Hersteld Hervormde Gemeente Driebruggen

(ds. Ten Klooster ging voor i.p.v. ds. R. van de Kamp uit Barneveld)

Psalm 89:3

Belijdenis algemeen en ongetwijfeld christelijk geloof, 12 artikelen

Psalm 73:14

Schriftlezing, Openbaring 7:1-4,9-einde

Tekst voor de verkondiging, Openbaring 7:9

Psalm 34:1,2

Psalm 16:6

Psalm 69:14

Preekaantekeningen

Tekst die we overdenken, buitengewoon verkwikkend onderwerp. Hemelse stof. Johannes de apostel, de discipel die Jezus lief had, verbannen, mag blik slaan naar de hemel. Wat ziet hij? God gezeten op de troon, met in Zijn rechterhand een boek, beschreven van binnen en buiten, verzegeld met zeven zegels. Dat boek is het boek van Gods raadsbesluiten. Dat boek bevat de regering van God over Zijn gemeente hier op aarde en de oordelen, de gerichten, die uitgesproken worden over haar vijanden. Ook voltrokken zullen worden. Johannes ziet dat boek. Maar dat boek is verzegeld. Het boek van Gods raad kan dan door niemand ontsloten worden. En daarover weent Johannes. Ja, hij weende zeer. Dat niemand waardig gevonden was het boek te openen en te lezen en dat in te zien. Maar weer richt de blik van Johannes hemelwaarts, dan ziet hij het Lam. In het midden van de troon. En als niemand in staat is zegels te verbreken, dat ziet Johannes dat het Lam het boek neemt en het Lam de zegels gaat verbreken. Maar voordat na zes zegels geopend te hebben, het zevende, wordt Johannes door tweetal gezichten vertroost. God laat zien, dat door de oordelen, de gerichten heen, de kerk in haar wezen niet beschadigd zal worden. Maar op oordelen ziet, dan wel bevreesd. Wie zou dat niet? Hoe zal het gaan met de kerk, die des Heeren is? Midden in oordelen staande blijven? Bezwijken onder geweld van de satan, die briesende leeuw? Staande blijven onder verzoekingen en verleidingen van deze wereld? Maar God die de noden en behoeften van Zijn kinderen kind, eer zij roepen, ook Johannes, want de Heere toont hem het getal van de verzegelden, de 144.000, de gekenden, verzegeld in Christus door de Heilige Geest, de oprechte gelovigen, de ware gelovigen, de ware leden van Christus kerk, door oordelen heen behoed. Wel verdrukt worden, ook benauwd worden, toch zullen zij, hoe dan ook, behouden worden. Het Lam borg voor. Christus houdt Zijn kerk in stand, dan mag de hel vrij woeden.

Levende kerk, u lette daarop dat het niet een gebouw of instituut is. Nee, dat zijn mensen. Naar artikel 37, allen die gewassen zijn met het bloed en verzegeld met de Geest. Vanaf Adam en Eva, tot jongste dag. Muurvast in Gods welbehagen, God drieenig. Doorboorde handen, die reiken van de hemel tot de aarde. Zalige bemoediging voor Johannes, Gods kerk vandaag, einde van de eeuwen. Zalige rust, geloofsrust, in God drieenig. Rust mijn ziel, God is Koning. Hijzelf verandert niet. Dat is eerste grond van troost.

Tweede grond ligt in visioen in vers 9 en verder wordt getekend. Toneel getekend in hemel. Ziet schare die niemand tellen kan. De verloste kerk, de triomferende kerk. Eens mag Johannes daar ook bij zijn, nu nog vervolgd en verbannen, maar eens, ten volle, eeuwig Zijn God loven, eren, danken, grootmaken. Een rijker bemoediging indenken? Is dat niet jaloers makend? Al is Johannes verbannen, strijd te strijden, in grote eenzaamheid, als hij ziet op de kroon die wacht, alsof Christus zegt: houd moed! Je zult niet beschadigd worden. Johannes ziet een grote schare, die niemand kon tellen. Het is de taal van de verwondering. De strijdende kerk wordt hier met een symbolisch getal aangeduid, de 144.000. Schare is ontelbaar die voor God zal staan; niet met getal, ook is dat al een symbolisch getal, genoemd. Ik hoef er niet op te wijzen dat God het getal wel kent, de Heere kent de Zijnen. God schreef de namen van Zijn gekenden, verkorenen in het boek des levens. God weet het juiste getal, [Psalm 139]. Hoe dan ook grote schare, als met de sterren aan de hemel. In heldere nacht naar buiten zou gaan, sterren tellen, het gaat je duizelen. Dat is gewoon onbegonnen werk. Getal gezaligden niet te bevatten. Ons verstand verduisterd en zeer beperkt. Schare kan door niemand geteld worden. God had al tegen Abraham gezegd, en hij is de vader aller gelovigen: uw zaad, als aan zand aan de oever van de zee. Ontelbaar.

