Hersteld Hervormde Gemeente – Driebruggen; 18.30 uur
Ds. J. van Rossum (Waarder, emeritus)
Psalm 138:1
Openbaring 7 (geheel, http://www.biblija.net/biblija.cgi?m=Openbaring+7&id47=1&l=nl&set=10)
Gebed
Psalm 147:1,7 (“wij noemden u”; “willen wij met elkaar gaan zingen”)
Psalm 135:12 (tussenzang)
Dankgebed
Psalm 68:2
Aantekeningen preek
Tekst: Openbaring 7:9-14 [zie preek ds. K. ten Klooster over dezelfde stof]
- Eerst, bij de omvang van die schare (9a)
- In de tweede plaats, bij het kleed van die schare
- In de derde gedachte, Bij het werk van die schare (vs. 10)
- In de laatste plaats, bij de afkomst van die schare (vs. 14)
(1)
[herhaling punten] Daar ligt ‘ie. Op het strand van het eenzame rotseiland, Patmos. Daar ligt hij, de apostel Johannes. Eenzaam. Ook zo heerlijk gemeenzaam met de Heere. Hoe kwam het kind van de Heere daar verzeild? Dat is gauw gezegd. Hij kon niet zwijgen van de Heere, hij moest de Heere grootmaken. Wie dat geleerd heeft op leerschool vrije genade, die komt woorden tekort om die grote, machtige God aan te prijzen. Wat is Hij groot, heerlijk, zoekenswaardig, beminnenswaardig. Nu, Johannes had Hem mogen kennen, door de liefdesdaad van wedergeboorte, dat eenzijdig Godswonder. Zo nodig voor u, jou en mij. Wie dat wonder kennen mocht, wie dat smaken mocht, die kan niet zwijgen, die gaat het uitroepen: Hoort wat mij God deed ondervinden. Is hier een ziel die door genade de Heere kennen, vrezen mag? Die weten mag van die liefdeskus van de rechtvaardigmaking? Vrijspraak, een Rechter spreekt vrij. God als Rechter doet het bij Zijn volk. Daarom zei Job: ik zal mijn Rechter om genade bidden. Is dat uw lust, uw leven? Grote woorden spreken van de Heere? Wie dat geleerd heeft kan geen goed woord meer van zichzelf verdragen. Heeft zich leren kennen als aller afschraapsel, misvormd, door duizend zonden. Gods kinderen hebben zo’n hekel aan zichzelf, hoe verder ze ingeleid worden in genadegangen, hoe groter, hoe rijker de Heere wordt. In een adem, hoe slechter, zij worden.
Om Sions wil, Johannes kon niet zwijgen. Nood van al die mensenzielen, die verloren lagen onder veroordelend recht. Zo is hij rondgegaan. Maar het mocht ook toen niet. Hoe lang zal het nu nog mogen? De naam des Heere verkondigen? Dat je tegen homoseksualiteit bent? Dat daarom die ambtenaar het huwelijk niet kan bevestigen? Dat is niet tijdgebonden. Stel je voor, dan kan ik niet zalig worden. Vele christenen omgebracht omdat ze moesten, moesten grootspreken van de Heere. Als een heerlijk werk. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Gods kind is herkenbaar aan gewaad, daad en praat. Genade heeft kenmerken. Kentekenen. Mag wel bezwaar zijn tegen de kenmerkenprediking, dat is genade haar licht, vrucht ontnemen. Kenmerken willen brengen tot zelfonderzoek, in de binnenkamer. Ja, ze hadden Johannes gewaarschuwd, dat hij niet meer spreken mocht. Het ging niet, kon niet, hij moest, in dat heilig moeten. En uiteindelijk, gebonden. Gebonden apostel met verroeste banden van haat en nijd. Maar ook met andere banden. Met gouden banden, banden gespannen vanuit de hemel. Vanuit de ingewanden van de Heere, van verkiezende liefde. En die kreeg geen satan stuk. Satan, hoor je het? Je krijgt het niet stuk! De Heere is jou de baas. Tegen Gods volk op, maar niet tegen de God van dat volk. Als je Gods kinderen dwars zit, je graaft je eigen graf. Je zult omkomen, in de listen en lagen die jij voor Gods lievelingen spant.
