Het is de Heere Jezus die Zijn discipel Simon Petrus opzoekt nadat hij zijn Meester verloochend had. Eerst op de dag van de opstanding en later in Galilea bij het meer van Tiberias. Het is een wonder dat de Heere Jezus na Zijn opstanding uit de doden Zelf de liefdesvraag stelt aan Petrus. Er klinkt geen enkel woord van verwijt uit de mond van de Heere Jezus. Het is het werk van God die zorg draagt voor Zijn kinderen.

Johannes 21 vers 17: ‘Hij zeide tot hem ten derden maal: Simon, zoon van Jonas, hebt u Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden maal tot hem zeide: Hebt u Mij lief, en zeide tot Hem: Heere! U weet alle dingen, U weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen‘.

Driemaal de vraag naar de liefde

Gemeente, dat is een onvergetelijke ontmoeting geworden voor Petrus waar we deze middag getuige van zijn, waar na het middagmaal de Heere Petrus persoonlijk toespreekt, aanspreekt en hem de vraag stelt hoe het met de liefde van de apostel tot Zijn meester is. Dat leven van deze dienstknecht dat kent een hoog begin. U weet zelf wel wat deze discipel heeft gesproken: ‘U bent de Christus’. En de Heere heeft gezegd: ‘en jij, jij zult de naam Simon niet meer dragen, jij zult Petrus worden geheten en op die belijdenis die je zo-even hebt uitgesproken, op die belijdenis zal de kerk worden gebouwd. Je bent een rotsman met een rotsvaste belijdenis die je geschonken is, die je geschonken is, die je gegeven is. Want dat jij belijdenis hebt gesproken is niet iets dat uit jou zelf is opgekomen en door jou zelf is voorgebracht, maar dat is een woord te spreken dat Mijn Vader je in het hart heeft gegeven en dat je van bovenaf is geschonken.

En we kunnen zeggen: de Heere houdt woord. De Heere houdt woord. Petrus, we gaan dat zien, rukte zich los. Maakte zich los maar de Heere hield vast. Petrus die zei op een ogenblik in de zaal bij Kajafas: ik weet niet waarover je het hebt?! Ik ben Hem?! Bij Hem?! Nee. Geen denken aan. En hij zette zijn woorden kracht bij. Meineed zouden we zeggen. Maar de Heere zei: Ik ben de Meester, Ik ben de Heere en Ik laat niet varen de werken Mijner handen. Hetgeen Ik gewrocht heb dat zal Ik bewaren en daar zal geen jota, geen tittel ter aarde vallen en dus ook geen woorden waar het gaat om het leven van Petrus.

Petrus, we komen hem tegen in Johannes 21 waar hem dan driemaal de vraag wordt voorgelegd: Simon, zoon van Jonas, heb je Mij met heel je hebben en houden, met heel je hart, heb je Mij lief? Dit gedeelte staat natuurlijk tegenover een donker verleden want daar gebeurt in ettelijke dagen nogal wat. Het was nog niet zo lang geleden dat Petrus daar in een westennest ging en daar het hol van de leeuw binnentrad, waar de Heere had gezegd je kunt Mij niet, je kunt Mij niet volgen.

Maar hij was wel gevolgd en was ook de zaal van Kajafas in te gaan om het verhoor van de Heere bij te wonen en getuige te zijn hoe het met het leven van zijn Meester zou aflopen en daar gebeurde het. Ik ben niet, ik ken Hem niet. Daar, daar blonk de Meester uit want de Heere keerde Zich om en de Heere zag om naar Zijn discipel en in die, die omkering van de Meester werd Petrus het gewaar en indachtig wat Zijn Heere hem voorzegd had en gesproken had. Eer de haan gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochend hebben. Onder de ogen van de Heere werd hij het zich bewust: de Meester had gelijk. Hij had gelijk. Ik hield het niet voor mogelijk. Maar de Heere wist het. De Heere keerde Zich om.

En zie dan blink de Meester uit. Want ja, Hij keert Zich om naar Petrus in die rechtszaal. Hij ziet om naar Petrus. Hij ziet om naar Petrus op de dag van de opstanding. U kunt dat lezen bij het schrijven van Lukas over de dingen. ’s Avonds als de Emmaüsgangers terugkomen, dan komt er gejubel uit het huis want de Heere is waarlijk opgestaan en Hij is aan Simon verschenen. Simon heeft Hem gezien. En we krijgen hier in Johannes 21 nog eens te zien: de Heere richt Zich weer tot Petrus. Zoekt Simon Petrus dan op. Ziet u dat staan in het vijftiende vers? Als alle dingen geweest zijn, gebeurd zijn, het middagmaal gebruikt is, dat Jezus Zich in het bijzonder tot Simon Petrus richt en daar met die vraag komt: Simon, zoon van Jonas, hebt u Mij liever dan deze?