Haaks op werkelijkheid, die wij waarnemen? Kerkelijke situatie bepaald niet hoopgevend. Afval massaal. Voormalige kerk, waar je ooit het woord hebt mogen bedienen, is nu een moskee. Afval, de neergang, de secularisatie. Heere Jezus zelf: de poort eng, weg nauw, weinigen die hem vinden. Vergelijking maken, die zalig worden en die verloren gaan, van de eerste klein getal, laatste groot. Ziel kwam geven, Jezus gezegd: voor velen. Velen zullen komen, van oosten en westen, met Izak aanzitten. Voor de troon van God eens een grote schare, ontelbare schare zal zijn. Volstrekt in overeenstemming met hoogheid en grootheid van God. God is een groot koning, niet groot genoeg van denken. Grootheid komt uit in veelheid van onderdanen. Soeverein, niet slechts over enkeling, over honderdtal, duizendtal, nee, ontelbare schare. Volkomen in overeenstemming, grote werk dat Jezus heeft volbracht. Grote betekenis en waarde daarvan. Daar ook niet groot genoeg van denken. Ongeloof denkt klein van God en Jezus, groot van zichzelf. Jezus bloed gegeven voor velen. Dat zei Jezus in dit gitzwarte, gedenkwaardige nacht. Dit is mijn bloed dat voor u en velen vergoten wordt, tot vergeving van zonden. Er kan dus geen misverstand over bestaan: het is een grote schare. De Heere zij daarvoor gedankt. De hemel is ruim, Gods hart is zo groot, offer van Christus, zo belijden wij met Dordtse vaderen, genoegzaam tot verzoening van de gehele wereld. Niet te tellen.

En de werkelijkheid, die op aarde zo anders lijkt? Wij weer, met beperkte verstand. Wij zien maar een klein gedeelte van de wereld. Noemen ze vandaag global village. Maar wij zien niet alles. Niet alles wat Christus heeft. Nu niet voor het eerst. Was een knecht van God, die dacht dat ‘ie alleen was, maar er waren er nog 7000. God heeft overal kinderen die in de palmstad zullen komen. Uit alle natie, geslachten, uit alle volken, uit alle talen. Daar komen ze vandaan. Natie is een groep mensen, overeenstemming in zeden, voorbeeld de joden, geregeerd door verschillende, zij zijn een natie. Uit alle natiën vertegenwoordigers voor de troon van God. Geslachten ook. Verstaan we ook, mensen die bloedverwanten zijn, die familie zijn. Onder volk verstaan we mensen die in hetzelfde land worden, geregeerd worden door dezelfde overheid, onderworpen aan zelfde wetten. Geestelijke, zedelijke beschaving; andere volken in zedeloosheid dreigen weg te zinken (zoals ons eigen land en werelddeel). En talen, dat geeft de kennen, mensen die dezelfde spraak hebben. Sinds Babel uiteen in verschillende talen. Toch zullen er zijn, die Gode lof zullen toezingen. Noord en zuid, oost en west, jong en oud, groot en klein, blank en zwart. Zal zijn: een kudde en een Herder. Geen babylonische spraakverwarring. Hoge harmonie. Gezongen, gesproken, er zal worden gedankt, in slechts een taal: de welluidende taal van de hemel. De hemel looft, o Heer, Uw wonderen dag en nacht.