Daarom was Johannes de gezondene, de gezalfde bij de gratie Gods naar het eiland Patmos verbannen. Dat was zijn traktement. Daar wist Paulus ook van mee te spreken. 40 stokslagen, min een, toch over de Heere tevreden. Meer dan tevreden. Vroeg het eens aan die dominee, wat is uw traktement, net als dat van Paulus, zat ‘ie daar, stond ‘ie daar, het was zondag, beste dag van de week. Marktdag van de ziel. Dan mag het klinken, mocht het zijn met stem van vele wateren: alle dorstigen… [Jesaja 55]. Mogen de deuren van de markt van vrije genade open gaan. Waar zijn de afnemers? Die niets anders hebben aan te bieden dan schuld en verlorenheid? Meer wil de Heere ook niet hebben. Gelukkig niet, meer wil de Heere niet hebben. Schuld, nat gemaakt, tranen.
Het was zondag, Johannes kon niet naar Gods huis. Gods kinderen zijn zondagskinderen. Gaan van zondag tot zondag steeds voort, totdat ze eens mogen inkomen, door de doodspoort heen, in de eeuwige zondag daar boven. Waar het Lam in het midden staat. Lam ook in de prediking in het midden staan, met al Zijn wonden. Om te laten zien hoe erg de zonde is. Bloed van Christus gekost! Duur de zonde uitbetaald. Met straf, met verderf. (…) Nu mocht hij zien, die gouden toekomst, die de Heere bij het liefdestestament der verkiezing voor al de Zijnen heeft weggelegd. Mocht hij over al zijn nood heen blikken in de hemelse heerlijkheid. In die gouden erfenis, die de Heere heeft uitgedacht, voor een volk dat Hij bestemd heeft voor de eeuwigheid. Wat weet de Heere de Zijnen zo rijk te vertroosten, tot op het sterfbed toe. Dan mag toch aan de geur van verwondering, de geschonken van overgave, aan de Heere, dan houdt de Heere zijn kinderen koninklijk thuis. Dan zegt dominee Witsius op zijn sterfbed: is dat nou sterven? Is dit alles? Gods volk van kracht tot kracht volk, ook van klacht tot klacht, ja, van zelfaanklacht tot zelfaanklacht. Er zijn geen superbekeerde mensen. Als je bekeerd bent, weet je dat je onbekeerd bent en elke dag bekeerd moet worden. Die herhalingsoefening die de Heere Zijn kerk geeft, leerschool van genade. Johannes werd vertroost. Viel als dood aan de voeten, in overgave, aan de Heere. Wat heeft hij het daar goed. Wat maakt de Heere het goed met Zijn volk, in dure tijd en hongersnood. Wel eens goed met de Heere gehad? Dat Hij je apart nam? In de binnenkamer? Je moest vallen, je schuld, je schuld beleven en belijden, liefdesmoment, toen daar die genadekus van de rechtvaardigmaking op je ziel.
Toon van verwondering. Na deze zag ik, grote schare, die niemand tellen kon. Zo groot, ontelbaar. Wij kunnen heel hoog tellen, tot miljoenen, tot miljarden, enzovoorts. Deze schare oneindig groter, ontelbaar. Maar toch, wie door genade tot die schare mag horen, wel tellen geleerd. Z’n zonden, ongerechtigheden. Bij het telraam van de heilige wet, waaraan ze schuldig zijn, ze raken maar niet uitgeteld. Geeft ze pijn, verdriet. Doet ze inleven dat ze de grootste van alle zondaren zijn. Dat is genade, particulier. Die schare die niemand tellen kan, zijn door de Heere erbij geteld, erbij gerekend in die liefdesdaad van vrije genade. Nee, ze hebben zich er niet bij gerekend. De zaligheid is niet voor hen die zich er bij rekenen, in tegendeel, de zaligheid is voor hen die overboord moet vallen, die het eens werd met het eisend recht Gods, met de straf. Die zeggen: Heere, aan mijn kant alleen maar om om te komen. Is er nog een ontfermer voor zo’n arme kermer? Dat is zo’n volk dat de Heere vrij moet laten. Maar ook de Heere niet vrij kan laten: bij U is de levensbron. Zou het nog kunnen? Voor zo’n albederver? De schare die niemand tellen kan. Ook een troost, voor een verslagen volk, dat er buiten staat. Heere, ik heb het niet verdiend. Zegt Uw Woord: een schare die niemand tellen kan. Alsof ik hoor zingen: grijpt aan, in al uw zielsverdriet [ Psalm 69]. Is waar, de hemel zal volkomen, tot de laatste plaats toe, de hel ook. Volmaakt in eisend en schenkend recht.
