In Psalm 73 belijdt Asaf dat hij bijna uitgegleden was omdat hij slechts op uiterlijke omstandigheden lette. God vatte echter zijn rechterhand. Hij mocht in het heiligdom (weer) zien op het offer en het bloed waardoor hij wist: God kastijdt Zijn kinderen wel, maar zal ze uiteindelijk behouden. De goddelozen zullen vergaan. Ook voor predikanten is deze psalm een bemoediging; als er in de pastorie en op de preekstoel strijd kan zijn.
Broeders, de vakantie ligt weer achter ons. De Haamstedeconferentie is bijna voorbij. Een nieuw seizoen ligt er voor ons. Misschien bent u weggeweest. Wij zijn ook weggeweest. Tijdens de vakantie liep ik met mijn vrouw, hoog in de bergen. Dat doen we maar al te graag. We genoten van de heerlijkheid van de Schepping. Hoe groot is God! Hoe heerlijk zijn de werken van Zijn handen. Onze vaderen belijden: het is een schoon boek (artikel 2, NGB) met daarin kleine en grote letteren… Toen wij genoten van het natuurschoon, kwamen wij plotseling een bordje tegen. In Zwitserland en Oostenrijk zie je dat vaker. Deze tekst raakte mijn hart. Wat lazen?
‘Alle die Schönheit Himmels und der Erden ist gefasst in dir allein. Keiner soll immer lieber mir werden als du, liebster Jesu mein.’
Al de schoonheid van hemel en aarde is in U aanwezig. En niets zal mij op aarde dierbaarder zijn dan mijn liefste Jezus. We keken elkaar aan. En hadden stof genoeg om al wandelende die dag te overdenken. Niets zal mij op aarde dierbaarder zijn dan mijn liefste Jezus. Die woorden deden mij deden aan Psalm 73.
Die avond vroeg ik aan mijn vrouw: kan je daar nou van harte amen op zeggen? Dat niets mij dierbaarder is dan mijn liefste Jezus. Ik stelde de vraag ook aan mezelf. Ik leg de vraag ook hier in uw midden. Als alles wegvalt, mag het dan zijn: als ik Hem maar overhoud? Is Hij u dierbaar geworden? U die gelooft, is Hij dierbaar. Kunnen we daar amen op zeggen?
Asaf wel. Hoewel, ook niet altijd, blijkbaar. Want, dat leren we uit Psalm 73. Asaf werd niet elke morgen wakker met een tekst in zijn hart en psalm op zijn lippen. Wat is dat heerlijk, Psalm 3: ik lag en sliep bewust…
Zo is het niet iedere morgen, toch? Bij Asaf niet. In vers 22 lezen we immers dat hij onvernuftig was. Hij wist niets. Hij heeft geworsteld. Hij vergelijkt zichzelf met een beest in deze psalm. Wie wil dat van zichzelf gezegd hebben. Waarom? Hij was toch niet iemand met een crimineel verleden? Integendeel! Hij was een getalenteerd, begaafd musicus. Niet op heidense feesten gaf hij shows. Nee, hij mocht dienen voor de HEERE. Hij stond in het huis dat naar Zijn huis genoemd was. Samen met Heman (de dichter van psalm 88) en Ethan (de dichter van psalm 89) trad hij op toen de Ark werd opgevoerd; toen David een tent gespannen had. Toen de dienst werd ingesteld. Toen de trompetten klonken. En toen David huppelde. Asaf stond het huis des HEEREN om psalmen aan te heffen…. De eredienst. Asaf kreeg daarin een leidinggevende functie. Het gaat om de man die na David de meeste psalmen op zijn naam heeft staan: 12 psalmen zijn van Asaf.
Hoe komt hij zo ver, dat hij zichzelf een groot beest bij God noemt? Hij is toch een dienaar van de HEERE? Afgezonderd om Hem te dienen. Asaf, man, je bent een tempelzanger. Psalm 75: U alleen, U loven wij. Asaf, als je sterft, ga je eeuwige tabernakel in: ‘k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheid. Die verwachting is er, zeker.
Er is ook een andere kant. We hoorden van Kaleb. Staan in het geloof; met God door benden dringen. Luther begint deze psalm met ‘dennoch’. Nochtans. Een nochtans-geloof. En-toch!
