Zoals koning Josafat zijn ogen opsloeg naar God, moeten wij in deze coronacrisis onze ogen tot God opslaan. In ons is geen kracht tegen de vijand (Josafat) of tegen het virus (wij). Wij weten niet wat we doen zullen. Maar, en daarom, zijn onze ogen op U! Dat is een ootmoedige onderwerping maar ook een hoopvolle verwachting. In deze crisistijd: totdat de Heere ons genadig zij.

‘O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U.’

2 Kronieken 20:12

Het gebed van Josafat in crisistijd

  1. Een vrijmoedige toenadering;
  2. Een ootmoedige onderwerping; en
  3. een hoopvolle verwachting

1. Een vrijmoedige toenadering

Gemeente, jong en oud, degenen die thuis allemaal meeluisteren, we zien jullie in gedachten voor ons, we leven in een crisis. We hebben te maken de coronacrisis. En verschillende maatregelen zijn al getroffen om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Vandaag weer nieuwe maatregelen afgekondigd. En het dagelijkse leven wordt steeds verder stilgelegd om verdere verspreiding van het virus te voorkomen. En het is een goede zaak dat de overheid hierin haar verantwoordelijkheid kent en neemt. En dat we ook die maatregelen volgen.

Maar wat is nu het allerbelangrijkste in deze coronacrisis? Dat leren we vanavond van koning Josafat. Deze koning heeft ook te maken met een geweldig grote crisis. Vijanden zijn het rijk van Juda binnen getrokken.

Wie is koning Josafat? Misschien weten jullie kinderen, dat Josafat een van de weinige godvrezende koningen is. Koning van Josafat, ten tijde van Achab, koning van Israël. Koning Josafat, we lezen dat in voorgaande hoofdstukken, is een godvrezende koning. Dat bleek uit alles wat hij deed. Hoe hij leefde. Alleen ook een godvrezende koning kan in zonden vallen. Hij sloot een verbond met de goddeloze koning Achab. Hij kwam daardoor in grote problemen. Hij werd in het nauw gedreven door de Syriërs. Toen riep hij tot de HEERE. En de Heere hielp. God wendde de vijanden af. We lezen dat in de voorgaande hoofdstukken. God kan en wil en zal in nood, zelfs bij het naderen van de dood, volkomen uitkomst geven. Deze ellendige riep en de Heere hoorde en verloste hem uit al zijn benauwdheden. Wat een wonder.

Die God leeft nog! Zijn arm is nog niet verkort. Laten we dat in deze crisistijd niet vergeten. Het is allemaal goed gekomen met Josafat. Opnieuw blijkt dat hij wil wandelen in de weg van de Heere. Nu zal het verder wel rustig blijven. Ach, was dat maar waar.

Op een dag komt er onverwacht een ontzaglijk leger op Juda af. Allerlei volken hebben in de stilte een aanval voorbereid. Ze staan al binnen de grenzen van Juda voordat Josafat een bevel tot mobilisatie kan geven. Laat niemand deze coalitie onderschatten. Het wordt geleid vanuit het duivelse hoofdkwartier. Met als doel: de vernietiging van Israël.

Het ziet er donker uit. Wat staat Juda te wachten? De schrik slaat de koning om het hart. Zo kan het gaan in ons leven. Het kan van het een op de andere moment nood worden. Denk maar terug, enkele weken terug hoorden we van het coronavirus in China. Ver bij ons vandaan. Totdat het dichterbij kwam. Noord-Italië. En toen binnen onze landsgrenzen. Ja, in onze omgeving. Een plotselinge ziekte kan geconstateerd worden. Grote zorgen van het een op het andere moment. In grote nood!

Ook in het leven van het geloof kunnen er ineens bestrijdingen en aanvechtingen zijn. Wat doen we met die nood? En hoe komen we uit die nood, uit die crisis? Misschien is dat wel uw of jouw vraag vanavond. Hoe moet het nu allemaal verder? Als alles steeds weer wordt stilgelegd. Nederland gaat op slot. O, we kunnen nog naar de kerk (een klein aantal). Een jongere denkt aan zijn examen. Hoe zal dat gaan? Als de school dicht gaan. Op het werk? En vult u maar in. En als we denken aan het geestelijke leven, worden we niet voortdurend bedreigd door de machten, die het op onze totale ondergang gemunt hebben? Maken de geesten zich niet breed, die driehoofdige vijand?

