Op de drempel van het lijden zingt Jezus het Hallel. Met de lofzang van Psalm 118 zingt Hij het kruis dichterbij. Het licht van de Paasmorgen gloort reeds. Ik zal niet sterven, maar leven, zo zingt de Heiland. De diepte van het lijden is noodzakelijk om de overwinning des te heerlijker te laten zijn.

‘En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken ze uit naar de Olijfberg.’

Gemeente, wat is het een gemis dat we niet voluit kunnen zingen. Zeker in de lijdenstijd. Om God en Christus te eren. Te midden van beperkingen (mondkapje, afstand houden, registratie) is het niet-zingen het grootste gemis. Toch houden we ons aan de maatregelen. Wij willen niet het virus verspreiden.

Zingen geeft ons dingen in handen die we in het gewoon niet zouden zeggen. Woorden om te uiten wat er leeft in ons hart. Dingen we die niet zomaar zouden zeggen. Gedachten en gevoelens. Liederen zijn geschikt daar uiting aan te geven. Er kunnen tijden zijn dat zingen niet makkelijk is. Donkere tijden. Het zingen vergaat me. Omstandigheden die er niet naar zijn. Zelfs dan kunnen liederen ons boven onszelf uit tillen. Om troost te zoeken. Over de duisternis heen te kijken. Ook in de nacht van het leven. Dat er dan een boodschap mag klinken. Een lied die woord en stem geeft.

Dat kom ik ook tegen in de woorden van de tekst. Als we Christus volgen op weg naar het kruis. We zien Hem zitten aan de avondmaalstafel. Zijn laatste maaltijd. In de opperzaal. Volgens het gebruik werd er in de Pesach maaltijd hetzelfde gezongen. Bij ons te doen, variatie in de liederen. Als ik de organist dezelfde psalm op geeft, begint hij te piepen.

In Psalm 118 hoor je ook telkens dezelfde dingen terug. Laat … zeggen. Alsof het niet genoeg gezegd kan worden. Een herhaling van het voorafgaande. Het Loofhuttenfeest worden de woorden gelezen uit Deuteronomium. Daarna beginnen ze weer bij Genesis 1 vers 1. Het begin sluit op het einde aan.

Jezus gebruikt de Paasmaaltijd. De laatste maaltijd voor Hij zal sterven. Vlak voordat het zwaarste deel van het lijden zal beginnen. Vlak voor Zijn dood eraan komt. En dan klinkt: en als zij de lofzang gezongen hadden. Een loflied in de duistere nacht.

De joden zongen het Hallel. Psalm 111 tot 118. Jezus zingt het ook zo. Het is bekend dat de nacht op z’n diepst is vlak voordat het licht eraan komt. Zeker is dan: het licht komt, de morgen is nabij. In geestelijke leven is dat vaak ook zo. Velen kunnen daarvan getuigen. In de diepste smarten vinden onze harten rust bij God. Hoe tegengesteld ook. Ik heb dat vaak meegemaakt. Ziek- en sterfbedden. In duistere omstandigheden toch een lichtglans. Iets werd zichtbaar van de heerlijkheid. Hier gebeurt iets. Aardse banden worden losgemaakt. Een mensenkind gaat sterven. Maar hij of zij wordt opgenomen in die heerlijke werkelijkheid. Dan besef je: een teken van genade en hoop. Een glimp van genade. Als het lijden onafwendbaar is. Als de dood zich aandient.

We komen dat ook tegen in de tekst. Een teken van Gods genade en vertroosting. Telkens worden we daarop gewezen. Iedere keer zie je weer lichtpunten. Punten van hoop. Het wordt duidelijk: er is geen sprake van een roemloos onder gaan. Geen sprake dat alle hoop en verwachting de bodem wordt ingeslagen. Welnee. Het gaat niet als een nachtkaars uit. Je komt dat telkens tegen. Lichtpunten.

Terwijl de strijd nog gestreden moet worden. Een woord uit het lijdensevangelie. Jezus staat op. Klaar voor de laatste slag. Klaar voor de finale strijd. Geen klaagzang. Maar een lofzang. En als zij de lofzang gezongen hadden… Voordat Hij afdaalt, zingt Hij de loflied. Geen treurlied of wraaklied. Vrolijke zangen van bevrijding! Als een voorspel. Een preludium op Gods verwerping (en die van de mensen).

Toen Hij geboren werd, werd er ook gezongen. Engelen koren zongen het Ere zij God. Het klonk boven de velden van Effratha. Hier zingt Hij zelf. Terwijl de hemel voor Hem dicht gaat. Toen in de kerstnacht werd Hij bezongen. Hier wordt Hij losgescheurd van het welbehagen van God. Maar nu zingt Hij zelf.

Het moet ons opvallen dat er gesproken wordt over ‘de’ lofzang. Niet zomaar willekeurig. Niet dat en dat lied. Of daar heb ik wat mee. Maar Jezus zingt de lofzang: het Hallel. Vrolijke zangen van bevrijding. Men dacht terug aan de verlossing uit Egypte. Veilig achter het bloed van het Lam. In vaste liturgie werden ze gezongen. Op het laatst die machtige Paaspsalm.

Psalm 118. Een loflied op Gods genade. Het Hallel over de lippen. Overal vind je het Hallelujah. De lof aan God. Loof de Heere, want Hij is goed. Hij zingt er van terwijl al het kwaad op Hem zal ontbranden. Wat komt er een boodschap naar ons toe. Jezus laat zich niet van de wijs brengen door wat er komen zal. Jezus weet wat er komt. Hij is alwetend – van minuut tot minuut weet Hij het. Hij viert de liturgie tot het laatste. Loof de Heere, want Hij is goed.

