Hersteld Hervormde Gemeente Driebruggen
Zondag 28 oktober, middagdienst
Psalm 68:10
Schriftlezing Numeri 20:22-29 en vervolgens Hebreeën 7:22-8:2
Geloofsbelijdenis (“in antwoord op”)
Psalm 48:6
Tekst: Numeri 20:28 (m.u.v. laatste zin)
Gebed (o.a. voor kabinetsformatie, christelijke partijen, Koninklijk Huis)
Psalm 103:2,4,5
Psalm 43:4 (na het Amen van de prediking)
Dankgebed
Psalm 56:6
Preekaantekeningen
- Woestijnreis laat ons zien hoe het volk onderweg is vanuit slavenhuis, door de woestijn, naar het Vaderland van de rust
- Weet u natuurlijk wel, iemand/groep onderweg is, grens komt, dan is het een vraag, kan ik verder of moet ik terug
- Bij grens wordt paspoort gepasseerd (wanneer je een ander gebied binnengaat)
- Je mag alleen maar verder als de papieren in orde zijn
- Reis van Gods volk typerend is voor volk van God van alle eeuwen
- U weet nog wel, heel veel mensen zomaar ineens onderweg van leven en dood komen te staan, niet pas wanneer ze denken, nu heb ik de grens bereikt, soms zomaar ineens, onderweg.
- Die laatste reis, die hen brengt bij doodsjordaan, die hen daarover doet gaan
- Dan komt het erop aan, al gebeurt het onverwacht (zoals u wel eens in overlijdensadvertenties leest)
- Zoals een lied zingt: dat het getekend is met de Koning van het Koninkrijk der Hemelen
- Misschien denkt u wel aan een geliefde, die toen hij zijn ogen sloot, voor zich zag, een deur die gesloten was, gesloten bleef
- Vraag die naar ons komt, of we nou oud zijn of jong: zou het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Is jouw paspoort getekend, m’n vriend?
- Tekst geeft antwoord, daaraan toetsen.
THEMA: In de tekst spreekt de Schrift over de dood van Aäron.
1. Hij mag niet sterven als hogepriester
2. Hij hoeft niet te sterven zonder hogepriester
3. Hij kan sterven onder de ogen van de hogepriester
- Tekst, bijna aan einde woestijnreis. Nog even en dan is het leed geleden
- Welnu, op die dag, eerste van de vijfde, van het veertigste jaar, dat Aäron, de hogepriester, de berg Hor beklimt (gelegen in grensgebied met Edom, al weten we niet precies waar)
- Niet een kwestie van een uitstapje (om op oude dag vitaal te blijven), hele volk vergadert, toeziet op wat gebeurt, indenken onder doodse stilte, ergens alleen maar een helder jongensstemmetje te horen (vader, wat gebeurt er eigenlijk, waar kijken al die mensen naar?)
- Aäron gaat niet sterven omdat hij oud en der dagen zat is geworden. Inmiddels 123 jaar oud, nog geweldige vitaliteit. Nog op eigen krachten de berg beklimmen. Gaat sterven omdat God gezegd heeft. Sterft in zicht van de haven (tragisch). Bijna, maar toen ging het mis. Zo gold het van Aäron ook, bijna naar binnen mogen gaan, als veruit oudste, net als broer Mozes
- Grootste wens, net als broer binnen te mogen gaan, vervulling niet krijgt
- Hoef je niet zo tragisch en dramatisch over te doen, zegt misschien iemand. Hij sterft als hogepriester, gaat in vol ornaat de berg op. Als zulke mensen sterven, dan mag je toch hoop hebben? Beter lot bereid? Gaan naar beter vaderland? Aäron, die komt Thuis. Poorten voor ‘m open zwaaien, wel gij goede dienstknecht, over weinig getrouw geweest, gaat in in de vreugde des Heeren. Dacht u dat? Op de top van de berg gekomen, Mozes z’n boer gaat uitkleden, doet ‘ie niet zelf. Dat wordt gedaan. Merkt op geen enkele manier, Aäron geen protest laat horen. Alles wordt hem afgenomen. Gouden voorhoofdversiersel. Borstkleed (met namen van de twaalf zonen van Israël – dienst van de voorbede). Kleed met aan de zomen de gouden schelletjes (hoor je, daar komt de hogepriester, hij komt bij God vandaan, met de zegen). Alles wordt hem afgenomen, gemeente. Dat betekent, niet Aäron de hogepriester staat daar, maar dat daar staat, een naakte zondaar. Een mens zoals ‘ie in zichzelf is, zonder enige waardigheid. En zo moet Aäron dan gaan sterven.