U let er wel op: er staat, uit alle geslachten. Niet alle geslachten of volken. Nee, uit alle geslachten. Ik houd hier toch maar even de pas in. Vraag naar u, jou toe te brengen. Of wij er dan ook bij zullen zijn? Door evangelie van het kruis, geraakt, ontmaskerd, overtuigd, ook wij gebogen voor de Heere, macht en majesteit van Zijn woord, werking Heilige Geest, niet bezig houden of het er veel zijn of weinig zijn, maar nadrukkelijk ter harte nemen, antwoord: strijd gij om in te gaan. Strijd gij, die vraag, om in te gaan door de enge poort. Ook maar niet als een keurmeester bepalen, wie wel en wie niet. Maar dat heel eenvoudig aan God overlaten. In de kerk geldt het oordeel van de liefde. Wij kijken naar de buitenkant, voor God zijn wij een doorschijnende glasplaat. Wij uit de aarde aards. Wij geneigd in te wroeten en te wroeten en te wroeten tot we er zelf in vallen. Wij die alleen maar de lof op onszelf te bezingen. Onszelf in de hoogte te steken en ons te bewonderen, ook nog. Wij kinderen van de duisternis, onderdanen van de hoogste van deze wereld. Van koning veranderen, wederomgeboren worden. Nodig om door de band van het geloof, band van de liefde aan Christus verbonden, de inzet te leren, de eeuwig durende lofzang op zijn God, zijn Geest, gevoegd bij de schare, alles door de vrede bloeit.

Want waar is die schare? Johannes ziet die schare staan voor de troon en het Lam. Ze zitten niet, liggen niet, ze staan. Om wil van de koning te doen. Een volk tot Zijn dienst bereid. Voor aangezicht van God. Hier genieten de kinderen van God de allernauwste gemeenschap met de Vader. Een dichter heeft ooit gezegd: buiten God is het nergens veilig. Psalm 91 zegt: “schuilplaats des Almachtigen…” Buiten God is het nergens veilig. We voegen daar aan toe: buiten God nergens zalig. Wie God de trotse nek toekeert, is niet veilig, niet zalig. Integendeel: die is diep ellendig en rampzalig. De hel is de plaats van de rampzaligheid. Waarom? Omdat daar de mens verstoken is van de nabijheid van de Heere. Nabij God te zijn dat is een zaligheid niet af te meten, met geen pen te beschrijven, met geen tong uit te spreken. Soms, soms mag je er een voorsmaak van ontvangen. Onder het woord, het woord voor je open gaat. Alles om je heen wegvalt. Als je ervaart: dat gaat mijaan, dat raakt mij. Aanzitten aan de maaltijd van de Heere, Christus zelf tevoorschijn treedt, Zich wegschenkt, dit deed Ik voor u. Als Christus Zich openbaart, de omgang met God mag worden beoefend, gemeenschap ervaren. Maar dat is maar even, maar je zou dat altijd wel vast willen houden. Net als Petrus, een tabernakel willen bouwen. Kerk nog niet uit, nog niet van tafel opgestaan, of omstandigheden van de wereld leiden af. Zonde maken een scheiding.

Maar gemeente die ogenblikken, die nabijheid mogen ervaren. Als die al zo rijk, zo vol, zo zalig zijn. Wat zal het dan zijn voor de troon van God? In de hemel komt niets dat onrein is, kan de satan niet meer binnendringen (neemt u dat mee). Onverstoorbaar, onverwoestbaar, eeuwig gelukkig. ‘k Zal dan gedurig bij U zijn… [Psalm 73] U zong het mee. Niet alleen met uw lippen, maar met heel uw hart? Is het uw belijdenis, dat dit uw hoogste geluk is? Ik vraag dat aan de ouderen onder ons, vraag het aan ouders, ook aan jongeren: wat is je zaligst lot? Zoeken wij het hier en nu in deze wereld met alles erop en eraan? Genot in deze wereld? Eer en aanzien, naam en faam, in kennis, in godsdienst zonder meer, in uiterlijkheden en plichtplegingen, als het niet meer is, is het arm, leven leeg, als zeg je nog zo gelukkig te zijn. Wie de dichter van Psalm 73 verstaat, weet van het vergankelijke van deze wereld. Genot van de zonde maar een ogenblik. Die weet van de droefheid naar God, die zoekt het hoogst vermaak, genot in de gemeenschap met God, door Jezus Christus in een waarachtig geloof (dat is de slagader van het christelijk geloof). Als we Christus hartelijk en oprecht lief hebben, Hem volgen, gehoorzaam zijn, als Hij ook voor ons het Lam is.