Wat doet Josafat? Natuurlijk, zo snel mogelijk maatregelen treffen. Het leger mobiliseren. En dan de vijand tegemoet gaan. Nee, dat doet hij niet. Voor Josafat is er maar één weg begaanbaar. De weg naar de troon der genade. Hij roept naast een vasten een nationale bidstond uit. Hij mobiliseert zijn volk voor een bidstond. Zo wordt het volk bijeenvergaderd.

Wat zou het bijzonder zijn als deze week onze koning Willem-Alexander ons volk oproept om te bidden. Nee, we kunnen niet in grote aantallen bijeenkomen vanwege het besmettingsgevaar. Maar als een ieder wordt opgeroepen om de Heere te smeken om redding!

Hier is het Josafat die dat doet. Hij schaamt zich daar niet voor. Maar is dat nu wel verstandig van koning Josafat? Is het niet de hoogste tijd om ten strijde te trekken? De vijanden zijn al de grens gepasseerd. Ja, dat is waar, maar Josafat heeft zijn les geleerd. Hij heeft boven alles en voor alles de leiding en de hulp van de Heere nodig. En toen hij een verbond sloot met Achab had hij daar niet om gevraagd. En daarom heeft hij zijn les geleerd, toen hij in het nauw kwam. Hij kwam in de afhankelijkheid van de Heere.

Wordt dat niet gemist in deze crisistijd? O zeker, in de gezinnen wordt gebeden. Maar landelijk, als overheid? Maar de mens op z’n best, houdt God voor het lest. Koning Josafat staat in het midden van zijn volk, in het huis van de Heere. Hij had ook thuis kunnen bidden. Maar de tempel is net als de kerk nu een huis van gebed. Ook vandaag, zij het in bijzondere omstandigheden. Voordat de priesters hun werk gaan doen, gaat Josafat voor in een aangrijpend en indrukwekkend gebed. Hij schaamt zich niet voor een openbaar gebed. Hij nadert voor het aangezicht van de Heere.

O, onze God! Zo begint vers 12. O, onze God. Klinkt dat niet wat aanmatigend? Mag hij zo wel beginnen? O, onze God! Hij spreekt namens het volk, maar het volk heeft toch niet altijd de weg van de Heere bewandeld? En moet Josafat zelf ook niet belijden: ‘Gelijk een schaap heb ik gedwaald in het rond?’ Kan hij dit zomaar zeggen? O, onze God. Hier klinkt een vrijmoedige toenadering. Hoe kan dat? Mag dat?

Ja. Want Josafat pleit op Gods verbond. Dit hele gebed wordt beheerst door de verbondsgedachte (mischien viel u dat op tijdens de schriftlezing). God van onze vaderen. Hij herinnert God aan de grote daden (vers 7). Daarom: onze God. Hij is de verbondsgod, die het beloofd heeft en die het ook doet.

Maar er is meer. Want, de vaderen hebben een heiligdom gebouwd voor de naam van God. Kinderen, jullie weten dat niet David maar Salomo dat gedaan heeft. Een huis waar de naam van de Heere wordt aangeroepen. En toen de tempel werd ingewijd, heeft Salomo gebeden. Het wordt door koning Josafat aangehaald in vers 9. Indien over ons enig kwaad komt, het zwaard des oordeels of pestilentie of honger, wij zullen voor dit huis en voor Uw aangezicht staan. Dewijl (omdat) Uw naam in dit huis is. Wij zullen tot U roepen. En Gij zult horen en verlossen!

Josafat wil zeggen: het is al een tijd geleden, maar die belofte heeft toch haar kracht niet verloren? De Heere heeft toch zelf die kracht aangewezen? Daarom kan koning Josafat met vrijmoedigheid naderen. Hij vindt geen pleitgrond in Juda of in zichzelf. Hij beroept zich op de HEERE, de trouwe Verbondsgod.

Ik las bij de voorbereiding: Josafat is door alle bodems van eigen makelij heengezakt, en weet alleen de rotsbodem van Gods beloften onder zich. Wat houden wij over in deze crisis? Aan onze kant toch alleen zonden en gebrek aan geloof, hoop en liefde? Wij hebben toch niets om op te pleiten dan alleen Gods verbond? De Heere heeft betuigd bij de doop dat Hij onze God wil zijn. Daarin ligt de vrijmoedigheid om te zeggen: o, onze God.