Bij ons, ach je weet hoe dat gaat, schiet de lof van God erbij in. Dan zingen we klaagliederen. Jezus zingt het kruis naar zich toe. Alle heidenvolken hadden Mij omringt. Hij zingt er van. De Heere heeft Mij wel hard gekastijd. Wel streng gestraft. Hij zingt het kruis dichterbij. Die steen. Dat is Hij zelf. Het feestoffer. Dan zien we iets, we zien iets van Zijn vrijwilligheid. Het overkomt Hem niet. Hij gaat het in volle zekerheid tegemoet. Er is maar een weg der zaligheid: dat Hij Zijn bloed geeft. Zie Ik kom om Uw wil te doen, o God.

En toch, als ik die Psalm lees naast Mattheus 26 is er niet alles mee gezegd. Jezus mag al over de diepte van de dood heen zien. Hij zingt over het kruis heen, naar de Paasmorgen. De Heere is Mijn sterkte. Ik zal niet sterven maar leven. De grote daden van de Heere vertellen. Ontsluit de poorten der gerechtigheid voor Mij, door deze zal Ik binnentreden. Gij zijt Mijn God. Hij mag zingen van de komende overwinning. Over de diepte en duisternis heen zien. Een lichtstraal. Ook in vers 27: God heeft ons licht gegeven. Let er eens op. Dat licht is Hij zelf. Het licht dat in de wereld komen zou. Licht uit licht! Wie Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen. Het ochtendgloren van de overwinning dient zich reeds aan.

Als Jezus zo zingt, houdt de hemel de adem in. De hel lacht om dit lied van geloof. Jezus gaat voort. Jezus laat zich niet weerhouden. Wat is Zijn drijfveer? De redding van de wereld. De zaligheid van zondige mensen. Dat wil Hij schenken. Jezus komt niet met menselijke overleggingen. Niet met aardse heerlijkheid. Hij gaat te gronde. Er komt niets van terecht. Maar toch: gezegend wie komt in de naam van de Heere (vers 26). Dan ga ik het wonder zien. Jezus komt met de volmacht van God. Ik ontdek het wonder. Het geheim van de zingende zaligmaker. Hij bevrijd van de dodelijke omklemming van de zonde.

Wie kan zingen: Ik zal U loven omdat U mij verhoord hebt. Alleen Hij! We zien op deze lijdenszondag iets van de diepte van het lijdensevangelie. Als de duisternis invalt, klinken er ook tonen van verlossing. Looft de Heere, want Hij is goed. Als in het slot de lofzang wegsterft in de nacht, wordt het al Pasen. Het kruis werpt zijn schaduwen vooruit. Maar ook de Paasmorgen. Het is te wonderlijk in onze ogen. Dit werk is door Zijn alvermogen geschied.

De duisternis, het lijden, de zonde. Hoe zwart kan het zijn. En het licht van de genade. Dat breekt er door. Paulus spreekt ervan. Als je met Hem onder gaat, zul je ook met Hem opstaan. Niet sterven maar leven. Dat betrekt ons erbij. Niet vaag en afstandelijk. Scherp en veroordelend. Wij zijn schuldig aan het bloed! Maar ook persoonlijk Hem volgen, dan mogen we weten dat het licht er is van Gods genade. Het straalt ons toe midden in de nacht.

Wat is het belangrijk dat we dat geheim leren kennen. Die schijnbare tegenstelling. Daar hebben we de Geest voor nodig. Belangrijk om te bidden om de Geest. De discipelen zingen het ook mee. Gedaan zoals altijd. Waren ze gewend. Met de lofzang als sluitstuk. Maar zij zagen de diepte en ernst ervan niet. Weet je, als je dat niet ziet en kent, dan peil je ook de hoogte niet. Dan mis je het geheim. In de diepte van het lijden komt de heerlijkheid openbaar. Hoe dieper Hij weg zinkt, des te zekerder is onze overwinning. Daarom zingt Hij de lofzang. Om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld. Ik zal niet sterven maar leven. Ik zal de werken van de Heere vertellen. Daar klinkt de Paasprediking al door. Hij mocht het licht al zien gloren. Het contrast is enorm. De lijdensnacht op het punt van beginnen. Ze zullen Hem naar buiten slepen. Hem ombrengen. Doe de poorten voor Mij open! Daardoor zal Ik binnengaan. Alweer zo’n tegenstelling. Kijk uit dat je je niet verkijkt op Jezus. Dat je je niet vergist. Zoals Judas en de joden. En de discipelen. Let op die schijnbare tegenstelling. Vandaag de voorlaatste lijdenszondag. Bijna Pasen. Zal de duisternis en leugen en haar zegevieren? Of zien we het geheim waardoor we leren zingen.

Beperkingen nu vanwege Coronacrisis. We mogen niet zingen. We hopen en bidden dat we de ruimte en vrijheid krijgen om de lofzang weer te laten opklinken. Om het Hem na te zingen. Gij zijt mijn God, U zal ik loven!

 

Amen.

Gij zijt mijn God, U zal ik loven,
Verhogen Uwe majesteit;
Mijn God, niets gaat Uw roem te boven;
prijz’ ik tot in eeuwigheid.
Laat ieder ’s HEEREN goedheid loven,
Want goed is d’ Oppermajesteit;
Zijn goedheid gaat het al te boven;
Zijn goedheid duurt in eeuwigheid!

– Psalm 118 vers 14 (berijming 1773)

Hervormde Gemeente Reeuwijk, Ichthuskerk, zondag 21 maart 2021, 17 uur. Schriftlezing Ps. 118 en Mattheus 26 vs. 20-30.