In Getsemané aanvaart de Heere Jezus Christus de beker van Gods toorn. Die beker is vanwege Gods toorn en gramschap over onze zonden gevuld. Die beker is voor ons bedoeld. Wij zijn kinderen des toorns die de gramschap des HEEREN dubbel waardig zijn. Het wonder van het evangelie is dat de Vader de beker aan Zijn Zoon geeft. Hij die niets onbehoorlijks heeft gedaan. In Getsemané zien we de liefde van de schuldovernemende en plaatsvervangende Borg. God kan de zonde niet ongestraft laten, maar straft deze aan Zijn Zoon. De Geest laat ons in geloof op Christus zien: Hij staat met een uitgestoken hand. Hij zegt: geef de beker van de toorn van God maar aan mij. Dat is zo vernederend maar tegelijk zo troostrijk voor zondaren die het met zichzelf en de wereld niet meer kunnen uithouden.
De beker van Getsemané
Gemeente, als er ooit een moment in uw leven komt dat u twijfelt aan de liefde van God, dan heb ik eigenlijk maar een goede raad voor u, dat is: lees het evangelie van Johannes. Dit hele evangelie staat onder de machtige boog van de liefde Gods geopenbaard in de zending van Zijn Zoon. En het centrale woord uit dit evangelie wijst ons daarop: zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebben. Als er een moment komt waarop u aan dat antwoord niet genoeg meent te hebben – dat kan gebeuren, je kunt je voorstellen dat christenen die vandaag in Oekraïne wonen en zich aan hun lot overlaten voelen, wel eens twijfelen: waar is God op wie ik bouwde en aan wie ik mijn zaak vertrouwde? Mensen die zeggen, ja dat kan waar zijn, die liefde van God in Christus, maar zie en voel en merk je dat nou aan? Ik zou willen adviseren: lees nog eens een eindje verder in Johannes. Lees verder totdat u aankomt bij Johannes 13. Eigenlijk het begin van het lijdensevangelie. Waar de liefde van God verkondigd wordt door Hem die daar zelf van spreekt. God die de mensen zo lief heeft gehad dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft. Met een liefde tot het einde toe. Onder die boog staat vooral ook het lijdensevangelie van Johannes, gemeente. De liefde van Christus tot het einde. Eigenlijk moet je beseffen wat het woordje einde betekent in het Grieks. Niet: er komt een eind aan, het houdt op. Maar: dat is een liefde die doorgaat totdat het doel dat God met die liefde heeft, volkomen is bereikt. Hierin is de liefde: God gaf Zijn Zoon. Johannes 3. Hierin is de liefde, de Zoon gaf Zichzelf. En niemand heeft groter liefde dan die Zijn leven geeft voor een ander. Het hart van het lijdensevangelie gaat open wanneer we luisteren naar het woord van onze tekst. Het evangelie dat ons spreekt van de beker van Getsemané.
- De beker die gegeven wordt
- Van de Vader die de beker geeft
- Van de Zoon die de beker ontvangt
De apostel Johannes geeft in zijn evangelie overvloedig aandacht aan het lijden en sterven van Jezus. Er is geen uitzondering in verhouding met de anderen. Alleen breedvoerig over de gesprekken die Jezus voerde: gesprekken rondom het avondmaal. Toen Hij dat instelde. Dat evangelie van Johannes brengt dezelfde dingen onder de aandacht als de andere evangeliën. Maar het moet ons opvallen dat Johannes kort is over het gedeelte in Getsemané. Dat is merkwaardig, gemeente. Van al de discipelen was Johannes er het dichtste bij. Hij was een van de drie die mee mocht. De anderen moesten wachten. In het duister zijn ze er in zekere zin bij geweest. Getuige geweest. Jezus heeft daar geworsteld in het duister van Getsemané. Er is geen discipel die meer heeft gezien van de Man van Smarten dan Johannes. Hij heeft Jezus zien kruipen door het stof. Ontdaan van menselijke waardigheid – en zeker ook van Zijn goddelijke waardigheid.