En wat een wonder als je die God in Christus ook zo mag kennen door het geloof. De Heere heeft het gezegd dat we met vrijmoedigheid mogen toegaan, tot de troon der genade, vanwege dat bloed des Lams, dat gestort is.

2. Een ootmoedige onderwerping

Geliefden, in het gebed horen we ook van ootmoedige onderwerping. Josafat bidt: zult Gij geen recht tegen hen oefenen? Iemand zou kunnen denken: is dat nou ootmoed? Zult Gij geen recht tegen onze vijanden oefenen? Dat is toch veel meer hoogmoed? Wij de goeden, zij de slechten. Recht oefenen betekent een veroordelend vonnis over de vijand uitspreken en het reddend opnemen.

Aan de gerechtigheid van God zitten twee kanten: de straffende (wie zal bestaan als Hij in het gericht treedt), maar Hij neemt het ook op voor de Zijnen. We horen dat ook in de Psalmen. We zien op verschillende plaatsen dat de Heere het opneemt voor Zijn volk. Ik denk bijvoorbeeld in een van de Psalmen hoe de grote koning aan armen uit gena Zijn hulpe ter verlossing toont. Nee, dit is geen hoogmoed. Josafat vraagt om recht. Niet: verlos ons van de vijanden, bewaar ons voor de verschrikkingen van de vijanden. Nee, hij vraagt om recht. Terwijl hij en zijn volk geen rechten hebben. Want ze hebben het samen verzondigd. Hoewel Josafat en zijn volk zondaren zijn, geeft dat aan de vijanden niet het recht om aan te vallen.

Want, laten we in de geschiedenis teruggaan. Hoe zat het ook alweer met deze volkeren? Hun voorvaderen hebben aan Israël de doortocht door het land geweigerd. En Israël mocht geen wraak oefenen. Nu gaat het nageslacht wraak nemen. We hadden een betere behandeling mogen verwachten. Daarom: zult Gij geen recht tegen hen oefenen?

Bovendien vallen ze niet zomaar een willekeurig land binnen. Het is Uw erve. We wonen in Uw land! Zult Gij daarom geen recht tegen hen oefenen? Ik moet denken aan woorden van Jezus in Lukas 18: ‘Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?’

Gemeente, weet u wat er in dit gebed van Josafat gebeurd? Josafat geeft het stuur uit handen in handen van de HEERE. En dan is het niet meer de zaak van Josafat. Maar Gods zaak! O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen?

Kan Josafat geen rechtertje spelen dan? Nee. In ons is geen kracht, zegt hij, tegen die menigte. Je zult dat maar moeten zeggen als koning, als overheid. Hoe moeten we verder gaan? Hoe moeten we verder handelen? In ons is geen kracht. Dat zegt Josafat tegen het volk. Dat klinkt niet krijgshaftig. Had hij hen beter geen moed in kunnen spreken? We gaan ons best doen. Ja, dat is de taal van de wereld. Hoogmoedige eerzucht. Maar de taal die Josafat spreekt is de taal van het geloof. Dit is ootmoedige onderwerping. In ons is geen kracht tegen deze grote menigte. Dat is tevens een belijdenis van volstrekte machteloosheid.

Gemeente, moeten we dat ook niet zeggen in deze crisistijd? O zeker, er worden allerlei maatregelen getroffen. Nieuwe maatregelen komen erbij. Maar moeten we ook niet zeggen: in ons is geen kracht om dat verschrikkelijke virus te stoppen. O zeker, we moeten doen wat we kunnen doen. Maar ten diepste: hebben wij het in handen? Moet de overheid, hoezeer ze ook verantwoordelijk zijn, het niet ten diepste van de HEERE verwachten?

Dit bevat niet alleen een belijdenis van volstrekte machteloosheid, maar ook een belijdenis van volstrekte verlegenheid. Wij weten niet wat wij doen zullen. Je zult het maar moeten zeggen als koning, als overheid. Wij weten niet wat wij doen zullen. We zijn ten einde raad. Zo was het in de crisis bij koning Josafat. Tegen die overmachtige vijanden. Hij weet niet hoe hij het aan moet pakken.