Als het gaat om Asaf, ja, zolang we op aarde zijn, we willen de voetstappen van de Meester drukken, dan hebben we te maken met strijd en aanvechting. De boze is er zo bij. Die fluistert in en sist toe. Je zingt wel mooi, je preekt wel mooi; maar kijk eens om je heen? En als je je levensboek opendoet, hoe zit dit? Hoe kan je dat met dit rijmen? Het kan zijn dat er meer vragen zijn dan antwoorden.
Asaf gunt ons een blik in zijn hart. Hij vertelt ons iets over zijn diepste worstelingen. Hij zingt inderdaad groot van de HEERE. Hij wordt niet elke dag zo wakker. Hij heeft dagen dat hij maar moeilijk uit zijn bed kan komen. Het lijkt dan alsof er een steen op onze ziel ligt.
Misschien hebben wij zulke zondagen. De preekstoel roept. Ik moet weer op pad…
Wat is er met Asaf aan de hand? De HEERE is goed voor hen die Hem vrezen. De weg van de goddelozen zal vergaan. Zo is het toch? Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Maar het lijkt maar al te vaak net andersom te zijn. Hij ziet zovelen die zich niet bekommeren om God of gebod. En het gaat hen toch goed. Hoe kan dat?
Misschien worstelt u dat. Je bent de pastorie ingegaan. In geloofsgehoorzaamheid. Maar, gaat alles op rolletjes? In het gezin. Je persoonlijk leven, je gezondheid. Hoeveel moeilijkheden kunnen er niet zijn in het leven. Hij kijkt naar de buren, die op zondag anderen dingen doen. Misschien wel naar Zandvoort gaan. Ze lijken wel gelukkig. Gaan zo fijn met elkaar om. Misschien is er uw gezin altijd was. Hun kracht is fris, blakende gezondheid, leven elke dag vrolijk en prachtig, geen vuiltje aan de lucht, geen financiële tegenslagen, hun ogen puilen uit van vet. Ze eten en drinken er lekker van. Ze hebben het goed. Jac. van Dijk zei: ze hebben speknekken. Het gaat zo goed in het leven, ze hebben de mooiste auto, een droomtuin…
Asaf zegt: ik was nijdig. Dat betekent: jaloers. Die kruipt onweerstaanbaar omhoog. Namelijk: ik was nijdig, jaloers, op de dwazen. Ziende der goddelozen vrede. Heb je daar ook wel eens last van.
Misschien zat je bij iemand in de klas, die ging het zakenleven in. Je komt bij hem: heel imperium opgebouwd. Dan komt in je op: ja joh, had je maar een vak moeten leren. Ik denk aan die man uit mijn gemeente, hij is diaken geweest jarenlang, toen kreeg hij een beroerte, hij kon niet meer goed functioneren. Wel aan het werk blijven, aangepast. Toen reed een heftruck hem omver. Toen was hij halfzijdig verlamd. Hij kreeg corona. Het was kantje boord, zeggen we dan. Toch heeft de HEERE hem erdoorheen gedragen. Hij deed zijn uiterste bed. Dominee, wellicht mag ik straks weer naar huis. Hij maakte een verkeerde beweging in de douche, brak zijn bovenbeen. Ik ben een grote pechvogel dominee, zei hij. Wat zeg je dan? Ik heb vrouw en kinderen en kan niet naar ze toe. Mijn toekomst ligt in duigen. Hij weet wie de HEERE is. Maar toch, het moet je maar gebeuren. Aan de kant gezet…
En daar komt nog iets bij, als het mensen goed gaat, die respect verdienen, dan kan je zeggen: het is ze gegund, ze betekenen zoveel. Het gaat juist vaak die mensen goed die ons respect niet verdienen. Mensen die akelig hoogmoedig zijn. Geen mededogen hebben met hun naaste. De mededogen omringt hen als een keten, zegt Asaf. Geweld bedekt hen als een gewaad. Ze worden rijk over de rug van een ander. Ze pronken ermee. Ze zetten een mond tegen de hemel. Spurgeon zegt: ze gedragen zich alsof ze burgemeester zijn van het nieuwe Jeruzalem.
Hoe zou het God weten? Zou er wetenschap zijn bij de allerhoogste? Asaf krijgt het niet bij elkaar. Inderdaad, de vragen zijn groter geworden dan de antwoorden. Is er dan geen God die ingrijpt in de wereld? Ze hebben rust in de wereld en leiden een zorgeloos bestaan… Kortom, voor de vromen lijken er alleen maar kruizen te zijn. Voor de goddelozen alleen maar kronen. De twijfelt sluipt het hart van Asaf binnen: heb ik dan mijn handen tevergeefs gezuiverd? Ik word de ganse dag geplaagd. Mijn bestraffing is er iedere morgen. Iedere dag heb ik strijd en moeilijkheden te overwinnen. Alsof God de goddeloze spaart en de rechtvaardige ombrengt.
