Op de drempel van het oude naar het nieuwe jaar is het de vraag hoe wij in het leven staan. Is het als Farao met aardse rijkdommen of als Jakob die spreekt van de dagen van zijn jaren in vreemdelingschap? Jakob had verwachting, had een Thuis. Leer ons alzo onze dagen tellen dat we een wijs hart bekomen.
Genesis 47 vers 8 en 9: ‘[8] En Farao zeide tot Jakob: Hoe vele zijn de dagen der jaren uws levens! [9] En Jakob zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen, in de dagen hunner vreemdelingschappen’.
Gemeente, het jaar van onze Heere 2021 is spoedig voorbij. We hopen weldra 2022 binnen te gaan. Eigenlijk drempelen we aan het einde van dit turbulente jaar voor Gods aangezicht. Terwijl het uur doortikt mogen we even met elkaar stilstaan voor Gods aangezicht. Om de tijd te overzien. Over wat geweest is en achter ons licht en wat komt gaat. Wat gaat het nieuwe jaar brengen?
Wat geweest is weten we. Wat gaat komen ligt voor ons in het duister. Wat we wel weten: we brengen het jaar door als een gedachte. Het opent en sluit ook zo weer. We tellen de jaren op. Maar laten we dat ook tegen elkaar zeggen: bij het verstrijken van de jaren wat is moeite en verdriet merkbaar. Mozes heeft het niet voor niets gezegd. Uitnemendste is moeite en verdriet.
Ik had vanmorgen nog even contact met een vriend. Ik zou blij zijn als het 3 januari is. Ik heb dat niet, schreef hij. Zie je verschillende karakters. Ene melancholisch. Wat ik wel ervaar: de betrekkelijkheid. Relatief. Zo sta je aan het begin van je leven, zo sta je aan het eind. Zo aan het begin van het arbeidsproces en zo eruit.
De tijd gaat snel. Nee zegt Mozes, wij vliegen. We voelen de vergankelijkheid. We kijken de toekomst in. Met twee mannen samen: Jakob en Farao. Mannen zo verschillend. Farao een vorst die aanzien geniet. Rijke Egypte. Farao is er eentje die bijna geëerd door zijn onderdanen haast als god. Man van aanzien. Ernaast staat Jakob, een heel eenvoudige schaapherder. Een man aan de onderkant van de ladder.
Zwerver tot een bedoeïen volk behoort. Een op de troon, de ander duidelijk voor de troon. De een deelt de lakens uit. Die dienst naar de gunst van de meerdere. Ene in een koningsgewaad, ander in een eenvoudige mantel, en tast. Dit onderscheid is bedrieglijk. Van alle twee geldt dat ze sterven en rekenschap moeten geven.
Allebei bezig met het sterven. Farao met zijn piramiden, balsem voor begraven worden. En Jakob met het vrezen van de God van hemel en aarde. Wat een verschil maar ook wat een overeenkomst als het gaat om het leven.
Jakob komt daar een ontmoeting waar Farao interesse toont voor Jakob. Jozef neemt zijn vader Jakob mee. Farao vraagt: hoeveel zijn de dagen van de jaren van uw leven? Wonderlijk. Heeft die aan de jongens gevraagd, wat doen jullie, wat doen jullie voor werk. Vraagt hij gewoon naar zijn leeftijd. Waar komt die interesse vandaan? Dat lezen we niet.
Wij vragen het ook weleens aan een oud iemand: hoe oud bent u? U ziet er nog goed uit. Dat zou ik u niet gegeven hebben. Zijn er de rimpels? Vindt u het een bijzondere manier van vragen? U zegt dat is Oosters, dat wil ik niet meteen geloven. Hoeveel dagen zijn de jaren van uw leven? Elke dag is er een. Leer je dagen te tellen, niet de jaren, zegt de Schrift. Elke dag is een gave van God.