Wat je opvalt als je dit evangelie leest; is dat Johannes daar nauwelijks een woord aan geeft. Hij schrijft niets over die worsteling van de Heere Jezus Christus in de hof der olijven. We hebben het gelezen in Johannes 18. Het begint met het eerste vers: Jezus dan ging in de hof. En we zijn nauwelijks begonnen of we zijn al aan vers 4 toe: en Hij ging uit. En we lezen geen woord over alles wat er tussen die woorden zich heeft afgespeeld. Voor Johannes is Getsemané de plek waar Jezus de vijanden koninklijk tegemoet treedt, waar Hij zichzelf geeft en vrijgeleide eist voor Zijn discipelen. En vooral is Getsemané de plek van de vrijwillige, Borgtochtelijke zelfovergave van de Heere Jezus Christus, die zo heerlijk doorklinkt in de tekst. De beker die Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik die niet drinken?!
Gemeente, dat is in het bijzonder voor Johannes Getsemané: de plaats waar Hij in uiterste gewilligheid en eindeloze liefde de beker aanneemt uit de hand van Zijn Vader. Dat heeft zich daar afgespeeld. Johannes vat dat samen in dat ene zinnetje van onze tekst, over de beker die de Vader Hem geeft en die Hij gewillig ontvangt.
Wel, als we dan vervolgens gaan luisteren wat Jezus bedoeld heeft met die beker, dan krijgen we vanuit de bijbel wel een aantal antwoorden. Die beker waar Jezus over spreekt, wat is dat nou eigenlijk? In ons spraakgebruik weten we dat wel, we kunnen verschillend spreken over een beker. Een lijdensbeker: een heel zwaar lijden, waarbij mensen geroepen en gedwongen worden die beker tot de laatste druppel leeg te drinken. En de Heilige Schrift, waar wordt over een beker gesproken? Dan zie je dat er twee mogelijkheden zijn.
- Allereerst lezen we van de beker van heil en verlossing. Als je denkt aan een tekst, dan zijn er vast wel hier in de kerk die denken in die bekende psalm 23. Mijn beker is overvloeiende. En misschien denkt een ander, we gaan ervan zingen, psalm 116: de kelk des heils. En wat dan volkomen duidelijk is, in de tekst gaat het niet over die beker met die beelden. Die overvloeiende beker van de goedheid van God. Wel over verlossing als vrucht van het drinken van Jezus. Maar in die beker zit niet het heil en de verlossing.
- In de Bijbel wordt er ook anders over gesproken: de beker van de toorn, wraak, straf van God. Als ik een paar teksten kies, kom je bij Psalm 75 terecht. In de hand des Heeren is een beker en de goddelozen zullen die drinken. En in het Nieuwe Testament kom je ook een beeld tegen: de beker van Gods toorn, vol van de wijn van Gods gramschap. Een ongemengde beker, pijniging met vuur en zwavel. Niet zo moeilijk om te realiseren dat het in onze tekst over die beker gaat: de beker van Gods volle toorn over de zonde. De beker van Gods eeuwige straf. Gods wraak tegenover Zijn vijanden.
Die beker van Getsemané, misschien moet ik het nog wat uitwerken met het oog op de jonge mensen, de beker van Getsemané, dat is een beker waarin alle mogelijke verschrikking is samengebracht. Wat zit er dan in die beker? De toorn van God onder welke wij eeuwig zouden moeten wegzinken. Vloek van God. Straf op de zonde. De angst van Getsemané. De striemen van Gabbatha. De spijkers van Golgotha. Het gif van de zonde – waarmee je vergiftigd wordt. Waarmee je gepijnigd wordt door de godverlatenheid. Tot stikkens toe benauwd. Te willen sterven maar niet te kunnen sterven. De beker van de toorn, van die knagende worm. Als ik dat zo vertel gemeente, ik kan er niet te lang bij stilstaan, dat zou eenzijdig worden, maar die beker, begrijpt u, dat de Heere Jezus daarvoor gebeefd heeft! Dat Jezus terwijl Hij door het stof kroop van Getsemané daarvoor gegruwd heeft. Daarom bloed gezweet van angst. Dat Hij daarom gepleit heeft: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan. De beker van Gods toorn – zonder enige beschutting en rem. Mozes heeft daar in het Oude Testament al gebeefd: wij vergaan door Uw toorn, door Uw grimmigheid worden wij verschrikt… De wereld zal ervoor beven op de grote dag van de toorn van God. Dat is de beker waar het over gaat. U houdt dat vast in uw gedachten.