- Als je dat leest, moet je denken aan officier in het leger, verraad gepleegd, voor ogen volk worden alle tekenen afgerukt, dan als eerloze geëxecuteerd.
- Paulus schrijft later: zo verschrikkelijk bang voor was. Vooral niet naakt bevonden zou worden, maar overkleed zou zijn, op moment dat God roept. Klederen die God geeft in uur van de dood.
- In onze tekst zien we geen priester, maar een zondaar die zo in de schamelheid van zondaarsbestaan God zal ontmoeten.
- Als we dat zien, geneigd te vragen: waarom? Natuurlijk weten we: Aäron was ook niet volmaakt. Of geschiedenis gouden kalf, geen fraaie kalf. Alles te maken met geschiedenis wateren van Meriba.
- De Heere gaf water, net alsof het volk erom gebeden had (i.p.v. gemopperd). Heere zo geduldig, Mozes en Aäron hun geduld verloren. Zeggen wij: dat is ook geen wonder. Mens komt toch een keer aan het eind, nou is het genoeg geweest. Mozes slaat op de rots, schreeuwt, moeten wij weer voor water zorgen, hij ranselt die steen. En dan komt er water, maar ook wat anders. De Heere die de zonde van het volk ten enenmale door de vingers ziet, straft de zonde van Mozes en Aäron. Jullie mogen beloofde land niet binnen. Dat is wat! Moet je indenken. Daarvoor geleefd. Mopperen verdragen. Bloed onder de nagels vandaan haalde (volk). Is dit dan niet onbegrijpelijk hard? Waarom reageert de Heere zo? U leest dan in de eerste twaalf verzen: ge hebt Mij niet geheiligd.
- Dat betekent dat God zegt: jullie hebben God niet God gelaten. Dat is voor zulke mensen die tussen God en het volk staan het ergste wat je kunt doen. Geldt ook voor ambtsdragers. Dat je God niet God laat.
- God had willen laten zien dat Hij anders is. Wel de Heere wilde dat laten zien met het oog op het leven in Kanaän, daar kwamen ze Baäl en Astarthus tegen. De Heere wilde laten zien dat Hij anders is dan de goden van de heidenen. Die gaarne vergeeft, die niet verwijt, zoals Hij vandaag, ook via ambtsdragers en gemeenteleden, dat Hij een ander is dan de Allah van de moslims. Hij is anders.
- Psalm 103, Hij zal niet altoos twisten. Hij doet ons niet naar onze zonden. Lankmoedig en weldadig. Zo is God. Onze God. Israël, zo’n God hebben we. Om te dienen. Om te vertrouwen. God om lief te hebben.
- Ze hadden moeten laten zien wie God is. Anders dan de goden van de heidenen. En dat heeft ontbroken, gemeente. En daarom kan Aäron niet langer hogepriester zijn, daarom moet Aäron sterven. Kan niet sterven als hogepriester. Dat kan niet, dat mag niet.
- Wel gemeente, zo gaat het met Aäron. Lijnen door trekken, gemeente. Zo gaat het tenslotte ook met ons. Grens van ons leven, aardse leven, dan valt alle waardigheid weg. Lijken we op een schip dat afgetuigd is, op een wagen die goed is voor de sloop. Daar komen we in ons hemd te staan (om het met een Hollandse uitdrukking te zeggen). In onze armoede. Zo armzalig als we zijn. Een dominee kan niet zalig worden omdat hij dominee geweest is (koster, ouderling, organist, zondagsschoolleider). Dan gaat mijn zwarte pak uit. Dan haalt God een streep door alles wat wij menen gepresteerd te hebben. Dan gaat je zondagse kleding uit, je keurige burgermanspakje uit, alles inleveren. Zwemdiploma moet je inleveren. Dat rijbewijs, waar je zo trots op bent, moet je inleveren. Diploma inleveren. Die doctorsbul moet je inleveren, gemeente. Voor God geen enkele verdienste van onze kant die ook maar iets in rekening kan brengen. Geen enkele waardigheid van onze kant. Dominee komt te staan naast het eerste beste randgeval. Keurige huisvrouw te staan naast een meisje dat haar leven heeft vergooid in de zonde. Wij worden ontkleed, in ons hemd gezet. Waarom dan? Omdat gij tegen Mij wederspanning zijt geweest. Je hebt God niet God gelaten.