Misschien herkent u dit een beetje. Wat wordt er ook in pastorieën geworsteld. Wat kan de HEERE onbegrepen wegen gaan. Je dacht dat het zus zou gaan, maar het ging zo. Want: Zijn wegen zijn hoger dan onze wegen. We moeten leren: Zijn kracht wordt in onze zwakheid volbracht, moeten we leren. God zet weleens een streep door onze plannen. Om ons klein te maken. Om ons als was in Zijn hand te maken, een instrument tot Zijn dienst bereid.
Je komt zo ook bij gemeenteleden. Die vertellen je een verhaal, je hebt tijd nodig het te verwerken. Dominee, ik verloor mijn vrouw. En ik mis ze iedere dag. Een jaar later stond ik aan het graf van een kleinzoon van 15. En nog een jaar later een kleinzoon van 24. Dat zijn verhalen die binnenkomen. Die je meedraagt. Wat kan de HEERE soms diepe wegen met Zijn kinderen gaan.
Misschien hebt u een worsteling waar anderen niet van weten. Hoe kom ik het seizoen door? Mijn bestraffing is er iedere morgen. Als we op onszelf teruggeworpen worden… dan blijven we nergens. Dan raken we zo teleurgesteld in onszelf. Mij aangaande, wat mij betreft, mijn voeten waren bijna uitgeweken. Mijn treden uitgeschoten. Het was kantje-boord. De bodem van het land van Israël bestaat voor een groot deel uit kalksteen. Als het na een zomer gaat regenen, dan wordt die kalksteen spiegelglad. Voor je het weet, glijd je uit. Bijna was ik uitgegleden. In het ravijn gestort. Bijna…!
Maar daar bewaart de HEERE Zijn kinderen voor. Er verandert iets. Vers 17: totdat…! God laat Zijn volk niet in het verdriet. Hij bedroeft Zijn kinderen wel, maar weet wat ze nodig hebben. Hij doet dat opdat ze tot Hem getrokken worden.
Als het gaat om het heiligdom, wie denkt dan niet aan de tabernakel? Daar had Asaf Zijn taak. Het ambt, waar de HEERE hem gesteld had. We zien Asaf vroeg op weg gaan. Die morgen met heel veel strijd opgestaan. Hij treedt het voorhof binnen. Hij ziet een joodse man binnenkomen. Met een offerdier. Een joodse vader zegt, neem hem maar. Het scherpe mes flikkert. Het bloed wordt opgevangen, aan de hoornen van het altaar gesprenkeld. Asaf wordt geroepen om te dienen, om de psalmen aan te heffen. Psalm 79 misschien wel: Gedenk niet meer aan ’t kwaad, dat wij bedreven; onz’ euveldaad word’ ons uit gunst vergeven…
Dan gebeurt er wat. Zijn voeten staan op heilige grond. Waar Hij zijn voetstappen zet, daar druipt het al van vet. Weten wij daarvan? Toch naar Gods huis gegaan. Met vragen, zorgen, moeilijkheden. Totdat ik in Gods heiligdom inging. Daar gebeuren wonderen! Daar mogen de nevels opklaren. Zo is het ook bij Asaf.
Asaf is in het huis van God. Daar wordt hem geleerd wie God wil zijn voor zondaren. God die in de stilte van de eeuwigheid gedachten van vrede heeft gehad. In de volheid van de tijd heeft Hij Zijn Zoon gezonden.
Dan gaat Asaf zingen. Dan komt er water onder het schip. Dan mag hij de lofzang zingen:
Zo zullen wij, de schapen Uwer weiden,
In eeuwigheid Uw lof, Uw eer verbreiden,
En zingen van geslachten tot geslachten
Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinb’re krachten.
Broeders, is er herkenning? Je wist niet hoe je de zondag door moest komen. De HEERE was erbij. Je mocht het Woord ontvangen en uitdelen. Het was ook voedsel voor je eigen ziel. Je mocht ook mee-eten. Je zag het weer scherp, wie Hij wil zijn voor zondaren. Weet je, dan word je er boven uit getild. Dan ga je ook je eigen dwaasheid zien. Hoe dwaas of het ongeloof is! Hoe waard Hij het is om geloof en geprezen te worden.
