God roept ons in de Bijbel op om Hem te zoeken. Niet omdat Hij Zich voor ons verborgen houdt maar om te ontdekken dat niet wij Hem zoeken maar Hij ons. David zoekt, uit genade, Gods aangezicht. In de Zaligmaker Jezus Christus is die verse en levende weg geopend. Pleitend op Zijn bloed mogen wij in Gods nabijheid komen. Daar gaat ons hart weer meedoen. Daar wordt onze geest afgestemd op Gods Geest.
Psalm 27 vers 8: ‘Mijn hart zegt tot U: U zegt: Zoek Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o Heere!‘.
Leven voor Gods aangezicht
1. Zoek Mijn aangezicht [de opdracht];
2. Ik zoek Uw aangezicht [het antwoord].
1. Zoek Mijn aangezicht
Gemeente, jongens en meisjes hier in de kerk en thuis met ons meekijkend, jongens en meisjes, jullie kennen allemaal dat gedichtje wel: zoek Jezus veel, zoek Jezus vroeg, wie Jezus heeft die heeft genoeg. Zoeken, daar gaat het vanmiddag over. Zoeken dat is een woord dat telkens terugkomt in deze Psalm.
We zoeken allemaal. Waar zoeken we allemaal naar? We zoeken naar het leven. Daar zijn we immers voor geschapen. Niet om te sterven maar om te leven. Wat is nu een goed leven? Iemand zegt: dat is een leven zonder Corona. De Heere zegt als je echt wilt leven, tot leven wilt komen, op adem wilt komen, tot rust wilt komen: dan moet je bij Mij zijn.
Zoek Mijn aangezicht. Het staat er in meervoudsvorm. Niet alleen voor David bedoelt, we lezen het door heel de Bijbel door. Zoek de Heere terwijl Hij te vinden is. De Heere Jezus heeft het gezegd in het Nieuwe Testament: wie zoekt die vindt.
Het kan een hele zoektocht zijn. Misschien zegt iemand: dat ik echt de Heere mag vinden. Dat ik Hem toebehoor. Die zekerheid. Niet meer hoef te twijfelen en niet zo op die golven wordt heen en weer geslingerd.
Een ander vraagt zich af: waarom zoeken? Wil de Heere ons het ons moeilijk maken? Moet ik heel goed mijn best doen om Hem te vinden. Dat kan niet de bedoeling zijn. Waarom zegt Hij het dan? Om u en jou in die zoektocht te laten ontdekken dat Hij het is die naar u zoekt. Dat heeft Hij bij de doop al bevestigd. Wat het Evangelie inhoudt. Dat Hij zoekt naar mensen die Hem niet zoeken.
Daarom zit jij vanmiddag te luisteren. Dat Hij het is die u zoekt voor Zijn aangezicht. Daar wil Hij u hebben. Dat begrijpen de jongens en meisjes ook wel, dat als je iemand in zijn gezicht kijkt, dan is iemand dichtbij. Van zo dichtbij maakt de Heere Zich bekend. Van zo dichtbij wil Hij dat wij Hem kennen.
Maar gemeente, dat kan toch helemaal niet? Wie kan voor Zijn aangezicht bestaan? Voor Hem die een ontoegankelijk licht bewoont. Van wie de engelen zingen heilig, heilig, heilig en hun gezichten met hun vleugels bedekken. Mozes zegt: toon mij Uw aangezicht. Dat zou niet kunnen zegt de Heere. Geen mens kan mij zien en leven.
U kunt de geschiedenis. Mozes achter een rots. De Heere legt Zijn hand erop. En dan gaat de Heere voorbij en dan mag Mozes zijn achterste zien. Maar dan zegt de Heere nog: Mijn aangezicht zul je niet zien. Maar hier de Psalm: zoek Mijn aangezicht. Niet van achteren, niet van de zijkant. Maar zoek Mijn aangezicht, van de voorkant. Hij wil u dus ontmoeten. Niet van een afstand zoals we elkaar ontmoeten in deze tijd. Maar van dichtbij, heel dichtbij.
Hij laat u niet ergens alleen over deze wereld zwerven. Hij zoekt naar een ontmoeting. Wat is dat bijzonder dat de Schepper van hemel en aarde zoekt naar een ontmoeting met u. En dat Hij daar Zelf de weg voor baant. Dan zegt de Heere het tegen diezelfde Mozes die eerst de steenrots in moest en slechts het achterste van de Heere mocht zien, dat hij het moet zeggen tegen Aaron en zijn zonen en zij het moeten zeggen tegen het volk.
