In Psalm 32 legt David verantwoording af hoe hij zijn zonden aan God heeft beleden. Van nature dekken wij de zonde toe – ook voor elkaar. Gods hand drukt zwaar op ons, tot ons hart verbroken is. God is gereed en gewillig om te vergeven, voor Hem kunnen en hoeven we ons niet te verbergen.
Zwijgen, brullen, belijden
Gemeente, afgelopen zondag luisterden we naar de eerste twee verzen van Psalm 32. Het opschrift. Welgelukzalig. Niet de mens die geen zonden heeft. Maar: die zonden heeft die vergeven zijn, die bedekt zijn. Die zonden heeft die de Heere hem of haar niet meer toerekent. Jezus zegt daar later van: de waarheid zal u vrijmaken. De waarheid over uzelf en over Christus. David zegt: God is altijd op zoek naar waarheid in het binnenste. Eeuwig gelukkig wie vergeven is. David geeft ons een blik in zijn ziel, hoe hij die vergeving gevonden heeft.
Misschien herken je dat, het had heel wat voeten in aarde. David valt in de zonde. En wat is zijn eerste reactie? Bedrog. Misleiding. Dat maakt zich meester van de Geest van David. David werd onoprecht. Ook dat hoort bij de heilige overdenking. Dat je af en toe even terug kijkt. David ging verbergen. Is dat niet onze eerste natuur. Direct na de zondeval vluchten Adam en Eva in het struikgewas. In de duisternis. Even later Kaïn, die doet ook alsof hij niets weet. Toen je kind was, hoe kan ik het zo doen, dat niemand erachter komt. Verbergen en ontkennen. We schieten in de ontkenning.
Vers 3 en 4 zeggen hoe dat bij David ging. David had gezondigd. Waarschijnlijk met Batseba. Toen kwam er een tijd van zwijgen. Zo duidt hij die tijd aan. Een tijd van zwijgen. Voordat hij beleed. Zwijgen en stilte. Niet van Psalm 62: stil tot of voor God. Maar stil tegen God.
Hoewel, zo stil was het ook weer niet. Het viel me nu weer op. Toen ik zweeg, teerden mijn beenderen weg, onder mijn jammerklachten en brullen de hele dag. Zwijgen en toch de hele dag brullen?! Kan je zwijgen en jammeren tegelijk? David jammert. En roept. En zwijgt.
Hoe zit dat? Waar jammert hij over. Augustinus denkt dat als David zwijgt,dat hij onophoudelijk zichzelf rechtvaardigt voor wat hij heeft gedaan. Niet belijden, maar continu je zelf verdedigen. Dan is de blik niet naar binnen. Dan kijk je naar de ander, naar de omstandigheden. Misschien naar zijn vrouw? Hij brult het uit voor het aangezicht van God. Als u dat weet, dan weet je hoe eenzaam die dagen zijn. Zelf de zonden bedekken, jezelf vergeven. Dagen van diepe eenzaamheid. Voortdurend huichelen en liegen.
David zegt: mijn beenderen verouderden. Mijn vitaliteit droogde op. De hand van God was dag en nacht zwaar op mijn. Zijn hand bezocht me met zware plagen. Dat is ook die genadige hand. Zwaar van de liefde. Mild en liefdevol zwaar. Die zware hand van God zorgt ervoor dat je er niet onder vandaan komt. Net zolang legt God die op ons hart, tot het breekt. Totdat je knielt. Totdat je hart breekt – dat zelf rechtvaardigende hart.
Zo ging het, zegt David. Wonderlijk hè. We hebben het over David. Maar ik kom dichterbij. De eerlijke schuldbelijdenis valt ons zo zwaar. Schuld toegeven en belijden. Dat kan ik wel zeggen vanavond, maar mijn vrouw zegt vaak, wat kan jij moeilijk sorry zeggen. Wat kan je moeilijk toegeven. Als je dat al hebt tegen degenen die dichtbij je staan, hoe dan tegenover God. Geef het eens toe. Niet algemeen ‘in de vergeving van onze zonden’.
David zegt, ik vreesde. Vrees om eerlijk te worden. Ik kan dat ook wel bedenken. Ik kan me nooit voorstellen dat andere avondmaalgangers worstelen met de zonden waar ik mee worstel, en niet gepijnigd worden door de pijn als waar ik mee gepijnigd wordt. Maar belijd elkaar de misdaden, zegt Jacobus. Zeg het maar. Ik kan me vergissen, maar volgens mij doen we dat heel weinig.
Bonhoeffer heeft dat diep gepeild (je hoeft het niet met alles van hem eens te zijn): we zijn als kerk teveel een gemeenschap van vromen, niet van zondaren. De vromen staan niet toe dat we zondaren zijn. Daarom moet iedereen de zonden wel belijden. Bonhoeffer zegt dan heel scherp: we durven elkaar helemaal geen zonden te belijden. We zouden schrikken als er een zondaar onder de vromen zou zijn.
