De apostel Jakobus legt de vinger op de zere plek. Het gaat niet goed in de christelijke gemeente vanwege de onderlinge strijd. Er wordt dan weliswaar gebeden maar kwalijk gebeden om het in wellusten door te brengen, door alleen maar aan onszelf gericht te zijn en niet gericht op de eer van God.
Jakobus 4 vers 1-3: ‘Van waar komen krijgen en vechterijen onder u? Komen zij niet hiervan, namelijk uit uw wellusten, die in uw leden strijd voeren? Gij begeert, en hebt niet; gij benijdt en ijvert naar dingen, en kunt ze niet verkrijgen; gij vecht en voert krijg, doch gij hebt niet, omdat gij niet bidt. Gij bidt, en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk bidt, opdat gij het in uw wellusten doorbrengen zoudt’.
Bidden en niet ontvangen
Gemeente, Jakobus is een apostel die ja het leven van de gemeente, van de gemeenteleden aan de orde stelt. En als we dan dat wat aan onze Schriftlezing voorafgaat, dan moeten we zeggen hij heeft heel wat waarschuwingen afgegeven. Gewaarschuwd voor jaloersheid. In woorden voorzichtig te zijn en in woorden anderen niet te schaden.
Ruimtescheppend, ademgevend. Het is dan te zeggen bescheidenheid en betrokkenheid is, je kunt zeggen waar de wijsheid van boven het gemeenteleven beheerst, daar is het uitmuntend. En dan kom je in hoofdstuk 4 dan is het met die vrede gedaan. Dan moet u het met mij eens zijn einde van hoofdstuk 3 de wijsheid van boven en dan in hoofdstuk 4 de wellusten, dan zijn er strijd en krijgen.
We kunnen zeggen als we met hoofdstuk 4 beginnen, dan is het met de vrede gedaan. Ontluisterend beeld. Gruwelijk gemeente verslag. Is dat wat overdreven, geldt dit voor de gemeente? Is dit niet wat groter gemaakt dan het is? Nou wilt u wel zien dat er in de tekst staat krijgen zijn onder u, gemeenteleden.
In hoofdstuk 1 aangesproken als die in de verstrooiing zijn. Zo wie wijsheid ontbreekt, Hij wil dat geven niet karig maar mild. Bewaren van de wereld. Nederigheid zijn. Zaken die nota bene terugkomen in dit hoofdstuk. Moet u opletten hoe dit te maken heeft met de verhouding tot God. Vers 7. Geef de duivel geen plaats. Naakt tot God. Verneder je voor de Heere want de nederigen geeft Hij genade.
Gemeente als we dit lezen, er is in de gemeente heel wat gaande. Toestand in kaart gebracht als met oorlogstermen. U leeft met elkaar in staat van oorlog. Het komt ook tot een treffen, ware veldslag. De zaak escaleert. Zo stelt Jakobus vast dat het in de gemeente toegaat zoals het niet behoort te zijn.
Laat het duidelijk zijn dat het geen uitzonderingszaak is, dat willen we graag. Paulus spreekt ook over partijschappen. Mensen zich laten voorstaan op geestelijke geschenken, de wijze waarop God hen heeft bediend. Ook in Korinthe gemeentescheurende activiteiten. Paulus zegt zo moet het niet zijn.
Krijgen en vechterijen onder u. Als je dit bekijkt en beluistert, dan wrijf je toch wel even je ogen uit. Daar komt van buiten veel op de gemeente af. Maar daar is het in de gemeente niet zoals het zou moeten zijn. De uitholling. Het is niet zomaar tegen Timotheüs gezegd: naam aanroepen van de Heere dient afstand te doen van de ongerechtigheden.
Want het is af en toe beschamend wat er in de kerken aan de hand is. De wereld om ons heen staat in de brand. Verzet is tegen de Bijbelse boodschap. Aanvallen op God en alles wat met Zijn dienst te maken heeft. In zo’n geval zou je verwachten dat we bij elkaar kruipen, bij elkaar onderdak vinden.
Onbegrip, ongeduld. Hete hoofden en koude harten. Over kleine pietluttigheden. Zou de nood het niet vorderen bij elkaar te kruipen? Wat zijn dat voor oorlogen onder u? Jakobus komt ertoe om vast te stellen, die zijn er maar ik wil eens naar de oorzaak stoten, naar de wortel voeren. Komen ze door de wellusten?