De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten, de Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede. De Oud Testamentische zege vervuld in de Nieuw Testamentische zegen in de genade en vrede. Die genade en vrede is er gekomen door dat Kind in Bethlehem. De Heere Jezus Christus. Niemand heeft ooit God gezien, zegt Johannes. Maar Die in de schoot van de Vader was heeft Hem ons verklaard. Dat geldt nu vandaag nog steeds dat niemand God kan zien en blijven leven. Maar, en dat is het Evangelie, wie de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, die heeft het eeuwige leven.
Pleitend op dat bloed van de Zaligmaker mag ook u komen in Gods nabijheid. Zonder angst, zonder beven. Wat is dat een blijde boodschap. Wat is dat groot als je dat in je leven gaat begrijpen, het Evangelie gaat begrijpen. Dat je pleitend op de Zaligmaker bij de Schepper mag komen die in Christus is verzoend. Daarin ligt de zekerheid, in het offer van het Lam. Wat is dat een ontdekking dat je in die zoektocht gaat ontdekken dat je mag komen zoals je bent bij die Vader. Als een verloren zoon, verloren dochter. En dat Hij je aanneemt als een kind ook al ben je dat helemaal niet waard. Maar aanneemt op basis van het offer van de Heere Jezus Christus.
Wat is dat groot als je dat gaat ontdekken. Dat je niet een keer maar elke dag mag komen zoals je bent. En dan niet alleen als zondaar, en dat is een wonder, maar ook als Zijn kind. Thuiskomen bij de Vader. Daar gaat David iets van uitleggen in deze Psalm wat het betekent om te leven voor Gods aangezicht. Om te leven als kind van God. Een is waar dit alles van is doordrenkt: allen die in Jezus Christus zullen leven en niet sterven.
Dat we in een samenleving met afstand weten: het is mijn goed nabij te wezen bij mijn God. Dan is de praktijk vaak weerbarstig. Om echt te leven als een aangenomen kind. Op grond van het bloed. Om echt als een erfgenaam te leven. Wat kunnen er een stoorzenders zijn onderweg. Als je dat ervaart, dat ben je zeker niet de enige. Ook David heeft dat ervaren.
David weet het. Diepe overtuiging. Door de Geest in hem gepland nabij God te zijn. Maar hij weet ook hoe daar alles tegen in opstand komt. Dat er een is die u daarvan af wil houden en in de duisternis wil brengen. Hij kent precies je zwakke plekken. Hij weet precies hoe hij de aanwezigheid bij de Heere moet tegenhouden. Daar heeft hij allerlei technieken worden.
Onreine gedachten. Verkeerde woorden. Bij een ander brengt hij dingen in beeld waardoor de Heere onbelangrijk voor je wordt. Soms gebruikt hij ook het alledaagse leven. Omstandigheden die het geestelijk leven overhoop kunnen zetten. Die kende David ook. Ergens in zijn leven heeft hij deze Psalm gedicht. Misschien moest vluchten voor koning Saul of zijn zoon Absalom. Of een andere situatie dat valse getuigen tegen hem opkwamen.
Boze, tegenpartijen op hem afkwamen. Ze wilden hem als wilde dieren verscheuren. Van alle kanten stormden het in Davids leven. De ene zorg was nog niet voorbij of de andere kwam alweer. Valse getuigen tegen hem opstaan. Mensen die wrevel uitblazen. En gemeente, wat gaat David dan doen als hij het zo moeilijk heeft?
Dan gaat hij bidden tot de Heere, rechtstreeks roepen tot God. Een directe vraag, direct gericht aan God. Gemeente, wat is dat rijk. Dat er een God is tegen wie je alles zeggen mag, alles brengen mag. Zoals een kind alles aan zijn vader, als het goed is tenminste, vragen mag. De eeuwige God, de Schepper van hemel en aarde, die van eeuwigheid tot eeuwigheid dezelfde blijft, is benaderbaar, aanspreekbaar. Gewoon in het leven van elke dag.
Als je in de auto zit op weg naar je werk. Als je staat te wachten op de bus. Als je thuiszit met je kinderen en thuisonderwijs tegenvalt. Het moet op zo’n moment geweest zijn in de hectiek van het leven dat David bidt: antwoord mij. Zo eindigt vers 7. En gemeente wat gebeurt er dan in die ontmoeting met de Heere? Als hij weer stil wordt voor Gods aangezicht, dan opeens dringt het tot hem door dat de Heere al geantwoord had. Mijn hart wat de Heere zelf al had gezegd.
