Bij de lofprijzende herders is het geen horen, zien en zwijgen maar horen, zien en spreken. Als ze in de velden van Efratha de nachtwacht over de kudde schapen houden, verschijnt plotseling een engel. Het is een bode van God die hen vertelt dat voor hen, voor ons mensen, heden de Zaligmaker geboren is. Het teken is dat ze het Kind zullen vinden in een kribbe. Ze gaan met haast, het Woord zet hen in beweging. In de stal vinden ze Jozef en Maria en het Kind liggende in de kribbe. Het is de kerk met de Heere Jezus in hun midden. Na het kraambezoek is het niet alles over en weer donker en stil. Het Woord blijft in eeuwigheid. De woordenstroom droogt niet op. Ze verkondigen alles wat ze gehoord en gezien hadden. Ze zijn bij het Woord gebleven. Hoe is dat met ons deze Kerst? Van Hem te spreken en Hem groot te maken: komt maakt God met mij groot. Ere zij God.

Lukas 2 vers 17 en 20: ‘[17] En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd was. [20] En de herders keerde wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was‘.

De lofprijzende herders

Een mooie gedachte die ook wel in commentaren over de herders is geschreven: horen, zien en spreken. We kennen de uitspraak: horen, zien en zwijgen. Hier in Lukas 2 over horen, zien en spreken. Laat het van meet af gezegd zijn: horen, zien en zwijgen dat past Gods getuigen niet. Dat past een echte hoorder niet. Een kerkganger die zich daaraan schuldig maakt is niet op z’n plek. Hoe kun je nou in God het leven dood zwijgen? Dat is schuldige zwijgzaamheid. Het komt dat er mensen in de kerk zijn die niets ontgaat. Alles zuigen ze in zich op. Maar komt het op het Woord aan dan zeggen ze geen stom wordt.

Maar dat kunnen we van de herders niet zeggen. Als ze het gehoord hebben van de engel spreken ze meteen onder elkaar. Een van zinnen en gedachten. Bij allen hetzelfde: horen, zien spreken. God verheerlijken. Het is te bidden, te wensen dat dat prijzen ook in ons leven ingeslepen raakt. Waar we zelf door dit Kind zijn gevonden, onze mond niet stil kunnen houden. Niet te spreken over koetjes en kalfjes, zou niet vreemd zijn uit deze stal. Maar te spreken over het heil, de liefde, de Waarheid. Dat willen meteen scherp zetten. We zeggen maar meteen waar het in dit gedeelte op uitloopt. Het moet over Hem gaan. Niet over onze bevinding. Of onze ervaring. Of onze belevingen. Zijn die niet belangrijk dan, dominee? Heb ik dat gezegd? Heb ik dat gezegd? Dat heb ik niet gezegd. Maar dat wil ik wel zeggen: daar ben je gauw over uitgepraat. Als je in je leven door de heerlijkheid van de Heere wordt doorgelicht en te kijk gezet, dan heb je toch niet zoveel meer te vertellen? Maar over Hem kun je het hebben.

Een kind wilde niet graag naar de kerk. Je werd er weer uit getrommeld. Opstaan! Kerk! Ja ja, kom eraan… En je zit er. Kom je thuis, krijg je de vraag: nou waar heeft de dominee over gepreekt? Ja, je was er niet bij. Je was met je gedachte elders. Waar heeft hij over gepreekt? Over de Heere Jezus. Of je nou de preek gehoord hebt of niet, als het goed is is het de spijker op z’n kop. Dat is de dominee zijn taak, zijn roeping. Als het niet was, dan kun je zeggen zijn preek was niks, was mislukt. Dat is Kerst. Over de Heere Jezus. De engel preekt over het Kind. Het gaat over de Heere. Glans, gloedvol, heerlijk. Hij wordt uit de doeken gedaan. De lens staat scherp: het gaat om Hem. Ik bid u Heere, dat dat ook zo zijn mag. Ik vraag u gemeente dat u dat uit de verkondiging meenemen mag. Dat de Heere geschiedenis schrijft in uw leven. Want het is de Heere voor en de Heere na.

Ik ga u niet de hele geschiedenis van Kerst schrijven. Maar in vogelvlucht laten zien dat God de geschiedenis schrijft. U mag het zelf controleren. God schrijft de wereldgeschiedenis. Keizer Augustus die het hoog in zijn bol heeft is maar een pionnetje. Straks van de troon getrokken. Davids troon is een eeuwige troon. De gebeurtenissen vinden plaats in Jezus’ dagen. Want we moeten goed lezen. En het geschiedde in diezelfde dagen dat er een gebod uitging. Keizer Augustus die onderschikt is. Het is de Heere Jezus die in aantocht is. Het is Johannes die in Zijn licht gaat. In die dagen zit keizer Augustus op zijn troon. Uitschrijven van een beschrijven dat een man en een vrouw in Bethlehem komen. En het geschiedde, God schrijft de geschiedenis. Gods dagen zijn vervuld en ook die van Maria. En dat ze baren zou en ze brengt haar eerstgeboren Zoon ter wereld.