Ze komen uit alle natie, geslachten, volken en talen. Overal vandaan, waar de Heere ze trekt. Hij gaat door in dat verkiezende welbehagen. Jonge mensen, het kan ook voor jou. Belofte he, wie Hem nederig valt te voet. We kunnen nooit diep genoeg vallen, hoor ik je denken, je hebt gelijk. In de diepte, wonder van de Heere. Natie, geslacht. Zou het ook kunnen voor Driebruggen? Waarder? Ja, de Filistijn, de Tyier, voortgebracht door liefdesdaad van bekering, tot redding en tot behoud. En ze staan voor de troon. Dat staan is houding van overwinning, enerzijds. Overwinnende kerk, wie zijn dat? Van God verloren! Wapens gebroken. Gebalde vuist opengetrokken. Van de Heere moeten verliezen. Dat ze de dood verdienen. En nou is overwinnende genade voor het volk dat het zeggen moet: Heere, u bent mij te sterk geworden. U hebt mij overmocht. Ik heb het wel geprobeerd, maar U brak het stuk. U bent mij te sterk geworden. In overtuiging van mijn schuld, zo toen, in de omhelzing van Uw liefde. Staan. Triomf. In Gods kracht. Ook overgave. Toewijding. Een mens die geniet, gaat staan (las ik). Nou, dan die schare in de hemel, de Heere mogen genieten. Staan ze. Lam in het midden, in vol ornaat, in volle opstandingsglorie, in volle hemelvaartspracht. De Heere Jezus Christus, de Bruidegom van Zijn volk. Hoe groot is het goed hetwelk de Heere heeft weggelegd voor degenen die Hem lief hebben gekregen. Arme tobber, een grote schare. Mag het maar de Heere voorhouden: Heere, nou sta ik er buiten. En dat is naar recht. Zou het nog kunnen, bij U vandaan? Zou U nog redenen kunnen vinden? Want ik heb ze niet. De hemel komt vol. Tot de laatste plaats toe. Dan zal Christus wederkomen, om te oordelen de levenden en de doden. Wie verlangt er naar? We leven in donkere tijd. Grote zorgen op politiek gebied. Jullie zijn vacant. Zonder roepen geen werpen, zonder nood kan het niet. Bidders gevraagd, voor de binnenkamer, om de Heere te moeten aanlopen. We hebben geen dominee verdiend. Roepers gevraagd, worstelaars. Dat de Heere nog zou ontfermen.
(2)
Omvang van die schare, tweede gedachte [30]. Bekleed dan. Klederen, Grieks, die het hele lichaam bedekken. Beeld van de volkomenheid. Ja, die Heere is een volkomen God. Hij maakt Zijn kerk niet half zalig. Volkomen zalig. Zo waar in de beleving: uit Zijn volheid ontvangen, genade voor genade. En het is zo’n rijk leven, dat afhankelijkheidsleven, dat gemeenschapsleven. De Heere wordt van het inhouden niet rijker, van het uitdelen niet armer. Die grote God, die machtige God, volkomen. Ik huiver, ja, ook in het oordeel. Erg. Voor eigen schuld, de Heere tegen te hebben, weggeworpen met mannelijke wegwerping. Maar wat rijk Hem te mogen kennen. Gemaakt, uit bloed van het Lam, de Heere Jezus Christus. In Grieks: zelf niet gedaan. Je hoort zo vaak: je moet dit en dat, je moet je bekeren. Ik word er zo moe van. De Heere doet het. De Heere heeft ze het kleed aangetrokken. Wat ging er aan het kleed vooraf? Het boetekleed van zonde, ongerechtigheden, dat zwarte boetekleed, dat misstaat niemand. Kent u het? Dan ga je niet mee met theologische mode van deze wereld, die slaan de boete over. Door de schuld heen springt over Golgotha heen, een dodensprong. Kleed, lange witte klederen. Kleed van de vergeving, kleur van de reinheid. Kleur ook van de bruiloft. Al die schare dit gemeen: uit zelfde stof. Daar staat boven dat jongetje, hier gestorven, nieuw hart gekregen, daar staat ‘ie, witte kleed, daar staat ‘ie, met de palmtak in z’n beide handjes, wat heeft hij het goed, wat rijk. Boven de sterren. Daar zal het lichten. Bij de Heere kan het. Daar staan die dierbare panden, die je af moest staan aan de dood. Van die liefdeskus wisten, van vergeving en genade. Wat goed he, van zichzelf verlost, van vlees verlost, nooit meer te kunnen zondigen, nooit meer te kunnen weglopen van die Heere, nooit meer die Heere kwijt, altijd bij Hem. Stond zo op die steen op het kerkhof: twee letters, twee woorden, eeuwig vrij. Pas mogen staan aan sterfbed van Gods volk, had zo meegewild. Maar de Heere zei, nee, nee, nog niet. Op Mijn tijd.