Asaf zat er helemaal naast. De muren vallen, de banden breken. Hij mag de HEERE grootmaken. Het lijkt de goddeloze voor de wind te gaan. Maar ze brengen hun leven door als in een droom. Er komt een moment en dan schrikken ze wakker. Gij zet hen op gladde plaatsen. De weg van de goddelozen zal vergaan. Ze storten in eeuwige verwoesting neer. Ze zullen straks staan met lege handen. Die passage uit de Christenreis vind ik zo mooi. Christen in het huis van Uitlegger. Hij ziet twee jongemannen. De ene speelt met kostbare vazen. De een na de ander valt en op enig moment heeft hij niets meer. De ander heeft zijn handen gevouwen en de blik omhoog. Hij verwacht een andere stad. Waar je schat is, zal je hart zijn.
Wat is nu werkelijk mijn schat? Wie is mijn liefste? De wereld trekt, maar is als een zeepbel. Plotseling spat alles uiteen. Mozes heeft dat doorgehad. Hij had alles aan het hof van de Farao. Hij zei ‘nee’ tegen een glanzende carrière. Liever met Gods volk kwalijk behandeld worden, voor een tijd. Hij zag op de vergelding des loons. Het leven in de wereld is als een droom. Het is niet echt. Een droom is maar zo voorbij. Asaf is het heiligdom ingegaan. Hij heeft het bloed gezien, de liefde Gods gezien. Liefde, zo weergaloos groot. Het bedrog van de wereld. Maar de vastheid heeft Hij in God gevonden. Hij zingt ervan: Gij hebt mijn rechterhand gevat. Wat heerlijk! In het heiligdom, broeders, neemt Hij je bij de hand. Hij leidt je in de grazige weiden. Hij spreekt tot je in je geween en zegt: Ik ben je heil alleen. Daar verlang je toch altijd weer naar, om een ontmoeting met Hem te hebben!
Dominee, ik ben zo graag in de kerk, zei iemand. Waarom? Het bleef stil. Hij zei: om nabij God te zijn. Ik vond dat een ontroerend antwoord. Dat heeft me geraakt. Dat is pas kerken. Om nabij God te zijn. Toch?
Zo was het ook bij Asaf. Hij dreigde te verdrinken. Zoals eens Petrus. Hij wandelde op de golven. Maar toen hij op de golven zag, zonk hij weg. Er bleef maar een gebed over: help mij. Jezus greep hem bij de hand. Gij kleingelovige, waarom hebt gij gewankeld?!
Asaf mag weten: Gij zult mij leiden door Uw raad. Gij zult mij in Uw heerlijkheid opnemen. Het ligt niet in onze handen. Dan komt het niet goed. Geloven betekent in de houtgreep van een gelovend God liggen, zegt Calvijn. Ze komen thuis, omdat God het wil. Mijn God, U zal ik eeuwig leven. In de houtgreep van een belovend God liggen. Ik heb ze in de bergen zien gaan. ’s Morgens vroeg heb ik ze zien gaan. Het was nog glad. Een vader die zijn zoontje vasthield. Kom maar, let maar op mij. Zo mag Asaf zijn weg vervolgen. HEERE, houd mij vast!
Broeders, weten wij het ook? We hebben het opnieuw nodig: dat we bij de hand genomen worden. Dan komen we het seizoen toch niet door, dan kunnen we toch niet preken. Gij zult mij in heerlijkheid opnemen. Dat is voor straks. Hoe groot is het goed dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vrezen. Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben.
Nu wil Asaf met geen mens meer ruilen. Hij schaamt zich ervoor dat hij zo dwaas heeft kunnen zien. Afgunst, jaloezie, wereldsgezindheid konden hem blijkbaar in de greep krijgen. Daarom noemt hij zich een groot beest. Niet om tegen de HEERE te zeggen: gooi mij maar weg. Dat is beslist niet het geval. Je komt wel eens bij mensen die dat zeggen. Ik ben een groot beest. Hoe zou je reageren als de buurman dat zou zeggen over je? Ik denk dat Asaf een vergelijking maakt. Ik leek wel een beest. In Hebreeuws zien we meervoud: ik was als vee. Wanneer is een koe tevreden? Als hij in een groene weide kan grazen, als er gras genoeg is. Ik was als een koe, zegt Asaf, ik keek niet verder. Ik lette op de zichtbare dingen. Beesten hebben geen hogere idealen dan eten en slapen. Beesten hoeven niet voor God te verschijnen. Ze denken niet aan de eeuwigheid.