God schrijft die geschiedenis. Ik zal. Die engelen hadden daar God geprezen en weer terug naar de hemel gegaan. En toen gingen de helders vanuit de velden van Efratha naar de kribbe. Gemeente, we mogen samen onderzoeken dat God alles in de hand heeft. We mogen samen onderkennen dat wat hier gaande is, wat hier gebeurt in Gods hand is. Ik kan mij voorstellen dat hier vanmorgen mensen zijn die zeggen dominee mijn leven is moeilijk. En dat is goed te begrijpen. Ik kom ze tegen in de gemeente die ik dienen mag. Mensen die een geliefde hebben moeten wegbrengen. Vorig jaar Kerst nog samen, dit jaar nog samen begonnen. In een goede gezondheid maar nu zijn we aan het einde van het jaar gekomen en het is zo pijnlijk, zo moeilijk, zo verdrietig. Soms in een jaar waarin een kleine verwacht werd en het werd in de moederschoot afgebroken. Moeilijk dominee, want mijn huwelijk zit in het slop. Moeilijk dominee want mijn kind, die meid, ik heb mijn kind zo hartelijk lief maar het botert niet, ze ziet mij niet, hij zoekt mij niet op. Hoe moet ik in vredesnaam Kerst houden? Ik zit de laatste maanden zo in het donker. Ik zit zo zwaar. De schuld heb ik thuisgekregen en ik weet me geen raad. Ik lig soms in mijn bed te woelen, ik ben dan zo onrustig. Kerst, ach man, hoe kom ik er toe? Hoe moet dat dan? Hoe zie ik er doorheen want ik zit er doorheen?

Dan is de geschiedenis vanmorgen een prachtige, een ademgevende. Hoe krijgen we te horen hoe er blijdschap komt. Lof zij de God van Israël. Dan gaan we het samen zien. Het is God die Kerstfeest brengt. Samen zien dat het gaat om horen, horen, horen en nog eens horen. Geloven. Dat Woord vastpakken, je onder dat woord gewonnen geven, onder dat woord buigen. Dat Woord van onze God. Gemeente, laten we dat eens gaan bekijken. Hoe komen die herders bij die kribbe? Hoe komen de herders bij de kribbe? Er is maar een antwoord. Een antwoord. Daar zorgt God voor. Als u met die vraag zit, hoe kom ik er. Dit is het antwoord. Grijp moed. God vergadert en verzamelt. Onze Heidelberger Catechismus zegt het niet voor niets. De kerk is kerk omdat Christus verzamelt en er de hand in heeft. Lees maar mee. Het gaat door de verkondiging.

De herders zijn daar in het veld. In Efratha. Nachtwaken. En ineens is daar een engel. Let erop gemeente een engel, een bode. Niet zomaar eentje. Een engel van de Heere. Een bode die door de Heere is uitgezonden. Een engel staat bij hen en die engel dat is een engel vol glans en licht en majesteit. Maar het diepe wonder is zij staan, niet de heerlijkheid van de Heere om schijnt de engel. Maar de herders. Dan besterf je. Nu verga ik, de mens die met Gods heerlijkheid

In de Oude Kerk van Putten. Ik vergeet het nooit meer. Jesaja 6 preekte ik over. Heilig, heilig, heilig. Wee mee ik verga, dit is mij te groot ik ben onrein. Dat is ook op Kerst grote vrees. Wie kan in de heerlijkheid van God bestaan en leven? Daar is de engel die het zegt dat het kan. De engel met het zwaard bij de hof. Vrees niet want heden is u geboren de Zaligmaker, de Heiland. In de stad David. Ineens vallen vele andere engelen bij. Ere zij God. Hoe is dit mogelijk? Daar wordt je toch stil van. Een paar herders. Hoeveel lust de Heere heeft in het zaligen van zondaren. Daar stuurt de Heere een Hemelse legermachten. Goddelijke liefde, Goddelijke drukte. Om God te prijzen, te proclameren. Ik verkondig u grote blijdschap.