Hij is in het midden van de troon, aan de rechterhand van God. Het geslachte Lam, waarmee wordt duidelijk gemaakt wordt wat Hij heeft gedaan. Niet maar een mogelijkheid bereid, nee, Hij is de zaligmaker. Hij maakt zalig. Hij kwam voor hen naar deze aarde, Hij vernederde zich, werd gekruisigd, “Mijn God, Mijn God…”, Hij ging de dood in, stond op, opdat ze gered zouden worden. Opdat ze in die verzoende betrekking met God zouden worden gesteld. Immers, die schare, staat voor Hem, aanschouwen het Lam. Gods kinderen veel van de Heere Jezus gehoord, veel van Hem gelezen in het Woord of andere lectuur, geleerd van Hem als priester (tussen te treden, hemelhoge schuld), koning (te regeren, omdat ze zichzelf niet regeren kunnen), profeet (..) Gebeden in Zijn Naam. Uit Hem bediend. Vertroosting gevonden in Zijn wonden. Hem hartelijk lief gekregen. Toch Hem nog nooit gezien. Wat zal dat zijn, voor Hem staan? Blik op Hem gericht? Hem leren kennen als plaatsbekledende en schuldovernemende Borg, geloven met heel je hart, mag beleven, Hij in mijn plaats, toorn gestild, in mijn plaats de straf onderging, de gehoorzaamheid aan de wet volbracht, weggedragen, schuld betaald, recht op het leven verwierf, dan ga je hier al zingen. En zeg maar dat het niet zo is. Ik heb het wel gezien, verwrongen gezichten, omdat er iets was van die diepe vreugde, vrede. Dan ga je zingen, “Mijn hart vervuld met heil…”[Psalm 45] Hier al zo ligt, hoe dan zijn, daar straks, onafgebroken staren. Eeuwig Hem te aanschouwen. Tegenwoordigheid van het geslachte Lam maakt de hemel tot een hemel.

Nou, daar staat dan die schare. Ze zijn bekleedt met lange witte klederen en palmtakken in hun handen. Opnieuw met beeldspraak te doen. Lange witte klederen, gerechtigheid en heiligheid. Vervolg maakt dat duidelijk. Een van de ouderlingen zegt dat, wie zijn zij, vanwaar gekomen, antwoord op die vraag, uit de grote verdrukking komen, wit gemaakt, gewassen in het bloed van het Lam. De schare in de hemel bekleedt met die witte klederen, is geheel rechtvaardig. Het kleed van de gerechtigheid van Christus, door geloof ontvangen. De gerechtigheid die Christus heeft verworven en aangebracht. Dat kleed bedekt hen helemaal. Hier op aarde belijdt de kerk totaal onrechtvaardig te zijn, dat ze schuld hebben. Hier leren ze te buigen voor God, zichzelf te veroordelen. Door geloof nemen ze de toevlucht tot het kruis van Jezus Christus. Vergoten tot volkomen verzoening van al onze zonden. Vergeving, vrijgesproken van verdiende straf. Door God aangenomen tot kind en erfgenaam. In Christus rechtvaardig voor God. Door Christus bevrijdt van de zonden. Ja, wel een vraag: waar zijn uw, jouw zonden? Of je draagt je zelf, of ze zijn op het Lam. Of je hebt de vrijspraak ontvangen, of je bevindt je onder de toorn. Een derde is er niet. Geen derde weg voor nette, overtuigde, orthodoxe mensen. En ik ben met overtuiging orthodox. … dan ziet God je aan alsof je nooit een zonde gedaan, alsof je zelf had verworven. Dan ga je weer zingen: zo ver om onze ziel te troosten [Psalm 103] Mijn zonden uit gena vergeven, ik heb de eeuwige dood verdiend, maar erf het eeuwig leven.

Ook beeld van de heiligheid. De schare is volmaakt heilig. Volmaakt heilig. Geen spetje te zien. Al waren ze van top tot teen onrein, God zegt Ik zie niets. Ontroerende foto, die Paulus toont aan Rome. Mijn keel een geopende graf, met mijn tong pleeg ik bedrog, slangenvenijn, mond vol van vervloeking (na ontvangen genade wordt het er niet beter op. Heidelbergse Catechismus: nog maar een klein beginsel nieuwe gehoorzaamheid. Vernieuwing van ons leven, sterven, door de Heilige Geest, ten dele. Daarom spreken we van een strijdende kerk, die strijd is bepaald niet gemakkelijk Of hebt u nooit last van die donkere macht? De wereld, die trekt en die lokt, waarbij ik er voor de zekerheid aan toevoeg dat de wereld ook kerkelijke vermomming kent. Ook eigen vlees, de duivel. Maar straks bevrijdt van alle last die ons omringt. Boven is Gods kerk heilig in gedachten, geen bittere, onzuivere gedachten. Rein in woorden en in daden. Heilig in alles. Daar is ze rechtvaardig, helemaal, en heilig, totaal.