Als we die vraag gaan beluisteren, dan letten we even op de samenhang. Het kan namelijk heel goed zijn dat deze vraagstelling van de Meester in het ‘heb je Mij liever dan deze’ ook de lading in zich heeft: Simon, Zoon van Johannes, houd je meer van Mij dan van het vissersvak, dan van deze vissen die gevangen zijn? Want u moet er eens even op letten hoe Johannes het vertelt. Hij geeft een opsomming dat er zeven discipelen bij het meer van Tiberias zijn, hij noemt de namen en Petrus gaat voorop. Ziet u dat? Ze waren tezamen en Petrus voorop.

Hij is ook degene die in vers 3 het initiatief neemt, het woord neemt, een uitspraak doet, een verklaring. Ik ga vissen. Ik ga vissen. De anderen vallen daarin bij, stemmen in en zeggen: wij gaan ook mee, wij gaan ook mee. En, dan is het opvallend, dan staat er nadrukkelijk, dat zal wel vaker voorgekomen zijn maar hier staat nadrukkelijk dat ze in die nacht, in die nacht, waarin Petrus had gezegd ik ga vissen. In die nacht vingen ze niets. Een totale vangstbeperking en dan staat daar in de morgen Jezus op de oever. Mooi he. Hij staat er, Hij staat er.

Er staat niet dat Die aan kwam lopen. Nee, Hij staat er, neemt de dingen waar, neemt de dingen in Zich op en stelt de vraag of er, of er, wel iets gevallen is. Jullie hebben zeker niks?! Dan, dan gebeurt dat wonder van het net uitwerpen over de andere boeg en het leidt tot de belijdenis: het is de Heere en waar Johannes dat heeft gesproken, is het Simon Petrus, lees maar vers 7, die meteen overboord gaat. Die het opperkleed daar, daar om doet, die zich in de zee werpt. De andere discipelen komen met een scheepje, en merk het dan op, dan komen ze aan de kant, daar is vuur, ook hier in Johannes 21 bij het middagmaal, zoals er bij Kajafas was, er is vuur, kolenvuur, vis daarop, brood daarop en dan geeft de Heere het bevel: brengt van de vissen die u nu gevangen hebt. En hebt u dat gezien? Dan staat er: Simon Petrus. Die wordt genoemd. Afzonderlijk, specifiek. Simon Petrus. Die voegt de daad bij Jezus’ woord. Die trekt daar voorop het net aan het land. Dat net vol grote vissen, welgeteld 153 vissen. Wonderlijk, geen vis ging er verloren, al die vissen werden aan de kant gezet. En toen werd het middagmaal gehouden en toen is de liefdesvraag gekomen, toen is het begonnen naar Petrus toe: Simon, zoon van Jonas, hebt u Mij liever dan deze?

En gemeente, daar gaan we zien dat die vraagstelling van Jezus als het ware een kruipen van de Meester naar Petrus is. Heel bijzonder. Dat Jezus als het ware steeds dichter naar Petrus gaat. Afdaalt, neerdaalt, op hem toekomt. Waar Petrus niet op kan komen. Dat willen we zien, dat willen we beluisteren hoe het hier is dat door het verootmoedigen van Jezus Christus wordt Petrus vol van genade. Vol van verwondering. Een gebroken man die Jezus heelt. Het werk van God in zijn leven wat alleen maar telt. Jezus daalt neer, Jezus die Petrus kent, doorgrondt, beproeft, toetst. Nou, laten we eens gaan kijken naar dat punt hoe Jezus Petrus onderhoudt in Zijn vraagstelling.