Dan gaat David de Heere Zijn eigen woord voorhouden. U zegt Zelf: zoekt Mijn aangezicht. Dat brengt ons bij de tweede gedachte voor de preek: ik zoek Uw aangezicht.
2. Ik zoek Uw aangezicht
We voelen wel aan dat daar iets plaatsvindt in de ontmoeting met de Heere. Dan komt daar de echo in het hart van David. Zijn antwoord op Gods antwoord. Ik zoek Uw aangezicht. Daar komt daar die wederkerigheid. Vernieuwing, leven. Over en weer. En in het Hebreeuws is het altijd natuurlijk mooier dan in een vertaling. In het Hebreeuws zijn het eigenlijk vier woorden die weerspiegelen een literaire vorm. Eerst het eerste woord, dan het tweede en dan weer het tweede en dan het eerste.
Mijn aangezicht, dat is dan weer een woord. En dan het derde begint niet met ik zoek maar met Uw aangezicht. En dan het laatste woord ik zoek. Weerspiegeling. Het bijzondere is dat David daar een Naam tussenplaatst. U aangezicht o Heere ik zoek. Hij verandert daarmee de vier woorden naar vijf woorden: Zoek, mijn aangezicht, Uw aangezicht, Heere, ik zoek.
Leven in Gods tegenwoordigheid hangt niet af van de omstandigheden. Is niet een subjectief verhaal dat vandaag waar is maar morgen niet. Leven in Gods tegenwoordigheid hangt van de Heere af. Daarom begint en eindigt David deze Psalm met de Heere. Dat is een andere literaire vorm. De Heere is mijn levenskracht, vers 1. Vers 14: wacht op de Heere, ja wacht op de Heere. David ziet het weer te midden van alle omstandigheden van het leven, dat er een ding is dat echt van waarde is en echt blijft bestaan.
Een ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken. In die ontmoeting met de Heere ontspringt dat nieuwe leven. Dat hernieuwde verlangen. Daar wil ik voor leven, van leven, uit leven. En ook in de tekst van de preek staat er eigenlijk een toekomende vorm: dat zal ik zoeken. David verlangt ernaar dat hij mag leven in die ononderbroken aanwezigheid van de Heere. Dat ik elke dag mag wonen in het huis van de Heere. En de lieflijkheid van de Heere mag aanschouwen in die tempel.
In die tempel valt wat te beleven blijkbaar. David bedoelt waarschijnlijk de tabernakel. De tent der samenkomst. Waar de offers werden gebracht. Daar toont God Zijn lieflijk aangezicht. Daar wil God ons ontmoeten door middel van de tabernakel. Nu nog zoveel duidelijk door Zijn Zoon. Johannes getuigt: het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond, getabernakeld staat er eigenlijk. Zijn tent opgezet.
We hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd. Als van de eniggeboren van de Zoon. Vol van genade en waarheid. Daarom kwam de Zaligmaker naar de aarde opdat wij Hem aanschouwen in ons leven. Zoeken. Buiten ons, in Hem ligt het vast. Zien, ontdekken, verlangen, aanschouwen. Dat is niet even snel uit de Bijbel lezen, even snel luisteren naar een lied en dan hebben we dat ook weer gehad. Aanschouwen is stil worden. Stil mijn ziel wees stil.
Je laven in Zijn tegenwoordigheid. Toen David naar die tabernakel keek, toen stroomde het leven weer in zijn hart. Toen kreeg hij weer moed, toen kon hij weer verder. Niet toen hij naar zijn eigen geestelijk leven keek, niet toen hij naar de vrucht keek maar naar de bron keek. Brandofferaltaar elke dag weer vergeving van zonden. Daar niet blijven steken. Via het voorhof komen we in het heilige.
Bij het reukofferaltaar waar de dankbaarheid omhoogstijgt. Dan is daar dat dikke gordijn, dat voorhangsel. David verlangt ernaar als hij denkt aan dat gordijn. Als ik de lieflijkheid van de Heere mag aanschouwen. Dat kon voor David nog niet. Dat gordijn zat nog dicht. Jongens en meisjes wat gebeurde er toen de Heere Jezus stierf? De Heere Jezus werd geboren, ging lijden en sterven en wat gebeurde er toen Hij zei ‘het is volbracht’? Toen scheurde dat dikke gordijn.