Gemeente, staat in onze tijd Gods kerk ook niet tegen een overmacht van vijanden? Vijanden die zeggen: geef het maar op. Denk je dat de Heere kan ingrijpen? Je hebt toch geen heil bij God! Misschien zijn er die naast Josafat moeten gaan staan, vanavond, zulke momenten uit hun leven kennen of er middenin zitten en het zeggen moeten: in ons is geen kracht. En: wij weten niet wat wij doen zullen. Dat is geen schande hoor om dat eerlijk te belijden, dat we zwak zijn, dat we machteloos zijn, dat we geen wapens hebben. Eigen wapens, juist ook in die geestelijke strijd, moeten we niet op dat punt terechtkomen: dat wij het niet weten en kunnen. Want hoe vaak is ons eindpunt niet Gods beginpunt? We moeten leren: eigen krachten te verachten. We hebben teveel leunsels en steunsels. Dit en dat. Maar Josafat schuilt met zijn machteloosheid en verlegenheid bij de Heere. Is dat niet de beste plek, geliefden?

De nood van de crisis wordt voor het aangezicht van de Heere gebracht. Is dat niet een kenmerk van het ware geloof. Brengt het ons op de knieeën? Waarom zouden we de nood voor de Heere achter houden? Met welke nood we ook rond lopen: de Heere weet raad. Ik weet niet hoe er heil en uitkomst voor mij kan zijn. Als ik straks getroffen wordt door het virus en ik moet sterven.

Gemeente, deze onderwerping is ook een gezamenlijke onderwerping. Het viel me op tijdens de voorbereiding: volk en koning onderwerpen zich samen aan de Koning der koningen. Ootmoedige onderwerpen. Kinderen die meeluisteren: ook de kinderen worden hier genoemd. Er wordt niet gezegd: blijven jullie maar thuis. Nee, jullie horen erbij. Genoemd met de vrouwen en de zonen. Een gezamenlijke onderwerping. Wat hebben we dat nodig, ook in deze tijd. Om het met Josafat te belijden: in ons is het geen kracht, tegen deze grote menigte. Wij kunnen dat virus niet stopzetten. Wij weten niet wat we doen zullen. O zeker, er worden maatregelen getroffen. Wij weten het niet, bidt Josafat. Maar daarmee is hij niet uitgebeden. Want dan klinkt dat woordje ‘maar’, aan het slot van vers 12: maar onze ogen zijn op U!

3. Een hoopvolle verwachting

We horen aan het slot van vers 12 over een hoopvolle verwachting. Waar zijn onze ogen op gericht, gemeente? Gericht op wat onze overheid, de ministers, bekendmaken? De maatregelen in deze crisistijd? Gericht op de omstandigheden?

Kinderen, jullie kennen die geschiedenis. Petrus is aan het varen. Hij ziet Jezus en stapt overboord. Maar als hij op de golven ziet, zakt hij naar beneden. Het is nodig op de Heere te zien. Zijn onze ogen op de Heere gericht? Of zitten er schellen voor, zijn we blind? Of letten we op onszelf, op onze schuld en zonden? Het is nodig te leren zien wie we zelf zijn. Maar in die weg is nodig op de Heere te zien. Op het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Wat een wonder, wat een genade wanneer de ogen van het geloof op God gericht mogen worden. In het paradijs waren onafgebroken op God gericht. We dienden en eerden Hem en verwachtten alles volmaakt van Hem. Maar door onze diepe val zijn onze ogen op onszelf, de wereld en de duivel gericht. Alleen in de weg van waarachtige bekering wordt het anders: dan worden onze ogen op God gericht.

Maar onze ogen zijn op U! Maar. Dat is het ‘maar’, het ‘nochtans’ van het geloof. Het is eigenlijk een scharnierpunt. In het geloof worden we van onszelf afgebracht. Onze ogen zijn op U.

De ogen van Josafat en van het volk hadden ook angstvallig in het rond kunnen kijken. Naar een sterk leger of naar een bondgenoot. In deze crisis: naar een goed vaccin, wat ervoor zorgt dat in het lichaam het virus bestreden kan worden. Maar dat horen we niet bij Josafat. Deze koning weet zich totaal afhankelijk van de Heere. Josafat kende dat ware geloof. Een waar en levend geloof vindt niets in zichzelf, maar zoekt alles bij de Heere. Verwacht alles van de Heere. Het vertrouwen van Josafat is van alles afgetrokken.

Kennen we dat? Of houden we onszelf voor de gek? Op wie zijn onze ogen gericht? Op de Heere? Dan staren we ons niet meer blind op de uitzichtloze situatie. Dan kijken we niet langer meer naar onze eigen mogelijkheden. Nee, dan zeggen we: onze ogen zijn op U.Ik hef tot U die in de hemel zit, mijn ogen op en bid!’