Gemeente, om daarmee maar te beginnen, het is een wonder dat Jezus op het punt van de liefde vragen stelt. Vanmorgen in Nijkerk zei er iemand na afloop van de dienst, J.C. Ryle die heeft geschreven als het om deze dingen gaat: de Heere vraagt niet ben je gerechtvaardigd, ben je bekeerd, ben je verkoren en ook wij nog weleens een keer de nadruk op willen leggen, zijn, zijn de tranen wel echt, is het berouw wel waar, hoe is het in deze met de oprechtheid gesteld?! Nee, Jezus spitst de zaak toe en scherpt het daarop aan, het punt van de liefde. En er klinkt geen enkel verwijt als Jezus Zich met Petrus in de kring van discipelen verstaat. Er klinkt geen enkel verwijt terwijl de Heere hem best heel wat kon inwrijven. Hij had een woordenstroom van verwijten kunnen maken. Hij had hem daarin lik op stuk kunnen geven. Hij had hem daar in de kring van discipelen aan de tand kunnen voelen hoe dat allemaal gekomen was in de zaal van Kajafas en hoe die het bestoken had daar toch in die zaal te komen en daar in die zaal te gaan terwijl Ik het je toch duidelijk gezegd had, en Ik had je toch gewaarschuwd dat je Mij verloochenen zou als je door zou gaan, en Ik had je gezegd de haan zal, zal niet gekraaid hebben, en je bent driemaal door de mand gevallen. Maar Jezus spreekt op dat punt niet. Jezus vraagt hem eenvoudig: Simon, zoon van Jonas, zoon van Johannes, hebt u Mij lief?

Kristalhelder in geweest en zeer duidelijk. Want hij had gezegd toen de Meester vroeg waar de schare bij Jezus wegging, en Jezus vroeg: jongens, nou gaan jullie toch ook niet weg? Toen zei Petrus: Heere, waar moeten we heen? Waar moeten we heen?! Tot wie zullen we heengaan, U hebt de woorden van het eeuwige leven. Het was overduidelijk: we kunnen nergens anders heen, we kunnen bij niemand anders terecht, we moeten bij U zijn.

Petrus had zijn liefde eerder uitgesproken. Hij achtte zichzelf in de discipelkring toch wel de beste. Al zou het mogelijk zijn dat ze alle elf Hem zouden verlaten, de Heere hoefde voor hem niet bang te zijn. Hij zou al zou hij met Hem moeten sterven wel met de Heere de dood ingaan. We weten wat er van die grootspraak geworden is en we weten hoe die eigenliefde op de koffie gekomen is. En die liefde tot de Heere eigenlijk niet bewezen is.

Hij had het in het verleden uitdrukkelijk gezegd, hoog van de toren geblazen, stoere taal, ferme belijdenis. Ik zal! Ik zal. Maar nu mag hij het zeggen: Simon, zoon van Jonas, hebt u Mij liever dan deze? Nu mag Simon gaan zeggen wat hij van de omgang met de Heere heeft geleerd. Wat hij van de lessen van de Meester heeft opgestoken. Dat gebeurt bij het middagmaal.

We beginnen bij de eerste vraag. Het is altijd belangrijk: wat is je naam. Jakob moest met zijn leven voor de dag komen Jakob te zijn. Abraham! Samuël. Op de Paasdag: Maria! De naam. Opletten, wat staat er. Simon. Jonas’ zoon. Simon, zoon van Johannes. De Heere spreekt tot Simon. Simon heeft daarin de achterliggende tijd zijn afkomst niet verloochend. Hij heeft geen rotsvast belijden gesproken. Hij krijgt zijn oude naam geserveerd, krijgt hij in zijn oren. Dat hij de grootheid van zijn kwaad erkent, hoe het in zijn leven is.

Dat is toch best bijzonder hoe het aan het einde van het Johannesevangelie staat. Moet je horen hoe het in het begin staat: Andreas, hij moest zijn broer hebben. Hoe die heil zocht, geestelijk bekommerde. En dan staat er zo mooi, dat is een preek apart, hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem aanziende zeide: u bent Simon, de zoon van Jonas. U zult genaamd worden Cefas hetwelk overgezet wordt Petrus. Dus Johannes schrijft het, de Heere heeft het gezet.

Maar daar zetten we een streep door. Dat wrijven we weg. Dat wordt Petrus, rotsman. Zo zul je worden genoemd. Maar wat staat er nu aan het einde van Johannes 21? Simon, zoon van Johannes. Nu even niet, Petrus. Nu even met de neus op het harde feit. Het oude liedje van Simon, zoon van Johannes, waar ligt je voorland, wat is je geboorte? In zonden ontvangen en geboren. Als hij dat nog niet voldoende gevoeld heeft, dan komt de vraag van de Meester.

Dan komt de concrete vraag of de Simon de zoon van Jonas liever heeft, laten we maar eerst zeggen, de visserij. Heb je Mij liever dan die wissen die je zojuist hebt gevangen? Je ving eerst niets, en toen liet ik je die 153 vissen ophalen. Ligt daar je hart dan Mij? Dat vissersvak, dat is een. Daar is een andere vergelijking. Simon, heb jij Mij liever, heb jij Mij meer lief dan de anderen die Mij liefhebben? Dat had hij toch gezegd: Heere, al zullen zij u allen verlaten. Als het nou zou voorkomen dat de anderen het op een lopen zouden zetten, ik geenszins, al moest ik met de U de dood in.