2. De Vader die de beker geeft
Maar meteen een vraag komt erachteraan: voor wie is die beker dan. Iemand zegt: dat is niet moeilijk, die beker is voor Jezus. Dat zegt Jezus ook met zoveel woorden. Die de Vader Mij gegeven heeft. O…? Wat bedoelt u daar dan mee? Nou ja, er zit misschien een jongere in de kerk, u hebt gezegd voor wie die beker is en wat erin zit. Kijk er nou eens even goed naar. Die beker van Gods toorn… Ik ben blij dat ik nog wat kinderen in de kerk zie. Wat denk je, jongens en meisjes, heeft Jezus die verdiend? Nee toch? De beker van Gods vloek! Moet die Jezus treffen? Nee toch! De beker van Gods straf?! Waarom zou Hij gestraft moeten worden? Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan, hoor je zeggen in het lijdensevangelie. Ik kijk naar de jongens en meisjes, ik hoop ook dat vaders en moeders dat doorgeven: moet jij mij eens vertellen, heeft Jezus ooit iets onbehoorlijks gedaan? Ik denk dat de kinderen voor hun bedje of in hun bedje bidden, en natuurlijk, dan bid je zoiets als ‘Ik ga slapen ik ben moe, sluit mijn beide oogjes toe’. Ik hoop eigenlijk dat jongens en meisjes ook leren om te bidden: ‘Boze dat ik heb gedaan, zie het Heere toch niet aan…’ Moet je eens vertellen: moet Jezus dat bidden? Heb je Jezus daarop betrapt? Dat Hij iets gedaan heeft wat boos of kwaad was in de ogen van Zijn Vader?
In die beker gemeente, daar zit als het ware de hel in. Hoort Jezus daar thuis?! Is er enige reden te bedenken waarom Zijn Vader Zijn aangezicht zou willen verbergen voor Zijn eigen lieve Zoon. We zitten hier met veel mensen. Ik hoop dat u met mij instemt. Die beker is voor ons! Dat hebben mijn vader en mijn moeder al gezegd toen ik gedoopt werd. Toen hebben ze in het kleine kerkje van Elburg gezegd: dit is een kind van de toorn. Gods toorn hoort bij dit kind….! En gemeente, dat geldt van ons allemaal. Mijn vader en moeder hebben dat toen gezegd in dat kleine kerkje. Buiten dat kerkje staat: Vrede door het bloed des kruises. Maar daar heeft geklonken: Jacob Westerink, ik doop u in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. En voor die tijd had het formulier al gezegd dat ik een kind des toorns ben dat in het rijk van God niet kan komen tenzij ik van nieuws geboren wordt. Dat geldt ons allemaal. Hier vanavond in de kerk gaat die beker rond. U hebt ‘m zelf gevuld. En jij. Drinkt allen daaruit. Ja, zegt u, maar dat wil ik niet. Dat zei Petrus ook. Petrus greep naar het zwaard. Een van de knechten een klap verkocht, het oor van een klap werd afgesneden. Maar in diezelfde nacht is hij er voorgoed achter gekomen wat een deugniet hij was, een vloek- en doemwaardig mensenkind. Toen hij daar buiten de hof van Kajafas stond te huilen. Tranen met tuiten. Ik heb die beker verdiend. Dominee, je kan dat wel mooi vertellen, maar ik zie dat zo niet. Dat zei McCheyne niet. Hij zei dat ook. Wanneer zei hij dat: Ik was een vreemdeling voor God en mijn hart. Toen was hij keurig kerkmens. Alleszins godsdienstig.
Ik deed als Jeruzalems dochters weleer,
ik weend’ om de pijn van mijn lijdende Heer,
maar dacht er niet aan, dat ik zelf door mijn schuld
Zijn kroon had gevlochten, Zijn beker gevuld.
Weet u wanneer Petrus erachter kwam, gemeente?
Maar toen mij God Geest aan mij zelf had ontdekt,
toen werd in mijn ziele de vreze gewekt.
