 5 mei 2019, 17 uur. Schriftlezing Psalm 119:1-24.