We horen het, Simon die achtte zich als het ging om de liefde de grootste maat te hebben, de maat voor. Jezus geeft hem als het ware de eindjes in handen. Simon, hebt u Mij liever dan deze? Petrus wordt met zijn grootspraak in zijn nekvel gegrepen. Woorden, woorden, je mag het zeggen. Maar wat zegt hij? Lees mee, gemeente. Ja Heere, ja Heere, wacht even, ik schuil bij u. De liefde die erin ligt hebt U erin gelegd. Het is in de afgelopen tijd gebleken dat U het beter weet. Heere, U weet het dat ik liefheb.

Gemeente, dat is bijzonder dat het in de vertaling niet uitkomt, dat is de Herziene wel uitgedrukt. Dat in het vijftiende vers een ander woord voor liefde. Misschien doe je er beter aan om dat verschil aan te duiden. Dat ik van U houd. Want het woord dat Jezus gebruikt is eentje van het zuiverste soort. U zult de Heere uw God liefhebben met heel uw hart, al uw verstand, al uw kracht. Petrus, zeg het eens. Heb je mij lief, zelfopofferend? Petrus neemt het niet over.

Valt het u op dat hij [a] de vergelijking niet overneemt, maar dan neemt hij het zwakkere woord van liefde over. Van het woord philadelphia, zoals wij dat kennen, philos. Bijzonder hoe Petrus reageert op die vraag. Al die opofferende liefde is gewenst. Heere, U weet dat ik van U houd. Dan komt die de tweede vraag. Zie je dat de Heere een stapje naar beneden doet. De Heere is nog niet klaar. Hij onderzoekt met dat herdershart.

Simon, zoon van Jonas, hebt je Mij lief? Met die diepe liefde zoals de Vader de Zoon liefheeft? Dat mag toch best gevraagd worden. Het kan best klemmen. Het is toch Goede Vrijdag geweest, Pasen. De Heere hoeft Hem toch geen ontsnappingsruimte te geven, Hij mag toch alles vragen? Simon, Ik ben toch alles voor je. Verklaar je onvoorwaardelijk voor mij. Simon, rotsman, verklaar je voor mij. Zo gaat dat gemeente, ken je dat of niet?

Doorgaans kun je als het gaat over het gemeenteleven alle vragen stellen, maar als je de vraag gaat stellen: hoe staat het met de liefde tot de Heiland? Dan wordt het doorgaans stil. Dat durf ik niet te zeggen. Het is makkelijker met mensen een boom over Schrift en belijdenis op te zetten. Maar gemeente op dit punt komt het aan: hebt u Mij lief? Wat zegt u dan? Jezus vraagt aan u, aan jou, aan mij, hebt u Mij lief?

Een liefde die niet uit ons komt hoor. De liefdesolie komt van boven. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Uw liefde zocht mij, Uw bloed kocht mij. Het is de Heere die de vlam erin zet, Hij geeft de vonk. Hij zet in vuur en vlam. Het is geen zelfontbranding. Door de Heilige Geest bediend worden. Staat u in lichterlaaie

als de Heiland het smeekt: hebt u Mij lief? En kijk eens, weer hetzelfde antwoord. Ja. Heere. Dat betekent U hebt het eigendom in mijn leven. Die de koers bepaalt, de richting bepaalt. Heere, U weet dat ik U liefhebt. U weet dat ik van U houd. En nou doet de Heere nog weer een stapje lager. Want nou komen we op een diepte die is zo bijzonder, die is zo heerlijk. Ik hoop dat u geestelijke letteren hebt gelezen, dat de Heilige Geest in de raderen is gaan blazen. Dat geloven klein maakt. Geloven een zaak waar de nederheid een feit is, het vernederen een werkwoord. We gaan niet hogerop maar zakken steeds dieper weg. Hij moet wassen, groeien, wij alsmaar minder worden.

Dat gaan we zien in de allerlaatste vraag. Hij moet wassen. Hij wordt zo groot in Zijn zoekende liefde, neerbuigende goedheid. Gemeente, wat gaat er nou gebeuren, dan gaan we de droefheid van Petrus proeven. Voor de derde keer de vraag: Simon, zoon van Jonas, hebt u Mij lief? En kon Petrus niet hogerop komen, Heere hoe kan ik nou zeggen, als ik zie wat er achter mij ligt, wat ik in de zaal van Kajafas is gebeurd, wat ben ik een onmens in mijn gehoorzamen aan u. Wat in mijn hart ligt is uit U en door U. Hoe moet ik het zeggen? Dan komt de Heere, Simon, Zoon van Johannes. Dan komt de Heere het zeggen.