Dat is het punt gemeente. Als u daar nog blind voor bent, zit u hier als toeschouwer misschien. Het idee dat je interesse hebt. Maar als de Geest je ogen opent, zie je de beker van Getsemané. Die beker komt naar mij toe. Die beker hoort bij mij. Ik ben een kind van de toorn. Ik ben Gods gramschap dubbel waardig. Ik heb die beker verdiend. Probeer u dat eens in te denken. Je mag er een psalm bij nemen:
Mijn zonde maakt mij ’t voorwerp van Uw toren,
Reeds van het uur van mijn ontvangnis af.
En die toorn, gemeente, dat lees ik in het Nieuwe Testament, dat is een toorn die op ons afkomt, onafwendbaar. Daar is die hand van God, met die beker vol met de laaiende toorn, de brandende vloek, de angst van de hel. Je kunt niet roepen: Mijn God. Want God is je God niet. Je kunt niet vragen: Waarom hebt U mij verlaten? Want je weet het antwoord: dat heb ik verdiend, helemaal.
Gemeente, je kan je tegen deze boodschap verzetten. Dominee, je bent vanavond aan de zware kant, nietwaar? Maar als je je verzet, kom je er misschien achter als het te laat is. Deze boodschap achterhaalt je! Deze beker is er voor u, jou en mij. De toorn van God vanwege mijn zonden. Zo erg is de zonde. Zoveel reden is er bij de Heere om die zonden niet ongestraft te laten blijven. Snap je hoe liefdeloos een prediking is als deze dingen verzwegen worden? Dan blijft die toorn van God op je – in alle eeuwigheid. Snapt u hoe erg het is als ouders hun kinderen niet afmanen van het pad van de zonde. Dan zoeken zo’n vader en moeder de ondergang van hun eigen kind. Gemeente, snapt u nou hoe erg het is als een jongere met een gedoopt voorhoofd de zonde en de wereld dienst. Dan kiest ‘ie voor die beker. Geef die beker maar aan mij. Openbaring zegt: dan maken satan en de wereld je zo dronken dat je niet meer weet wat je doet. En dan komt een keer die vreselijke ontnuchtering, gemeente. Dat kan zomaar ineens gebeuren. Als ik voor God moet verschijnen.
Zeg nou zelf, gemeente, als je dit op je in laat werken, dan kun je er toch niet naar verlangen, dan valt het toch niet mee, dat laat Getsemané zo duidelijk zien. Zijn er hier die het ontdekt hebben? Mensen die het met de zonde niet meer klaar kunnen komen? Met de toorn van God niet meer klaar kunnen komen? Beseft dat ze de vloek hebben verdiend. Zitten er mensen die door de Geest ontdekt het hoofd buigen en vragen, heel eerbiedig en ootmoedig, aan het eind van wat je jezelf kunt wijsmaken: Heere, is er dan ergens een middel om die straf te ontgaan en opnieuw tot genade te komen? Als je zover bent, dan moet u eens goed gaan luisteren naar de Heere Jezus in Getsemané.
3. De Zoon die de beker ontvangt
Wat zegt Jezus? Die beker die de Vader Míj gegeven heeft. Knoop dat woordje ‘Mij’ maar in je oren. Sluit het in je hart. Zeg tegen jezelf: dat zegt Jezus van Zijn Vader. Hij geeft die beker van Zijn toorn aan Mij. Als je dat hoort, dan zie je op een gegeven moment die hand van God en in die hand zie je die beker. En je zegt tegen jezelf, daar komt die aan. Angst van de hel treft me. Benauwdheid en droefenis. O God, red mijn ziel! En dan zie ik die beker van Gods toorn over míjn zonden en ze gaat mij voorbij… Voorbij! De Vader geeft ‘m aan een Ander. Aan Zijn geliefde Kind, Jezus.