Ik heb in mijn vakantie een en ander van Augustinus gelezen. Ik moest aan deze psalm denken. Augustinus is in gesprek over het ware geluk. Licentius, hij is nog heiden, zegt tegen Augustinus: als ik nou maar wijn genoeg heb, dan ben ik gelukkig. Nou zegt Augustinus, dan ben je net als een koe. Geen voer, dan is de koe ongelukkig. Dan ben je als de redeloze dieren.
Nou zegt Asaf: op dat niveau zat ik. Broeders, dat is een les! Hoeveel mensen en ook wijzelf lopen het gevaar op dat niveau te denken. Natje en droogje, comfort, wat extra’s. Maar we zijn tot hogere dingen geroepen?
We weten toch hoe de Westminster Catechismus begint? Wat is ons doel in het leven? God verheerlijken en ons verlustigen in God. Met dat doel zijn wij geschapen. Dan is het duidelijk wat Asaf bedoeld heeft. Ik leefde als de dieren. En bijna was hij uitgegleden. De goddeloze stort neer. Denk aan Haman in Babel. De galg voor Mordechai opgericht. De koning zei: hang hem zelf eraan. Het was uit en over met hem. Zij worden uitgeroeid die van God afhoereren.
Asaf mag weten: nochtans. Het geloof is een aangevochten bezit. Hij mag weten van die ene troost in leven en sterven. Hij behoort God toe. Dat is het toch: als we God in Christus maar overhouden. Wie heb ik nevens U omhoog? Nevens U lust mij niets op aarde. Dan kan het zijn dat u een moeilijke weg gaat, dat u veel moet ontberen. En dat u toch de naam van de HEERE mag loven. Zoals Job. Werkelijk alles werd afgenomen: De HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd!
Broeders, wie heb ik nevens U in de hemel? Diezelfde Augustinus had het over de begrippen uti en frui. Als de HEERE ons aardse zegeningen geeft, mag je daar gebruik van maken. En dankbaar voor zijn. Uti. En frui, genieten: we moeten genieten van de HEERE. Ik Heer, die al mijn blijdschap in u vind! Als je die blijdschap in de HEERE mag vinden, wil je toch met niemand ruilen?
Asaf besluit: maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen. Broeders, als we zo het nieuwe seizoen in mogen gaan, dan zijn er misschien veel moeilijkheden en zorgen. Maar let op Asaf. Ga het heiligdom binnen. Je binnenkamer of kerk. Buig je knieën. Let op het offer. Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?
Broeders, ‘Alle die Schönheit Himmels und der Erden ist gefasst in dir allein. Keiner soll immer lieber mir werden als du, liebster Jesu mein.’
Mag je daar amen op zeggen? Mag je daar nou amen op zeggen? Dan moet het toch een vreugde zijn om Hem aan te wijzen. Hem aan te prijzen. Die de schoonste van alle mensenkinderen is. Witter dan melk, roder dan robijnstenen. Zo is mijn Liefste. Dan mag je van jezelf afwijzen. Zondaren aan zijn voeten brengen. Zien op het Lam. Alles in Hem te zoeken en te vinden. Is Hij je Liefste geworden? Dan ben je in het heiligdom gebracht?
Dan gaat er een bloedgeur door je leven, zei een dominee ooit vroeger. Je kunt er van vinden wat je wilt, maar het is wel waar. Zonder bloedstorting is er geen vergeving. Het zal mij toegang verschaffen in het hemelse Godspaleis. God heeft je bij de hand genomen. Dan mag je roemen, niet in je zelf (dan was ik uitgegleden), maar in Hem. Die mij bij de rechterhand heeft genomen. Die mij zal leiden naar Zijn raad. En eenmaal opnemen in heerlijkheid.
Dan mag je misschien zeggen met dat liedje, waar het vandaan komt weet ik eigenlijk niet, misschien weet iemand het hier:
Roem, wereld, uw schatten!
gij kunt niet bevatten,
hoe rijk ik wel ben.
‘k heb alles verloren,
maar Jezus verkoren.
wiens rijkdom ik ken.
Wie heb ik nevens U omhoog? Nevens U lust mij ook niets op aarde. HEERE, ik heb genoeg aan U. Paulus – hoe heeft hij geworsteld met die doorn! Mijn genade is u genoeg.
Amen.
Haamstedeconferentie 2023, Elspeet, woensdag 30 augustus 2023, slotpreek. Via YouTube.