Lange witte klederen van hoofd tot voetzool. Palmtakken in handen. Beeld van huldiging. Als vorst terugkwam, als hij gewonnen had, palmtakken, eerbetoon, een huldebewijs. Dan komen ze boven geen palmtakken tekort om de Heere groot te maken. Geen dank tekort om de Heere groot te maken. Hier wel. Het is dankdag geweest. Hier heb je een dankdag. De ware dank wordt uit de hemel geleerd. Er zijn geen bidders in de hemel, wel een, maar de ware dank uit de hemel geleerd, voor de hemel bestemd. Wat van de Heere is, gaat altijd de hemel aan. Dat vrije genadewerk, mag je erin begrepen zijn? Opgeraapt zijn uit de ruisende kuil? Uit modderig slijk? Jongetje, witte kleedje, met die palmtakken, kleine handjes, jongetjes, het kan ook voor jullie. Zou je ’t willen? Altijd bij die Heere? Bidden om een nieuw hart? Ja, ik ben zo zondig. Juist daarom! Niemand te zondig. Om gered te worden. Kleed van die schare, van die Bruidskerk. Bruidegom die ze ondertrouwde, die ze uitdeelde, de bruidsschat van verzoening en verlossing. Dat bloed van Golgotha, dat heb ik nodig. O heilige Geest, wil me brengen, wil me wassen.
(3)
Volgende gedachte, het werk van die schare. [39]. Zij riepen met grote stem. Teken van vreugde, van uitgelatenheid. Toen prof. Wisse, hij zei dat hij moest gaan sterven, als jullie boven zouden mogen komen, en dat is genade, dan zul je mij niet zien, ik sta helemaal achteraan, ik ben dorpelwachter, je zul me wel horen. Grote stem, lied van Mozes en van het Lam. Boven doen ze geen vreemd werk. Hier in beginsel geleerd. In de binnenkamer, op de knieën, zag er naar uit, nooit zouden leren. Altijd vals. Maar de Geest hielp. Zo zijn ze thuis gekomen. Lieve hemelwerk, het Lam, groot te maken. Grote stem. Kwam uit hun hart. Boze mensen hebben geen lieveling (zeggen ze wel eens). Gods volk spreekt de tale Kanaäns, spreken ze in heilige overgave, zingen de psalmen Kanaäns, omdat die psalmen zo vertolken wat er in de ziel leeft. In de verborgen omgang met de Heere. Zeggen ze: zaligheid, redding, behoud, zaligheid, zij onze God, Hij heeft het gedaan. Niet wij. Nood van de prediking, dat men het geloof als een doe-het-zelf-zaak preekt. Nee, gemeente. Niet wij. Wij kunnen alleen maar tegenwerken. En dat doen we ook. De Heere, ja, eenzijdig, ja, vrijmachtig. Weet je hoe vrijmachtig? Dat het nog kan. Voor de grootste der zondaren. Het kan nog. Voor een volk met schuld, tranen. Kohlbrügge zegt: volk geleerd heeft, Hem het te laten doen. Zeg eens: wie is aan deze God gelijk, die armen opricht uit het slijk? Wat heb ik daar voor mee te nemen? Weg met je godsdienst, vroomheid. De Heere schuld, natgemaakt met je tranen. Zonde en ongerechtigheid. Heere, kom dan maar. Trek maar Heere, doe maar te sterk worden. Als er van mij wat bij moest, eeuwig mis, hoor eens, geliefden, nieten en nullen, die zou de Heere vullen. Zondaar worden voor God, onder God, een niet en een nul, die zijn bereid gemaakt om het de Heere te laten doen, kunnen Hem ook niet met rust laten: ik laat U niet gaan, tenzij Gij mij zegent. We gaan er eerst van zingen, Psalm 135, 12e vers.