Wel gemeente, zegt u gerust waarom? Dat is een vraag die dan past. Waarom doet de Vader dat? Hij doet het! Dat is duidelijk in onze tekst. Dat staat er met zoveel woorden, niet voor misverstand vatbaar. De beker die de Vader Mij gegeven heeft. Dat is Gods welbehagen. De Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. Dan lees ik in de belijdenis: het behaagde de HEERE om Hem te verbrijzelen. Ik heb daar ooit wel eens over gepreekt, over Jesaja 53. In de tijd dat een tante doodziek was. Ze had kanker. Ze mocht weten van de genade van God in Christus. Toen ik daarover gepreekt had, het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen. Jaap, m’n jongen, zei ze, ik geniet van je preken, maar hier kan ik niet bij. Hier ben ik het niet mee eens. Het behaagde de HEERE?! We hebben er over gepraat en zijn er uit gekomen. Je leest het in de Nederlandse Geloofsbelijdenis: Hij heeft onze zonden op Hem gelegd, vanuit Gods eeuwige barmhartigheid. Vanuit die eenzijdige liefde van God. Aan Hem gegeven, gemeente. Om zondaren zoals u, jij en ik van die op ons toekomende toorn. De Vader heeft gezegd: het moet, Mijn Jongen. Er zal verlossing komen, Mijn goedheid is zeer groot. Maar daarvoor moet Jij die beker drinken! En de Vader heeft dat volgehouden, gemeente. Ook toen de Zoon daar in Getsemané kroop door het stof. Toen Hij het smeekte: Vader, indien het mogelijk is… laat deze drinkbeker aan Mij voorbijgaan. En wat bleek toen? Dat was bij God – bij wie alle dingen mogelijk zijn – onmogelijk. Omdat God erop uit was om zondaren te verlossen van de op hen toekomende toorn.
Is dat nou geen machtig evangelie, een blijde boodschap? De Vader die de beker die boordevol is van de zonde, geeft aan de Zoon. Hij zoekt het leven van zondaren. Dat kan alleen als er betaald wordt voor die zonden, door de dood van Zijn Zoon. Het kón niet anders. Bij God zijn alle dingen mogelijk. Een ding kon voor God niet gemeente: de zonde kon niet ongestraft blijven. Zo erg vindt God de zonde. En daarom zegt Hij: het moet aan hen of aan Jou. Er zal betaling komen. Ziet u wat hier gebeurd? Die de Vader Mij gegeven heeft…
Gemeente, dat is nou liefde van God in Christus. Dat is nou het beste bewijs dat God geen lust heeft in de dood van de goddeloze. God zegt: daar is het Lam, dat de zonde der wereld wegneemt. Ik leg ze op Hem. Er moet verlossing komen. Mijn goedheid is zeer groot. Hij zet die verschrikkelijke beker aan de lippen van Zijn Zoon. Hij zegt: Jij moet voor verlossing zorgen. Alzo is het geweest, een welbehagen bij Mij, de Vader. In die weg moet Hij gaan betalen voor hen die de Vader van eeuwigheid aan Hem gegeven heeft. Het is Gods behagen om in die weg zondaren te verlossen van de toekomende toorn.
U zegt, dominee, zou dat dan ook voor mij kunnen zijn? Zou je dat willen? Zou u dat willen? Dat Jezus in uw plaats gaat staan? Ja, zegt u, dat is ook een vraag. Nee, gemeente, daar moet je maar eens ernstig over denken. Het is zo diep vernederend als het in die weg moet, gemeente. Als je zo door een ander verlost moet worden in jouw plaats. Als een doemwaardige, als een zondaar. Gemeente, dat komt je niet zomaar aanwaaien, dat is ook zo. Dat moet de Geest je leren. De noodzaak van zo’n weg laten zien. Zolang je nog iets goeds in jezelf vindt, vind je dit niet nodig. En zolang je vindt dat het met de zonde wel meevalt, vind je dit nou toch eigenlijk wel een beetje beneden alle peil. Waar zonde zonde wordt, waar ik ontdek dat ik tegen zo’n God gezondigd heb, daar ontdek ik de noodzaak van deze weg. Ik ontdek, het is die grote Profeet, Jezus Christus Zelf, die het mij wil leren en op die plek wil brengen. Aan de voet van het kruis. Ik kniel daar. En zeg:
‘Dat Uw bloed mijn hoop dan wekke
en mijn schuld voor God bedekke.’