2e punt
- En Aäron stierf aldaar. Aäron voor rechterstoel geopenbaard moet worden. Komen we daar te staan in naaktheid. Niemand zal in dat gericht rechtvaardig zijn voor Uw gezicht. Wat valt er meer te zeggen? Derde punt, wat is dat anders?
- Toen wachtte de eeuwige dood? Toen verwezen naar de hel? Geen enkel recht op genade?
- Gemeente, ik ben zo blij, dat dat niet het einde van de preek hoeft te zijn. Wacht nou eens eventjes. Kijk eens in de tekst.
- Aäron sterft namelijk nog niet. Er gebeurt namelijk wat met die kleren, die Mozes heeft uitgetrokken bij Aäron. Legt niet ergens op een hoopje, want dan betekent het dat Aäron moet sterven zonder dat er een hogepriester is. Dan is het hopeloos, dan is er geen voorspraak bij de Vader. Dan God ontmoeten zonder Hogepriester, die tussen treedt. Guido de Bres schrijft in kanttekeningen ergens (van ngb): dan vergaat het ons zoals de doornen vergaat, die bij het vuur komen. In een ogenblik verteerd.
- Kijk nou eens goed. Wat gebeurt daar? Dan is Mozes bezig met Eleazar. Neemt die kleren en trekt zijn zoon Eleazar aan. Dat betekent gemeente dat er weer een hogepriester is. Dat betekent, dienst verzoening, dienst door kan gaan. Staat daar Eleazar. God ziet zijn volk aan, in die Hogepriester. En dan draagt Eleazar de borstlap, mag de namen van Israël (ook Aäron) mag voordragen bij God. O gemeente, die ontklede Aäron zie staan, komt er onwillekeurig een psalmregel bij me boven: een stroom van ongerechtigheden had de overhand op mij. Maar dan zie ik Eleazar: maar ons weerspannig overtreden, verzoent Gij. God is een God die de ongerechtigheid vergeeft.
- In deze Hogepriester zien we iets van Jezus. Van wie we lazen: wij hebben een Hogepriester (dat klonk uit de mond van een mens!), Eén die ons betaamt, die tussen treedt, die de klederen van Aäron gedragen heeft. We hoeven niet te sterven zonder dat die Hogepriester er is. Hij treedt tussen. Hij treedt in de plaats van anderen.
- Nu neem ik u mee, naar die kruisheuvel, buiten Jeruzalem, Golgotha. Daar gebeurt iets dergelijks. Daar lezen we van de Hogepriester van onze belijdenis. Ze namen Hem zijn klederen af. Hij werd als een ontklede te kijk gezet. Op het vloekhout van de schande. Voor de Heere Jezus geldt, je kunt er ontroerd van worden: als Hij daar als een naakte hangt, juist zo, is Hij Hogepriester, van klederen berooft, in plaats van zondaren, opdat die zondaren niet naakt bevonden zouden worden.
- Avondmaalsformulier onderstreept dat zo prachtig: Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven, lichaam gegeven, bloed vergoten.
- Ziet u vanavond de priester? Het is mijn verlangen Hem u voor ogen te schilderen. De priester aan het kruis. Zoals Hij daar hangt, op de plaats waar wij behoren te hangen. Ziet u Hem ook in de troon? Op die plek aan de rechterhand?
- Schrijver van de Hebreeënbrief juicht het uit: wij hebben een Hogepriester. Hij is een oorzaak geworden van eeuwige zaligheid, omdat Hij altijd leeft om voor ons te bidden. Die volkomen kan zalig maken. Dat werk heeft gedaan en nog doet. Zo’n Hogepriester hebben wij nodig.
- Zegt u daar Amen op, als u de preek van de Hebreeënbrief hoort? Ja, zo’n Hogepriester, stel je voor, wat moet ik doen zonder? Zo’n Hogepriester.
- Beetje moeilijk he, beetje erg moeilijk he. Wij mensen staan zo op onze strepen. Wij zijn zo trots op onze pakkies. Wij menen streepje voor te hebben. Onze tekst zegt dat Aäron ons liet uitkleden. Dat laten wij toch zomaar niet toe. Zijn er niet meer die lijken op die man die aanzit zonder bruiloftskleed. Meende met eigen fatsoenlijke pakkie wel kon bestaan. Zitten ze niet hier in de kerk, gemeente? Met kleed van eigen gerechtigheid? Mensen die menen om God nog te kunnen aanbieden. Het kan niet!
- Iemand die meent dat ‘ie zonder kan, die vergist zich voor eeuwig. Want als je aan de grens komt te staan, papieren laten zien, dan zal aan de andere kant geschud worden, zo mag u niet naar binnen, zo is er voor u geen plaats.