Ook toen er droefheid is gekomen en dat is er gekomen. In die dag is God gekomen. Toen in die dag die moeilijke gang naar de begraafplaats moest worden gegaan, zegt de Heere kom tot Mij. En de dagen erna dat de lege plaats wordt ervaren, Ik ben nabij zegt de Heere. Jakob is het leed niet voorbij gegaan.
We gaan naar het antwoord kijken. Hoe oud ben je? Even tellen. 65. 365. Schrikkeldagen. Acht september gaan tellen. Welke dag. 35, 40 of 80. Dan geven we gewoon de leeftijd. Ik ben 130. Ik ben 130. Maar kijk eens, hij gaat ontzettend zijn leeftijd onder woorden brengen. ‘En Jakob zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest, en hebben niet bereikt de dagen van de jaren des levens mijner vaderen, in de dagen hunner vreemdelingschappen.’
Een hele breedvoerige uitweiding. Een breedvoerig spreken van Jakob. Laten we daar met elkaar naar proberen te kijken. Ze zijn 130. Ze zijn weinig en kwaad. Als het om de dagen van mijn leven gaat. Moet u met mij naar rekenen. Hoe deze Jakob zijn zegje doet. Mijn dagen zijn weinig. 130 jaren. Weinig. Zegt iemand. Ik teken ervoor. Mozes heeft toch eens gezegd dat 70 jaar zeer sterk is.
Iemand zegt: ik teken ervoor. We krijgen het of we krijgen het niet. Een zondaar, al heeft hij 100 jaar, wat hij heeft als hij vervloekt wordt? 130, het zijn er weinig zegt Jakob. Hoe bekijk je dat dan? Nou, Abraham, zijn vader werd 175 jaar. Izak 180. Jakob zou zo oud niet worden, hij voelt dat hij aan de grens komt. Hij heeft nog zeventien jaren. Respectable leeftijd. Maar zo voorbij, zo betrekkelijk leeftijd.
We vliegen. Zo was ik onlangs in de gemeente getuige dat een man en vrouw 65 jaar getrouwd waren. Dat is wat. Een mensenleven. Mijn vader werd 53. Als gezin hebben we 12.5 huwelijksjubileum gevierd, 25 jaar hebben ze niet gehaald. Als je het aan de huwelijkspartners vraagt, het is zo voorbij dominee. Wij vliegen. We weten veel. Komt een nieuwe generatie aan. Maar weinig. Weinig zegt Jakob. Weinig en kwaad zijn de dagen van mijn leven geweest.
Bereikt niet de dagen van het leven van mijn vaders. Kwaad. Het uitnemendste is moeite en verdriet. Het leven van de herdersvorst in een flits aan ons voorbij laten gaan. Rijk. Rijk aan personeel. Moet u het zien hoe dat thuis ging? Thuis met Ezau. Kon dat eigenlijk niet hebben. Bedroog zijn vader. Gekonkel. Moest vluchten.
Bij Laban. Dacht Rachel te trouwen, maar de volgende morgen vond hij Lea in zijn bed. Toen hij alsnog Rachel kreeg en nam, had hij het verdriet dat ze een tijd kinderloos bleef. Jozef en Benjamin. Raakte zijn kind kwijt. Juda met Thamar. Verkracht. In zijn tent ruziënde vrouwen. Dagen van kwaad. Maar wel in de goede verhouding: daar had Jakob schuld aan. Eerlijk is eerlijk. Zijn leven was niet altijd zo mooi. Schuld. Dat was al begonnen in de moederschoot.
Niet bepaald een lieverdje. Als je zijn leven ziet, verantwoording geeft over zijn leven. Boontje komt om zijn loontje. Hij kan zijn vinger niet naar de Heere uitsteken. De Heere deed goed, Jakob kwaad. Kunt u instaan voor uw daden en gedachten? O God ga niet in het gericht. Weinig en kwaad zegt Jakob. Maar gemeente let op, we zijn er nog niet. Er moet een tandje bij.