Simon, zoon van Johannes, houd je van Mij? Anders gezegd, de Heere neemt het woord van Petrus maar over. Als Simon niet hogerop kan komen, in die diepte blijft hangen, Hij komt neer. Hij zegt het, Simon, zoon van Johannes, houd je van Mij? Is dat de werkelijkheid? Dat je in je hart liefde voor Mij draagt? De Heere zet de puntjes op i. Zet Petrus op zijn plek. Maakt hem duidelijk hoe het in het Koninkrijk van God toegaat. En de liefde wordt omhelsd, en de lippen van de Heiland wordt gekust.

U, en dan zit er in dat gegeven, Petrus werd beproefd omdat voor de derde keer hem werd gevraagd, hebt u Mij lief, dan zitten daar meer betekenissen in, meer hartroerselen. Stel je voor dat een vrouw aan haar man vraagt: Houd je nog van mij? En mannen, als vrouwlief dat zegt, dan weten we wat er aan de hand is. Dan hebben we het te weinig gezegd. De liefde wil verklaard worden. Het hart voor de ander laten vonken. Heb je mij lief? Houd je nog van mij? Als je het in de context zet van Petrus’ leven, dan zit het nog dieper. Petrus is ten opzichte van de Heere ontrouw geweest. Dan proef je erin, ik ben niet te vertrouwen. Ik heb het vertrouwen zo beschaamd. Ik heb het in het leven van de ander er zo slecht af gebracht. Dat voelt Petrus, bij die derde vraag. Hebt u Mij lief? Om waakzaam te zijn. Op je qui-vive zijn.

Dat geeft droefheid in het leven van het geloof. Ik hoop dat u er bij instemt, door Gods Geest onderkent, van harte onderschrijft, gemeente is het moeilijk om in het leven te moeten leren iedere keer struikel ik weer. David in Psalm 139, Heere, doorgrond mij en ken mij, ik ben niet te vertrouwen, en leidt mij op de eeuwige weg. En dan is het pijnlijk om te ervaren dat de Heere elke keer moet neerkomen, afdalen.

Vandaag de dag hoor ik een christendom waarvan ik moet zeggen: het is mij vreemd. Als wij trouw met de Heere zijn. Als wij met de Heere komen, dan is het alles uit genade. Uit God. Het is alles uit U. Hij moet elke keer weer neerkomen. Heere, wat hebt u een werk aan mij. Wat ben ik toch een onmogelijk schaap en eigenzinnig mens. Psalm 71. Heere, vergeef. Verwerp mij niet in de tijd van mijn ouderdom.

Het is te zeggen: steeds weer Hij. Wat dat te gaat denk ik dat Petrus hier in zijn droefheid en David in de Psalm sprekend over zijn verdriet, geestelijke broers zijn. Petrus, ik kon niet bij Hem zeggen maar Hij komt wel naar mij toe. David zegt het, waar hij zich enorm had misdragen in het Filistijnse land. U hebt mijn omzwerven geteld. Ik maakte mij uit de voeten. Om mij vege lijf te redden krapte ik tegen de wand. Wat heb ik mij misdragen. Maar u hebt mijn tranen geteld, in Uw fles bewaard.

Als je ouder wordt, dan word je milder. Zo gaat dat. Als je ouder wordt dan leer je: wat heeft de Heere handenvol heilswerk voor mij. Wat moet Hij zich neerbuigen. Nochtans zoekt Hij mij. Dan is het gebroken hart, de droefheid naar God, dat is moeilijk. Weer moest Hij neerkomen. Weet u wat dan heerlijk is? Dat er een einde aan komt, dat er een keer een einde aan komt.

Job zegt dan, ik ben oud, het staat in het Woord, de dagen zat. Ik heb raad gehad, mijn rechterhand is gevat, ik zou omgekomen zijn als ik aan mij lot was overgelaten, maar dan moet ik zeggen: U hebt mijn rechterhand gevat. Straks is het zover: U zult mij opnemen in uw heerlijkheid. En dan zegt de Heere: alle tranen zullen uit de ogen uitgewist worden. Dan is het geen dood, droefheid, zonden meer. Weet u wat daar is? De Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Mijn God U zal ik eeuwig loven en lieven. Paulus zegt het: het gaat voorbij het geloven, het hopen gaat voorbij, maar de liefde blijft. In Zijn huis straks allen in Zijn liefde dronken.

Amen.

 

Zondag 2 mei 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente Putten – ds. J.W. van Estrik – Schriftlezing Johannes 21 vers 1-17