Kijkt u eens hoe mooi dit is bij Jakobus dat hij het bij de gemeenteleden neerlegt? Hij zegt niet er zijn krijgen en vechterijen zijn, en dat komt door het doorbrengen in wellusten. Nee dat zegt hij niet. Hij stelt een vraag. Waar komt dat vandaan. Is dat uw wellust. De hartstochten die in uw leden strijd voeren? Hij wijst als de oorzaak van alles aan. De hartstochten van gemeenteleden. Maar zelf gaan belijden. Het komt namelijk aan dat ze zich aan God onderwerpen, vers 7. Dat ze zich voor de Heere gaan vernederen vers 10.
Jakobus spreekt over de oorlogen. En dan de vraag komt het door de hartstochten. Dat verlangen naar gemak, plezier, genot. Dan zou je kunnen zeggen het is puur genotzucht. Streven naar allerhande dingen. Dat streven vindt plaats op meer terreinen. Zowel in het materialisme als in het geestelijke.
Dat er sprake is van overspel vers 4. Vriend van de wereld vijandschap van God. Paulus tegen Timotheüs kijk toch uit met de begeerte, de rijke. Die hartstochten, die verlangens. Die kunnen ook het geestelijke raken. Hij heeft in hoofdstuk 3 geschreven dat de gemeenteleden die niet vele meesters willen zijn. De club van ik weet het beter. Jakobus geeft aan kijk maar uit. Wees bedachtzaam.
Zo kan het zijn. Hartstocht naar rijkdom, hebben. Begeren naar eigen eer, roem, naam. Denk aan Jezus’ woorden dat er mensen zijn die de vooraanzitting begeren. Wat ik zoal onder u vindt, wordt dat allemaal niet veroorzaakt door uw hartstochten, uw begeerten? Die voert de strijd in uw leden.
Die wellusten zijn de soldaatjes. En die leden zijn de wapens. Die zetten de wapens in. De begeerten die men heeft wil men vervuld krijgen door gebruik te maken door de wapens de mond, de hand, het oog. Ieder kan het wel vatten en die begrijpt het wel. Dan wordt een oorlog gevoerd met de tong. Scherp als een vlijmscherp mes. De ogen vuur. Het is een moord als je je broeder of zuster haat. Het is vreselijk wat in die gemeente gebeurt. Je hebt er jezelf ook mee zegt Jakobus.
Dan komt dat op. Ook het gebed lijdt eronder. Ook het gebed is niet zuiver. Daarmee is het grondig mis. In het gebed is het fout. Mooi is het ook om te bedenken in het gebedsleven in de verhoudingen zuiver te blijven. Petrus schrijft erover mannen houd rekening met de vrouw. Het zwakkere vat. In haar wezens. Als je dat niet doet, dan wordt het gebed verhinderd. Dan beroof je het gebed van haar kracht.
Dat is ook aan de hand bij Jakobus. U benijdt. Nooit genoeg. U voert oorlog. Je hebt niet omdat je niet bidt. De bevrediging van de begeerte kent geen einde. Het is altijd moord en doodslag. Je gelooft dan toch niet dat de Heere Zijn fiat geeft, en de handen opent en geeft.
Jakobus zegt u bidt niet. Mijn vader ook wel horen zeggen. Fitters zijn geen bidders. Mensen vinden het niet leuk, maar het is wel een feit. Mensen die altijd iets te zeuren, te zaniken hebben. Fitters zijn geen bidders. Jakobus zegt het zit op een vriespunt. Hij is niet pluimstrijkend in zijn woorden.
U hebt niet omdat u niet bidt. Ja u bidt wel, vers 3. Kwalijk bidt. Puur slecht. Dat bidden is alleen maar bedoeld om je wellusten te vervullen. Je denkt alleen maar aan jezelf. Dat is kwalijk, slecht. In uw wellusten doorbrengen. Het doel van het vragen deugt niet maar daarmee moet u in de schuld komen.
De rijken willen rijken worden. Armen afgunstig. Kunnen de rijken niet zien. Van de ene en andere kant moord en doodslag. Ik wil, ik wil en nog eens ik wil. Het gaat om ik, mijzelf en verder niemand. Vreselijk, dat vindt je in de wereld. En nu zegt Jakobus ik vind het ook in de kerk. Nu moet je niet denken dat God Zich voor de huifkar van uw wellusten laat spannen. U bidt maar u bidt kwalijk. In de wellusten doorbrengen.