Ogen op de Heere. Jonge vrienden, dat betekent dat je op de Heere vertrouwt. Dat Hij uitkomst kan en zal geven. Wie het zo van de Heere mag verwachten, zal niet beschaamd uitkomen. Niemand heeft ooit in de nood van zijn leven tevergeefs omhoog gekeken. Ik bedoel niet zomaar even gebeden. Maar aangeroepen. ‘Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst, oneindig groot!’

Als er een voorbeeld in de Bijbel zou staan, die het alleen van de Heere verwacht en niet werd geholpen, dan zouden we kunnen zeggen: zie je wel, dat de Heere niet altijd helpt. Dat de Heere niet altijd hoort en verhoort. Niet op onze tijd en wijze. Maar zo’n voorbeeld ontbreekt. Laat het me weten als het er wel is.

Jawel, Één. Toch! Niet van een gewoon mens. Van Jezus. Als Hij daar hangt tussen hemel en aarde. ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ Daar is Christus van God en mens verlaten. Maar juist daardoor, door dat Middelaarswerk en Borgwerk, hoort en verhoort God.

O, Josafat is ongetwijfeld bang geweest voor de overmacht van vijanden. Hij heeft tot de Heere geroepen. En de Heere hoort. Kort na dit gebed komt er antwoord. Vreest gijlieden niet, de strijd is niet uwe, maar Gode. De strijd is van God. Wat een heerlijk antwoord. Al zo snel. Nee, de Heere verhoort niet altijd. Onze gebeden worden niet verhoort op onze tijd en op onze manier. Maar een gebed om genade heeft de Heere nog nooit afgewezen.

Straks mag Josafat zingen: ‘Gij hebt mijn ziel op haar gebed, gehoord, gered, haar kracht gegeven.’ Niet omdat deze koning zo bidden kon. Nee. Omdat er een andere Koning is. Die aan de rechterhand van de Vader zit. Om te bidden. Die doorboorde handen. Hij toont de littekens aan Zijn Vader. Zijn gebed wordt altijd gehoord. Zijn onze ogen al gericht op Hem alleen? In deze crisistijd? Steunen we al op Christus en Zijn volbrachte Middelaarswerk? Hebben we geleerd af te zien van onszelf, af te zien van mensen? Daarvoor moet soms de nood aan de man komen. Daarvoor moet de Heere ons soms veel uit handen slaan. Misschien weet u ervan. Dat de Heere iets afneemt wat u lief is, om Hem alleen over te houden. En het te zeggen: Heere, tot Wien zullen we anders heen gaan, dan tot U? Bij U is raad! Bij U alleen. Bij U zijn uitkomsten, zelfs tegen de dood. Op wonderlijke wijze geeft de Heere uitkomst. De Heere zal voor u strijden en gij zult stil zijn.

Wat een wonder als de Heere uithelpt. In deze tijd van verwarring. Een tijd die we nog nooit hebben meegemaakt. Hoe zal het verder gaan? Hoe moet het verder? In ons is geen kracht, wij weten niet wat we moeten doen. Maar onze ogen zijn op U! En wat een wonder als de Heere dan overkomt. Ook in geestelijk opzicht, als je ziet op je zonden en schuld, je weet niet hoe het verder moet. Heere, ik weet niet hoe het verder moet. Maar mijn ogen zijn op U! Wat een wonder als de Heere dan uitkomst geeft. Als Hij zegt: Ik ben uw heil alleen! Wie kan dat bevatten, voor zulke zondaren als wij zijn! Houd daarom in uw weg, ook in deze moeilijke en onbegrepen weg die we hebben te gaan, houd in uw weg uw oog op God gericht. Vertrouw op Hem. En de uitkomst zal niet falen. Om Christus’ wil.

Amen.

Ik hef tot U, die in den hemel zit,
Mijn ogen op, en bid;
Gelijk een knecht ziet op de hand zijns heren,
Om nooddruft te begeren,
En ’t oog der maagd is op haar vrouw geslagen,
Om hulp of gunst te vragen;
Zo slaan wij ’t oog op onzen HEER, tot Hij
Ook ons genadig zij.

– Psalm 123:1 (berijmd)

Hersteld Hervormde Gemeente Waarder, zondag 15 maart 2020, aangepaste dienst (uitsluitend kerkenraad, predikant en organist) i.v.m. coronacrisis. Schriftlezing 2 Kronieken 20:1-30.