Toen werd de toegang geopend. Nu mogen wij vanmiddag dichterbij komen dan David toen. Dat is toch haast te groot om waar te zijn. In het Oude Testament de priester eenmaal per jaar naar binnen met een schaal met bloed. Wij mogen dagelijks komen op die verse en levende weg. Met lege handen pleitend op Zijn offer. Wat een rijkdom waar David naar verlangt: opdat ik daar mocht wonen.
Wonen. Jongens en meisjes, waar je woont dat is je thuis. Daar ben je elke dag. Daar wil de Heere zo graag bij je wonen. Daar wil de Heere je zo graag zien elke dag. Lees je Bijbel bidt elke dag. Gemeente, leven wij door de Zaligmaker? Aan de voeten van de Heiland? Daar wil Hij u zo graag ontmoeten. Daar kom je echt tot rust. Daar mag je schuilen in de hut in de dag van het kwaad, in het verborgene van Zijn tent. Dat is de plaats waar de ark stond. Dat is de plaats waar de Heere woont, achter het voorhangsel.
Daar mag je niet alleen komen op grond van het bloed van de Zaligmaker, daar mag je wonen. Daar wil Hij je ontmoeten elke dag. Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent. Hij beschermt mij achter het voorhangsel. Daar kunnen de pijlen van de boze je niet raken. Nee, het is niet zo dat ze er niet meer zijn. Het is niet zo dat er geen dingen meer zijn om je zorgen over te maken. Die vijanden zijn er nog steeds. Vers 6, van alle kanten omsingelen ze mij. De ene zorg is nog niet over of een andere dient zich in.
In die ontmoeting met de Heere doet Hij je erboven uitzien. Ook nu zal verhoogd worden boven mijn vijanden uit. Wat zie ik boven die vijanden, die duizend zorgen en vragen die je angstvallig hart zo kunnen benauwen, overstijgen? Wat is dat? De rook van de brandoffers die je zonden wegdoen. De reuk van de reukoffers van de dankoffers. Hij vertroost het hart dat schreiend tot Hem vlucht.
Daar gaat je hart weer meedoen. Daar wordt jouw geest afgestemd op Gods Geest. De Heere is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen? Ja, dan gaat David weer meedoen, zijn hart weer meedoen. Ik zal in Zijn tent offers brengen. Ik zal onder het geschal van de trompetten zingen voor de Heere. De nood en de klacht aan de ene kant en het Godsvertrouwen en de jubel aan de andere kant. Ze gaan zo hand en hand. Juist te weten wat je hebt betekent ook zo dat je weet het te missen.
Verberg Uw aangezicht niet van mij. Keer U niet van mij af. U bent toch mijn hulp geweest? David wil het als het ware vasthouden. O God van mijn verlossing. Daar gaat het naartoe: die ononderbroken aanwezigheid van de Heere. Van de Vader, Zoon en Heilige Geest.
En David zegt zelfs, al zouden vader en moeder mij verlaten, dat is toch wel het ergste wat een kind kan overkomen, dan nog zal de Heere mij aannemen. Vanwege die eeuwige grote Davids Zoon zijn daar eeuwige armen. Heere, leer mij Uw weg. Als U mij leidt in die wolkkolom en vuurkolom, dan komt het goed hoe dan ook. Leidt mij in dat rechte pad. Nee, die weggaat niet over rozen maar in de gebrokenheid draagt hij ons.
Geef mij niet over aan mijn tegenstanders, aan de duisternis, als ik Uw aangezicht niet meer zie, niet meer opmerk. Dat zou toch wel het ergste zijn wat mij kan overkomen in mijn leven. Waar was mijn hoop, mijn moed gebleven? Maar nu heb ik het geleerd van Uzelf, door die ontmoeting in het Woord door Uw Zoon, ook al zie ik het lang niet altijd, leef ik er lang niet altijd uit, al belegerde mij een leger, al brak een oorlog tegen mij uit, dan nog vertrouw ik hierop.
Het is een belijdenis maar ook een gebed. Laat mij dan nog vertrouwen op die Naam van U. Want Ik ben die Ik ben. Dat is toch Uw Naam. Onnoembaar aanwezig deelt U mijn bestaan. Hoe adembenemend, ontroerend dichtbij, deelt u mijn bestaan. Ik ben die Ik ben en Ik zal er zijn. Amen.
Zondag 10 januari 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. L. Krooneman – Schriftlezing Psalm 27