Dit is het teken: het Kind gedoeken gewonden liggende in de kribbe. De herders vernemen het. En toen werd het stil. Toen werd het stil. Ik verkondig u grote blijdschap. Lofprijzende engelen. Verwijzing naar de kribbe. Een preek van een engel. Zij hebben het gehoord en toen werd het stil. Alleen gemeente, nu opletten. Dat is zo mooi. Daar moet u eens naar kijken. Als de engelen weg zijn, wat is er dan nog? Als de kerk uit is, de Kerstnachtdienst voorbij is alles weer gewoon is. Wat is er dan nog? Het Woord. Machtig gemeente. Het Woord. Daar spreken ze elkaar op aan. Dan lezen we dat de herders tegen elkaar zeggen: laat ons naar Bethlehem gaan. Laat ons het Woord zien. Dat ons door de Heere verkondigd is. Het Woord zo geadresseerd was. Laat ons dan heengaan. Verder trekken, voortgaan. Als de vraag daar leven kan: hoe zal ik U vinden. Uitgaan tot Hem.

Gemeente, dat is jammer, onze tekst hè vers 15 zegt het eigenlijk nog mooier dan in de vertaling gevonden wordt. Wat er staat: als de engelen van hen weggevaren waren naar de hemel. En dan komt die. Dat de mensen. Dat de herders tot elkaar zeiden: laat ons dan heengaan naar Bethlehem. Om u te vertellen dat ik daarin ook ondersteuning van de kanttekenaren wil ik wel even zeggen dat het bij nummer 23 opgetekend staat. De mensen, de herders. Dus we lezen, dan ziet u wat een geweldig belang de herders hebben bij dit gebeuren. God heeft hart voor mensen. De herders zeggen laten we dat kwetsbare Kind gaan zoeken. Laat ons heengaan naar de kribbe. Ze weten waar ze zijn moeten.

In vers 12 staat liggende in kribbe, in een kribbe. Liggende in jullie kribbe. Het is een bekende voerbak, een bekende plaats. De Heere die ze moeten zoeken. Laat ons dat Woord gaan zien dat ons gesproken is. De herders, mensen, hebben het gehoord. Ze zijn geraakt, getroffen en ze gaan. Kijk dan beleef je Kerstfeest diep hè als het is ik weet me aangesproken. Dat is heel iets anders dan dat sleur, gang, dat slepen, slenteren naar de kerk. Het is weer zondag. Als je erbij betrokken bent, op betrokken raakt, aangesproken wordt. Ze zijn mensen hè die herders. Ze gaan. Ze zullen Hem vinden en zullen Hem vinden. Kent u het of niet?

Nou, de reactie. Ze horen, geloven en ze zijn gegaan om te zien. Op weg gegaan om te vinden. Zonder aarzeling. Zonder bezwaar. Kijk eens mee gemeente. Het is niet dat ze zeggen laat er een paar van ons gaan om zich van de zaak te vergewissen. Nee er staat laat ons dan heengaan. Niemand mag achterblijven. Er komen geen vragen van werkkleding verwisselen of iemand op de schapen passen. Laat ons gaan. Geen menselijke overweging van Maria heeft net dit Kind gebaard en heeft ook wat rust nodig. Laten we haar niet storen. Moeder en Kind rusten toch ook. Dat Kind is als een magneet. Ze gaan meteen kijken. Ze gaan misschien wel met hun schapen, herdersfluit en tas. Ze gaan naar de kribbe.

Kijk eens hoe het gedeelte het uitdrukt. Ze zijn met haast gekomen. Gekomen. Er was haast bij. En ze vonden Maria en Jozef en het Kind liggende in de kribbe. Warempel gemeente, God geeft ons nog een extra les erbij. Wat had de engel gezegd? Je zult naar Bethlehem gaan, dit is u het teken. Wat? Dat Kind vinden, in doeken gewonden, liggende in een kribbe. Ze zijn met haast gegaan. Maar er staat iets meer. 100%, 200%. Mooi hè. Ze vonden Maria en Jozef en het Kind liggende in de kribbe. Weet u waar ik heen wil? Ik hoop dat u mij pakt. Als ze daar komen ligt Maria niet op een oor en is Jozef niet aan het dommelen.

Zeg ik teveel als ik zeg: de kerk is er al. En Jezus is in het midden. De herders zijn niet de eerste vinders. Jozef en Maria hebben het Kind ook gevonden. Israëls heerser is ook hun Israël. Geweldig mooi zoals Lukas het beschrijft Maria als de kerk. Geweldig hoe het Evangelie het beschrijft. Bij dat Kind rusten, zaligheid vonden. Maria die al die woorden in zich opneemt en opsluit in haar hart. Het Kind liggende in de kribbe. Geweldig die herders bij Jezus. Wat zullen ze hebben gedaan? Ik denk aanbidden. Anders moet ik mij toch wel sterk vergissen. Daar kan ik mij toch niet in vergissen? Als ik zeg dat die herders Hem hebben aangebeden. Dat die ruwe handen, die bonkige kerels, het Kind hebben getroeteld, dat durf ik niet met zekerheid te zeggen. Dat ze aandachtig hebben gekeken, daar heb ik geen twijfel hebben en dat Maria en Jozef hebben meegekeken ook niet. Zijn gaan verwonderen over dit Kind. Dat is leven in die stal.