Als je zulke mensen leert kennen, die mensen leren de droefheid over de zonde kennen. Als ik de Vader de beker aan de Zoon zie geven, dan kan ik geen excuus meer bedenken voor de zonde. Geen vrijbrief meer voor de zonde. God maakt Hem tot zonde. Dan kan ik toch geen zin meer hebben in de zonde – geen plezier toch. Toch niet meer in die beker stoppen? Die die Ander voor mij moet drinken?!
Je moet me wel begrijpen hoor, ik zeg daarmee niet gemeente dat je niet meer zondigt. Want de zonde van ons is zo hardnekkig. Die oude mens, gemeente, die daar van binnen huist, die is zo taai, gemeente. Ik kom erachter, gemeente, dat ik iets heb van die dichter. Weet u wat hij zei, alweer een poosje geleden:
‘En dat ik U zó bloeden zag,
zal ’t mij behoeden
énen dag voor weder, weder zonden?
Ik zal U talloos wonden
en roepen om Uw bloed…
Wat ik U daarom zeggen moet?
Wat ik U zeggen moet?’
Maar dat wordt dan ook de strijd, gemeente. Dan krijg ik zo’n verdriet. Je leeft er niet overheen. Je praat het niet goed. Er wordt een worsteling geboren in je leven. Ten bloede toe. Zeg het eens eerlijk. U die deze dingen kent. Je kiest, zoekt het niet meer. Je hebt er geen lust meer in. Je gaat de zonde haten en vlieden. De aardigheid is er van af. Je kunt niet meer de wereld liefhebben én de Heere liefhebben. Dat bestaat toch niet, als je ziet wat het voor Jezus betekend heeft. Misschien zijn er hier die in Israël zijn geweest, die zijn ook naar Getsemané geweest. Dan kreeg je die plek aangewezen. Een stuk rots komt boven de oppervlakte. Je ziet iets van een gekromde gedaante, die als het ware in die rots wilde wegkruipen. Daar ga je iets van herkennen, iets van jezelf in zien. Van jezelf. Moet ik daar een voorbeeld bij geven, gemeente? Misschien heb je nog een lieve moeder. Ik heb ze ook gehad. Ze juicht nu allang voor de troon. Als je een lieve moeder hebt, maar ze ligt op bed met een open wond, dan wrijf je daar toch geen zout in? Natuurlijk niet. Dan doe je moeder pijn. Zo is het hier ook. Je kunt en wilt niet meer met de wereld meedoen. Je houdt het niet meer uit. Mag ik u en jou vragen: toets jezelf eens. Hoe is het onder ons? Hoe is het met ons als ouderen, jongeren? Misschien zit er een jongere die het benauwd krijgt. U bent toch ook jong geweest, dominee? Je mag toch van het leven genieten? Dat mag ook wel. Maar al in het Oude Testament staan die indringende woorden: bedenk dat God om al deze dingen je zal doen komen in het gericht. Je moet er toch niet aan denken dat je zelf die beker moet gaan drinken?! En dat je daar in alle eeuwigheid niet van los komt… We weten toch allemaal veel te goed dat ook jonge mensen kunnen sterven?
Ja maar, dominee, mag ik er iets tegenin brengen? God is toch liefde? Lieve mensen, als je daar iets van gezien hebt, word je bang van de zonde. Krijg je een afkeer van de zonde. Dan kan je niet meer met de wereld meedoen. Na ontvangen genade word ik zo bang voor de zonde, dan krijg ik zo’n teer leven. Elke keer zie ik de beker die de Vader aan Zijn Zoon geeft. En ik weet: daar zit Zijn toorn over mijn zonden in!
Ja, de Zoon. Dat wil ik nu ook wel gaan vragen, met alle klem die erin is: ziet u de Heere Jezus in deze tekst, die volkomen bereidwillige Borg. Die zegt: Zou Ik die níet drinken?! Nu moet je niet denken dat Jezus gemakkelijk praten had. Dat staat er ook: Jezus wist alle dingen die Hem overkomen zou. Hij heeft geworsteld, gekropen door het stof. Wat heeft Hij gesmeekt! Maar Hij heeft ook gezegd: Uw wil geschiedde. In de Hebreeënbrief staat: Hij heeft gehoorzaamheid geleerd, hoewel Hij de Zoon was. Wat heeft het Jezus veel gekost, gemeente. Wat een strijd is dat geweest. Wat heeft Hij ook een volkomen gehoorzaamheid betoond aan Zijn Vader. Volkomen bereid om dit zware werk te gaan doen uit liefde tot Zijn volk. Zou Ik die níet drinken?!