Palmtakken eenvoudig teken van overwinning, daar symbool van. Overwonnen zijn alle vijanden. Overwonnen is de zonde. Overwonnen is de duivel. Overwonnen is de wereld. De dood, heel die schare, hoe in eigen kracht, in zichzelf, o zo zwak, zijn sterk zo groot. Heel die schare heeft overwonnen. Alleen het is nederlaag op nederlaag. Overwinnaars in en door Christus. Hij heeft de satan overwonnen. Hij heeft de dood overwonnen, graven opengeworpen. Heel wat mee te stellen. Palmtakken in hun hand. Nodig en geboden met deze woorden tot onszelf in te keren. In de hemel wordt er gezongen, daarin is de erkenning, zaligheid, redding, alleen maar te danken aan ontfermende God. Lam, troon. Is vanwege de verdienste van Christus, werking van God heilig Geest. God is een God van heil en volkomen zaligheid. Uitkomsten tegen de dood. Dat is van ons dus niet, dat is van Hem, van Hem alleen. Tot in eeuwigheid voor gedankt worden.

Leg uw levenskleed er nou eens naast, naast die lange, van die hemelbewoneres. Onszelf een heel klein beetje leren kennen, maakt ons beschaamd, verlegen. Wij houden tegen het licht van Gods heiligheid. Zonde die ons kleed besmeurt. Uw, jouw gedachten de toets van Gods heiligheid doorstaan? Kunnen uw en jouw en mijn werken, ik sluit mijzelf er bij in, onze werken, de toets van Gods heiligheid doorstaan. En dan nog dat hart van ons, waaruit het opwelt, door en door bedorven is, zullen wij dat in ons onreine kleed, de weg vervolgen? In dat bezoedelde kleed? Met bedrieglijke hoop dat je kleed er heel aardig uit ziet. Net zondags pak aan hebt, of een mooie jurk, of aan einde baan wel kunt verwisselen met lange witte kleed? Jij kent toch ook gelijkenis van avondmaal. Komt de koning binnen, zit er nog een, een zonder bruiloftskleed. Vriend, hoe hier in gekomen? En hij verstomde. Het bloed stolde in zijn aderen. Hoe hier ingekomen? Ik bid, u, jou, misleid jezelf niet. Er is maar een fontein, waar in we vuile kleren kunnen reinigen. Dat is bron die op Golgotha ontspringt. Christus. Christus. Ik wilde wel dat ik alle talen van alle mensen in heel de wereld had om de schoonheid en gepastheid en noodzakelijkheid kon uitzeggen, kon uitjubelen. Want Hij, Christus is ons van God geschonken. Tot een volkomen verlossing.

Begrijpt u de vraag van de Heere Jezus? Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Wie zegt gij dat Ik ben? De Christus, de Zoon van de levende God. Geen openbaring van vlees en bloed. Deze Christus, staat voor u en voor jou om je te nodigen. Bede op je lippen, “ontzondig mij met hysop… [Psalm 51], witter wezen.” “Komt dan en laat ons tezamen richten, zonden rood als scharlaken [Jesaja 1]. En als u met deze bede knielt voor de man van smarten, ik verzeker u: Hij zal u, jou niet afwijzen. Nooit. Maar je zonden vergeven, hoe groot ze ook zijn, hoeveel ze ook zijn, hoe ver je ook van huis bent, hoe diep ook gezonken, Hij zal u bekleden met klederen van het heil, mantel van gerechtigheid. Dan zult u staan voor die troon, voor het Lam. Dan zult u, misschien moet u zuchten, “geen vreed’ alhier, geen wapenstilstand…”, dan zult u roepen, de lof, de heerlijkheid, de kracht, de eer zij onze God in alle heerlijkheid. Amen. [19.48]