[tussenzang]
Onze God. Dan wordt het persoonlijk, dan wordt het beleving. Dan wordt het bevindelijk. Dan draagt de Geest het in. Onze God, eerst wat anders gezegd: onze schuld, onze ellende, onze verlorenheid. De Heere kwam dat op te binden. Ze konden geen goed woord over zichzelf verdragen. Eerlijk behandeld worden. Toen die slag mocht vallen, nood over kregen, toen kwam daar de Heere. Theoboth: Ruimtemaker, in de benauwdheid. Is hier zo’n benauwde ziel? Zo’n tobber voor de poort van de eeuwigheid? Je mag de Heere aan Zijn naam houden. U alleen, kracht van het kruis, van de Heere Jezus Christus. En dat is een werk geliefden, daar komt geen einde aan. Gelukkig niet. Dat is van de Heere. De kerk boven is nog altijd bezig, ook op deze zondag, geschaard voor de troon, ik heb er geen woorden voor, zo vol, zo rijk, God die op de troon zit, Lam staande als geslacht. En dan kan het ook voor de gekrookte rieten en dan kan het ook voor de rokende vlaswieken. Dan kan het ook voor de kleinen, voor de stillen.
Mag ik u eens voorlezen wat ik van de week las? Ging om de grootouders van wijlen dominee Wijnmalen, Adrianus Wijnmalen en Hillegonda. Adrianus mocht de Heere kennen. Mocht Gods werk verklaren. Later stierf Hillegonda Wijnmalen, stille vrouw. Moest de begrafenisondernemer ook begraven. Heere, wat moet ik met deze? Die weinig verzameld had, ontbrak niet. Hij is een God van verrassing. Ook de rokende vlaswiek. Zou God geen recht verschaffen voor Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Zeggen ze zelf niet. Christus zegt: daarom kan het. Nooit bij jezelf vandaan, maar bij Hem vandaan. In Zijn macht, heerlijkheid. En zo laatste gedachte.
(4)
De afkomst van die schare. Waar komen ze vandaan. Waar komt u, jij vandaan? Kind weet het. Uit de zondeval. Bevuild, besmeurd vandaan. Vergeten ze leven nooit meer. Maakt de verwondering dat het hen mocht gebeuren, Heere Gij weet het, Hij zeide tot mij: uit de grote verdrukking komen. Door veel verdrukking ingaan. Koninkrijk der hemelen. Geldt al Gods volk. Je moet niet bekeerd willen worden om het hier beneden gemakkelijk te willen hebben. Veel rampen, veel wederwaardigheden zijn des vromen lot. Kerk komt thuis, door eigen onmogelijkheid heen, door nood en moeite heen. Verdrukkingen zijn het voorportaal en drempel van de hemel. Niet de hemelpoort zelf, dat is het kruis! Wat zal het volk dankbaar zijn voor de verdrukking die ze hier kregen als, als liefdeskastijding. De Heere kastijdt een iegelijk zo, die Hij liefheeft. Dominee, ik beklaag me niet (man op ziekbed). Zijn liefdesslagen van de Heere. Toen hebben we gezwegen. Wat een wijsheid van de Heere.
Hij haalt ze thuis door de nood heen. Door de angsten, ellende heen, opdat Zijn werk zal schitteren. Mag wel eens een glans over sterfbed liggen. Glorieglans van Jehovah. Dat Hij ze meeneemt. Verdrukking gebruikt als toegang tot hemelse heerlijkheid, daar boven. Wat een Heere he. Mensen hoor toch eens. Kun je Hem nog missen? Jonge mensen? Kom maar. Wat ge ook doet. De kerk heeft het meeste geleerd in de nood, in de laagte, aan de voeten van de Zaligmaker, deze zijn het die uit de grote verdrukking komen. Heere, U verdrukt me, in liefde. Een worsteling. Je zult maar pijn hebben. Je zult maar een tijdig krijgen van die ziekte. Door alles heen. De Heere is goed ! Wat een Heere. En ze hebben hun lange klederen gewassen. Wit gemaakt. In bloed des Lams. Net zegt u: ze hebben het laten doen. In Grieks: ze zijn bereid gemaakt. Dat volle kleed. Slavenarbeid aan deze wereld, werk van de boze, maar een druppel van dat bloed, daar is meer dan een druppel. Dan kennen ze zich niet meer. Straks leidt men haar in statie uit haar woning [Psalm 45]. Kun je nog zonder dat bloed? Grote Koning. Toch nog onbekeerd! Hoe bestaat het. Wie Hem nederig valt te voet, zal van Hem Zijn wegen leren. Aan Hem. Door Hem. Tot Hem. Zijn alle dingen. Ik kom weer terug, ik stamel, wat een Heere. Wat een Heere. Arme tobber, het kan nog. Grote schare die niemand tellen kan. Grote schare van de grote God. Mag Hem maar ontvangen, vanavond nog. Wat een Heere. Amen. [58] (“Mag ik u voorgaan in gebed?”)
Geef een reactie