Gemeente ons gebedsleven er naast leggen. Gij bidt. Mag u het verstaan. Ik bid. Ik naak, nader tot God. De Heilige Geest voert mij in mijn noden en schulden waar de Vader de Zoon, de Heere Jezus Christus, heeft gegeven. Tegen U alleen heb ik gezondigd.
Een buigen, een diep buigen. En God naakt. Hij ontfermt Zich over het arme. Zo bidden, tot God naderen. Het leven uit handen geven. Alles van Hem verwachten. Tot wie dan heen, tot Hem alleen. Maar zegt een ander: ik bid al jaren. Ik bid God al jaren om bekering, om een waar geloof. Maar u ontvangt niet. Ja gemeente dat is het, ik ontvang niet. Gaat God daaraan voorbij. Ja dominee ik vraag mij af of dit niet voor mij is.
Waarom ontvangt u niet? Wordt eens eerlijk, wat is het bidden? Is het kwalijk bidden. In de wellusten wordt doorgebracht. Kijk eens ik de bekeerde man, vrouw, u gaat er prat op. Ja u wilt u in de hemel komen. Is het wel om God te eren? Waar u de zonde niet laat en haat. Is het wel een eerlijk gebed maar ondertussen houdt u de zonde aan de hand?
De concrete vraag: gaat het u om Gods gave of om de God van de gave? Het bidden vanuit de eigen het eigen grote ik. Voor de rest Hem niet nodig. Merk je dat echt bidden iets anders is? Gestorven aan eigen bedoelingen. Een rechteloze. Maar wat verwacht ik mijn hoop is op U. Hoor maar discipelen, Heere leer ons bidden.
Jezus hoort. Onze Vader die in de hemelen zijt. O o o gemeente, nou kun je weten waar het heen gaat. Hij heeft gezegd Vader Ik heb Uw Naam verheerlijkt. Keer op keer gesproken het gaat om de verheerlijking van de Vader. Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Niet mijn wil, allemaal aan het kruis.
Uw wil geschiedde. Het eindigt U is het Koninkrijk. De eer, de glorie. Dan ziet u wat echt bidden is. Het gaat om Gods eer. Dan moet Petrus op een gruwelijke manier sterven. Hij moet hem gorden. Hoe het in Jozef’ leven is. En David. En Jakob. En Paulus best wel naar Rome wilde maar in een andere weg dan hij had voorzien.
Het gaat allemaal in Uw weg, Uw Naam. Weet dan gemeente dan gaat het maar om een ding dat het goed is tussen God en mij. Daarmee eindigen. Daar gingen er twee naar de tempel. Die ene stond daar. Hij kon niet ophouden, zoveel te vertellen. Ik vast, ik geef. O Heere ik kijk even achterom. Ik ben toch maar gelukkig dat ik niet zo ben als die schurk achterin. Ik doe het met de duim. Met zichzelf ingenomen. Met zichzelf getroffen. Hij komt niet bidden. De duimen achter het vest doen. Over de kuif aaien. Nou gaat het beginnen, nou is het klaar. Geen gebed.
De man achterin. Die is het om God te doen. O God wees de zondaar genadig. De man is ook aan het vergelijken maar met de Farizeeër kan hij zich niet meten. Die ging rechtvaardig naar huis. Verneder voor de Heere. Als het zo is dan hebben we niet zoveel zin meer in oorlog en krijgen en vliegen af te vangen. Die op de tenen te gaan staan. Dan nog eens een vlakke hand in het gezicht.
Waar de Heere mij heeft aangenomen zal ik de ander uitnemender dan mijzelf. Daar is het worstelen met God. Daar mag wel het laatste zijn: de hartstochten, begeerten, verlangen. Nou zeg eens waar strekt zich dat naar uit? Naar de Heere daar strekt zich alles naar uit. Geef mij Jezus buiten Hem geen leven, geef mij Jezus mij alles. Een zaak aan de orde is. Ik wil roemen, roemen. Maar pas goed waar het is roemen in de Heere alleen.
Amen.
Zondag 4 augustus 2024 – Rehoboth Hersteld Hervormde Gemeente Voorschoten – ds. J.W. van Estrik – Schriftlezing Jakobus 4 vers 1-12