- Ondertussen is die boodschap wel een machtige boodschap. Voordat Aäron sterft staat daar dan die Hogepriester. Geldt voor ons ook: er is er Eén! U hoeft niet te vragen: zou ik toch niet zonder die Hogepriester moeten? Hij is er, gemeente. Hij is er. Dat zeg ik niet, dat zegt het Woord. Dat zegt Johannes, die de Meester zo lief had, in 1 Johannes 2. Indien iemand gezondigd heeft. Hier zit er eentje. Hier staat er eentje. Iemand gezondigd heeft. Iemand: wat een ruimte. Waar dan ook. Wij hebben voorspraak bij de Vader.
- Wij weten geen van allen of we volgende week weer in de kerk zitten.
- Maar ik mag tegen een ieder van u zeggen: God zet vanmiddag tussen ons en onze dood Zijn Hogepriester. Gemeente, dat is het Evangelie van zonde en genade. Voor dat wij sterven toont Hij de Hogepriester. Ik mag Hem aanprijzen, zoals artikel 26, dat artikel waarin het geloof van Reformatie z’n hoogste lied zingt, als het gaat om Hogepriesterlijke bediening: niemand die ons liever heeft, dan Hij.
- Iemand vanmiddag zegt, ja maar ik ben zo’n grote zondaar, zegt datzelfde artikel, zo vertroostend: toen God Hem aan ons gaf, toen wist Hij wel dat wij zondaars waren…
- Als de Heere daar rekening mee gehouden houdt, dan hadden we hier niet meer geweest.
- Deze week Reformatie herdenken, dat Evangelie weer is open gegaan. Hij mijn straf. Hij mijn oordeel.
- En Aäron stierf aldaar. Als je dat op je laat inwerken, wat staat het er simpel he. Geen protest. Geen angstschreeuw. Geen paniek (zoals bij dwaze maagden). Heerst de rust. Aäron stierf aldaar. U weet nou denk ik waar dat is. Onder de ogen van de Hogepriester. Dan kan het. Dan kan een mens sterven, gemeente. Dan kan een mens voor God verschijnen. Waar ik die priester zie. Wiens verschijning zegt: wie is een God als Gij? Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg, uw zonden herdenk ik niet.
- Mag ik die vraag stellen, het is een grote vraag, dat weet ik wel. Kunt u sterven? Toch moet je er eens over nadenken. De boodschap kan zomaar komen: bereid uw huis, want u zult sterven. Dat je geen tijd meer hebt. Snapt u het nou. Een mens kan sterven waar hij de Hogepriester ziet.
- Hij staat vanmiddag ook voor ons. Zo voorgeschilderd in Evangelie. Wat zou het groot zijn, houd hoog het kruis, Uw verzoenend sterven is het rustpunt. Angstig doodszweet, mijn schuld voor God bedekke [gedicht/vers]
- Zo kan en mag een mens sterven, met het oog op Jezus. Als tussen ons en onze dood in. Als een Hogepriester die daar staat.
- Is dat geen geweldige boodschap?
- Sterven, wat kan een mens daar tegenop zien. Jezus, die door de dood gaat, voor gaat, ik mag achter Hem aangaan, Hij draagt voor Zich uit het bloed, en zegt: ook deze heb ik verzoend, ook voor hem bloed gestort. Ik wil dat waar Ik ben, Vader, ook die bij mij zijn, die Gij mij gegeven hebt.
- Zo’n Hogepriester betaamt ons. Bent u het eens met die Hebreeënschrijver? Dan getroost leven en zalig sterven. Hij maakt zalig.
- En dat is het laatste wat ik mag zien, die Jezus, die voor mij bidt, me dunkt gemeente, het eerste wat ik zie aan de andere kant van de tunnel, is die Jezus, die zegt: Kom in, gij gezegende. Als dat het geval mag zijn, dan is sterven geen straf. Maar een doorgang tot het leven. Een poort. En daarachter Jezus, de Hogepriester. Hem dan mag zien, dan niet meer de naakte, ontklede zondaar, maar de jubel, laat ons feestvieren, bruiloft van het Lam. Kleden met blinkende, fijne lijnwaad.
- Gemeente, zo kan een mens sterven. Zo wordt een mens weer priester. Die naar dat andere altaar treedt: het dankaltaar in de hemel. Dan ga ik op tot Gods altaren, tot God, mijn God, de bron van vreugd. Dan zal ik juichend stem en snaren, die na kortstondig ongeneugd, mij eindeloos verheugd. Amen. [17.02]
Geef een reactie