O gemeente, als de Heilige Geest me zo’n Heere Jezus laat zien, als Hij Hem toont aan zo’n schuldverslagen zondaar toont en zegt: Zou Ik die niet drinken? Dan zie ik Hem staan. Ik zie Hem met een uitgestoken hand. Geef die beker maar aan Mij. Dan buigt Hij Zijn hoofd voor je. Hij zegt: leg de inhoud van die beker maar op Mijn hoofd. Gemeente, durf je dat? Kun je dat? Wil je dat? O in die weg verlossing te ontvangen. Ziet u die zondenbetalende, schuldovernemende Borg op Golgotha en in de hof van Getsemané? En ziet u Hem staan met uitgestoken handen! Geef die beker maar aan Mij…! Gemeente, dan denk je toch niet, dan kan ik er nog wel wat meer in doen. Dan is er alleen maar verwondering en ootmoed. Jezus, wat heeft het U veel gekost. Dan ga je toch niet op de oude voet verder. Dan zeg je in aanbiddende verwondering: Jezus, wilt U dat voor mij doen. Ik denk weer aan McCheyne:
‘Ik boog me, en geloofde, en mijn God sprak mij vrij.’
Lieve mensen, dan krijg je de Heere Jezus zó lief. Zo uitspreekbaar lief.
‘Die voor mij Zich heeft gegeven,
in den bangsten zielenood,
opdat ik niet hoop’loos sterven,
maar Zijn heerlijkheid zou erven.’
Ik raak aan Hem mijn zonden kwijt, gemeente. Ik raak aan Hem ook de lust tot zondigen kwijt. Ik vind in Hem een God die zegt: de hitte van Mijn gramschap is geblust. Ik heb gezworen dat Ik niet meer op u toornen zal noch schelden. ‘Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen.’
Gemeente, kent u die bevrijding? Kent u die geweldige zaligheid? Nou nog een ding, nog een ding. Bij deze gewillig gemaakte Borg leer ik ook dat andere gebed. Mijn beker die de Vader Mij gegeven heeft… Die zal Ik drinken. Ik leer dat moeilijk gebed: Uw wil geschiedde. Als ik zie hoe Hij gehoorzaamheid geleerd heeft, dan weet de Heere wat ik nodig heb. Hij die Zijn eigen Zoon niet spaarde, maar voor ons allen overgegeven heeft.
Hij leerde het aan Guido de Bres. Hij moest met zijn jonge gezin afscheid nemen van dit leven. Hij werd veroordeeld tot de galg. En die het zei tegen zijn geliefde: Zo moge Gods goede wil geschieden! We leren vertrouwen, volgen, zien op deze Jezus die de toornbeker droeg. En als ik nou de beker van het lijden moet dragen. Daarvoor ken ik u niet genoeg, maar ik ben ervan overtuigd: die zijn er ook in het midden van uw gemeente, mensen die de beker van het lijden moeten drinken, tot het laatste toe. Dan leer je het, ziende op Jezus. Als ik nou de beker van het lijden moet drinken, dan is het bittere van Gods toorn eruit, de prikkel van de zonde is eruit, de angst van de hel is eruit. Want die beker droeg Hij. Hij leert het Zijn verloste volk de beker der verlossing op te nemen. En te zingen voor het aangezicht van deze liefdevolle God: ‘Ik zal bij den kelk des heils Zijn naam vermelden, en roepen Hem met blijd’ erkent’nis aan.’ Zingt u daar al in mee?
Amen.
Wat zal ik, met Gods gunsten overlaân,
Dien trouwen HEER voor Zijn genâ vergelden?
‘k Zal bij den kelk des heils Zijn naam vermelden,
En roepen Hem met blijd’ erkent’nis aan.– Psalm 116 vers 7 (berijming 1773)
Hersteld Hervormde Gemeente Waarder, zondag 13 maart 2022, 18.30 uur. Schriftlezing Johannes 18:1-11. Via YouTube.