Ik lees het, u ook en jij ook. Mooi hè als je dat ziet. Geweldig. Als je Kerst hebt de kribbe in het midden. En samen als broeders en zusters erom heen. Treffen we elkaar als we zeggen: die is van ons. Snappen we elkaar? Die is van ons. U is geboren. Hij is van ons. Hoe kan dat nou? Jawel Hij is echt van ons. Van Israëls God gegeven. Hallelujah loof de Heere. Hij is een van ons.

Dan kom je heel makkelijk tot het derde punt. Horen, zien en spreken. Spreken. Dat punt maak ik niet lang. Ik zeg het met een glimlach. Met dit punt kom je nooit klaar. Want heb je Hem gezien, en heb je Hem geloofd en heb je Hem als het jouwe gemijnd, dan raak je nooit over Hem uitgesproken. Petrus zegt in zijn brief, ik ga bijna naar het einde, maar ik zal zo lang ik het leven krijg, zal ik steeds van Hem spreken, o verstrooiden in Pontus, dan zijn we precies op dat punt. De openbaring daar op Efratha kwam een einde. Aan het kraambezoek kwam een einde. Maar wat blijft? Heel eenvoudig: het Woord. Waar ze het Kind gezien hebben, maken ze alom bekend wat van dit Kind is gezegd. Die woordenstroom droogt niet op, houdt niet op. Maria zet het vast in haar hart.

De herders keren terug. Terugkerend zijn ze bezig Hem te verkondigen. Wat ze gezien hadden. Wat er van Hem gezegd was. Ze zijn bij het Woord gebleven. Niet over allerhande dingen zijn gaan handelen. Ze spreken en prijzen God en verheerlijken de Heere. Het Woord dat gesproken was bevestigd is geworden. Ze mogen niet anders. We moeten ons altijd bij het lezen van de Schrift van elk woordje secuur rekenschap geven. De Heere had het door de engel gezegd. Ik breng je een boodschap die niet bedoeld om in een achterkamer te blijven. Om in een hoekje over te gaan zitten mijmeren. Ik verkondig u grote blijdschap. Niet alleen u. Die al het volk, het volk van Israël wezen zal. Ze gaan dan heen en vertellen alles wat tot hun gesproken was. Over de engel die tot hen sprak. Daar ook over. Maar daar ging het niet over. Het ging over het Kind.

Gemeente, het is kwart voor elf geweest. We gaan stoppen. Dit was voor u de laatste Kerstpreek van het jaar. Ik neem aan misschien zondag over Simeon, of Jezus’ besnijdenis of Anna. Maar ik verwacht niet dat zondag over Lukas 2 vers 7 en Lukas 2 vers 14 gepreekt wordt. Als ik bij u terugkom. Ik weet niet precies wanneer. Februari. Wat zegt u als ik de volgende keer over Lukas 2 vers 14 preek? Wat zegt u dan? Want het Ere zij God is een zaak voor 366 dagen als ik over 2020 spreek. Kerst voorbij. Hoe gaat het weer verder? Gaan we de etalage weer wijzigen? Het wordt nu oliebollentijd, oudjaar. Nee, houdt u aan het Woord. De herders keerden wederom, het blijft Kerst, over alles wat ze gehoord en gezien hadden. Ze gaan terug in de realiteit van het leven, ze pakken het werk weer op. De nacht is weer nacht. De dingen zijn nog even gevaarlijk. De wilde dieren proberen nog steeds de schapen tot hun prooi te nemen.

Bij de herders is er de vrede. Het Woord dat eeuwig blijft. De herders zingen de lof. Getuigen van God. Eeuwige glorie. Dan ben ik op dat punt. Want de herders zijn de mensen die het niet klein kunnen krijgen. Hun geluk niet klein kunnen krijgen. Dat God welbehagen heeft in mensen. Hij is van ons. Beleefd geloof. Doorleefde Godskennis. Door de Geest gewerkt. Dan betekent het: horen, zien en spreken. Ik eindig misschien vreemd, het zij zo, maar we zijn gemeente niet in de kerk om elkaar een aai over de bol te geven. We zijn in de kerk om het Woord van onze God, om het Woord te geloven. Gaan we mekkerend verder? Blaten we verder? Ach ik zie het om me heen, de kerk is soms een beestenstal. Mekkerde geiten, blatende schapen, loeiende koeien. Ongepast in de kerkbanken. Het gaat in de kerk over: Uw Geest opent mijn lippen, maakt vast Uw Woord. Van Hem spreken, van Hem getuigen. Komt maakt God met mij groot. Amen.

Donderdag 26 december 2019 [Tweede Kerstdag] – Hersteld Hervormde Kerk Putten – ds. J.W. van Estrik – Schriftlezing Lukas 2 vers 8-20