Jakob heeft verwachting. Hartgrondige belijdenis. Over de vreemdelingschap spreekt hij over. Hij spreekt net als Farao over het leven in het midden. Maar meer: in de dagen van mijn vreemdelingenschappen. Farao, ik ben nog niet thuis! Natuurlijk ben je een vreemdeling hier in Egypte. Nee, vreemdeling hier beneden!
Dat gold voor Abraham, Izak. Mensen zonder woon- of verblijfplaats. Het moet verlaten worden. Er is meer dan dit tijdelijke leven. Dan moet u die twee eens tegen over elkaar zetten en uw eigen leven eerlijk voor Gods aangezicht overwegen, verantwoorden. Hoe staat het met u met mij, kijk in de spiegel met Farao, met Jakob, Abraham, Izak. Zonder vaste woon- en verblijfplaats. Anders in het leven dan Farao, een rijke man bij uitstek.
Jakob had zijn thuis hier niet op aarde. Jakob weet ik zal hier niet blijven. Zegt Hebreeën ook. Er zijn mensen die zeggen: dominee, we hebben hier blijvende stad. En daar blijft het dan bij. Maar de tekst zegt: wij zoeken de toekomende! Ik ben nergens thuis. Een vreemdeling hier beneden. Terwijl Farao die mist dit leven, voelt zich hier prima thuis. Jakob zoekt een beter thuis. De bron van vreugde is zijn God.
Want Jakob gemeente, Jakob die had een bijzonderheid: de Heere is met mij. Weet u nog: hij moest op de vlucht. Zijn moeder had gezegd: ga maar naar mij broer. Gaat onderweg, pikdonker. Kan niet slapen. Wat gebeurt er dan? Bethel. Beth-el. Een huis Gods. Ik heb het niet geweten. Een heirleger van engelen. Moet de strijd bij Jabbok aan. Hij komt daar kreupel uit, maar gezegend hij heeft God gezien. Jij hebt veel, wordt dan tegen hem gezegd. Ik heb alles. Ik heb God.
Die man is hemelsrijk. Veel rijker dan Farao. Kennen we uit de gelijkenis. Die rijke man had zijn kostje wel gekregen. Psalm 73 zegt het ook, je kunt maar beter het leven hebben dan het leven zonder God. De wereld gaat voorbij en zijn begeerlijkheid. Uw koninkrijk kome. Die vraag aan Jakob en het antwoord dat dan volgt, dat staat tussen de zegende Jakob van Farao in. Vers 7. Jozef brengt vader Jakob
Ik geef het als vraag: Zou het juist kunnen zijn dat door die zegen de vraag is gesteld? Dat door die zegen deze vraag aan Jakob met dit heerlijke antwoord is gevolgd. Dan gaat de grijze, oude Jakob uit het gezicht. Die zegent daar de Farao. Als daar zo het in- en uitgaan is. Zegenend het jaar ingaan en zegenend het jaar uitgaan. En op de grens is de vraag op de drempel: wie is God voor je? Met Wie ga je in en met Wie uit?
Jezus Christus is nu en in eeuwigheid dezelfde. Neem mij mee. Zo leven, verwachten van Hem. Ik zou u vanmiddag willen vragen: leeft u als Farao en leeft u daarin niet met de God van vader Jakob.
Het leven met God is niet altijd makkelijk. Echt niet. Naar de mens gesproken kun je beter als Farao zijn. Dan sla je je wel door het leven heen. Toch moeten we zeggen: het leven van Jakob is een beter leven.
Wijlen Dominee Doornenbal: Die heimwee hebben die komen thuis. Reisgenoten heffen hun hoofden omhoog. En ik citeer: ‘O zaligheid niet af te meten, o vreugd die alle smart verbant, daar is de vreemdelingschap vergeten, en wij wij zijn in het vaderland’.
Amen.
Oudejaarsdag 31 december 2021 – Rehoboth Voorschoten – ds. J.W. van Estrik – Schriftlezing Genesis 47 vers 1-10