Voor de Heere kan je je niet verbergen. Dat hoeft ook niet. Voor elkaar hoeven we ons niet groot te houden. In het licht van de wet moet je zeggen: ik deug niet. Je mag dat vanavond voor jezelf zeggen. Vroeger dacht ik, als iemand naar het avondmaal ging, die is bekeerd. Later zag ik: de mensen die naar voren komen belijden dat ze midden in de dood liggen. Daar heb je er weer een, die allerlei zonden en gebreken in zichzelf vindt. Die strijdt ook elke dag! Daar hebben we het te weinig over. Met de zwakheid van het geloof en vele verleidingen. Dat is ook een zondaar! Dat is wat, als je elkaar zo ziet. Om de genade te ervaren. We moeten het hebben van de genade en vergeving van de Heere. Ik hoop dat u weet wat dat voor genade is. Ook ik ben een echte zondaar.
Die belijdenis is een genadegeschenk. Dan valt u in de doelgroep van het evangelie. Jezus is gekomen om zondaren zalig te maken. Dan hoef ik niet meer voor te liegen alsof ik geen zonden heb. Alsof ik alles op een rij heb. Dat we stoppen met huichelen. Laten we dat alsjeblieft doen. Dit is de enige plaats waar je de zondaar mag zijn die je werkelijk bent. God heeft ermee gerekend.
Daarom las ik Leviticus, misschien een moeilijk hoofdstuk als je het aan tafel leest. Die laat zien hoe de Heere vanaf het begin voorziet in een weg van vergeving en vrede met Hem. Er was niet een dag waarop Israël zei: hoe kunnen we in vrede met U leven? Echt niet hoor. God gaf de tabernakel. De offers. Heel die dienst van verzoening stond in het centrum. Vier keer drie stammen eromheen. In de vorm van een kruis. Als je nou gezondigd hebt, mag je daar naar toe gaan. Een Israëliet kon nooit onopgemerkt naar de tabernakel. Die kinderen die speelden in het zand, die zagen hun vader gaan. Met een geit. Naar de tabernakel. Ik heb je gezien, pa. Wat was er? Een vrouw zag haar man gaan. Dat had iets openlijks, iets openbaars. Als ze de vergeving nodig hadden. We zeggen teveel, het is iets tussen de Heere en mij. Maar u hoeft uw gezicht niet op te houden. Jezus zei op de avond van de opstanding: als u iemand zonden vergeeft, die zijn ze vergeven. We mogen elkaar de vergeving toezeggen. De Israëliet mocht die weg afleggen. Welk offer komt u brengen? Hij moest het belijden. Die doorbrekende eenzaamheid. Bij het altaar komt het hoge woord eruit.
Leviticus 5 is misschien een moeilijk hoofdstuk. De hoofdregel is: als je gezondigd hebt, kom dan met een lam, of anders twee duiven en anders een hand meel. Als je maar komt! O, alle gij dorstigen. Zonder prijs en geld! God kan vergeven. Dat wordt voorafgebeeld in die tabernakel.
Achter die tabernakel zit het brandende hart van God. Hij wil in vrede leven met Zijn volk. Hij gaf Zijn Zoon. Opdat we in vrede leven – in vrede toeleven naar zondag. Bij U, Heere, is vergeving! Wat moet je dwaas zijn in het licht van zoveel genade, zo’n open deur, als je dan met je zonden blijft lopen. Welgelukzalig de man vergeven is. Als je blijft rondlopen en blijft verbergen: rampzalig! Eeuwig, de mens, die niet komt tot die belijdenis komt. Zij die de zonden indrinken als water.
Het viel mij op, in Leviticus 5: het moet beleden worden (vers 5 en 6). Moet belijden en moet offeren. Moet de priester verzoening laten doen. Alleen zo. Ik hoop dat we zo naar zondag toegaan. Als je Jezus niet lief hebt en niet nodig hebt, als je niet knielt, Paulus zegt het in een naschrift: die zij vervloekt. Rampzalig.
Vreselijk als je sterven moet en je weet niet of de overtocht naar het land van Immanuel betaald is. Dat houd je toch niet uit! Dan kan je toch niet slapen vanavond? Omgekeerd is ook waar. Een oude broeder, doodziek. Nu komt het allermooiste. Het geld is al betaald voor de overtocht. Sla vanavond je oog op de gewilligheid van Christus. Niemand kan zeggen: het ligt aan de Heere. Laten we het belijden, voor God en elkaar.
Vers 5, David heeft zijn zonden bekendgemaakt. Alsof de Heere het nog niet wist. Maar het is vanuit David. Ik ga het bekennen. Dat is het tegenovergestelde van ontkennen. Ik zal het niet langer bedekken. Maar openleggen.
En dan het tweede gedeelte van vers 5. Wanneer vergaf de Heere David zijn misdaad? Ik zei, ik zal mijn overtreding belijden voor de Heere. En U vergaf. Eerst zegt hij, ik beleed. En ging terug, het voornemen van zijn hart. Ik heb wel eens de aanvechting gehad: heb ik het ordelijk aan de Heere beleden? Heb ik er een gemist? Een dominee,… U hoeft geen omhaal van woorden te gebruiken. Alsof u de Heere moet bewegen. God ziet in het verborgen.
Al voor dat ik iets zeg, ook in de belijdenis van zonden. Dat zie je mooi in dit vers. Wanneer vergaf God? Wat voegt David toe? Ik beleed het, ik maak het U bekend. Ik zal, ik zei. In dat laatste gaat de genade nog meer schitteren. Wel op onze belijdenis maar niet om onze belijdenis. Niet omdat u de goede woorden zegt, maar Gods barmhartigheid en eeuwige genade.
Wanneer vergeeft God David? Niet: toen ik beleden had, en daarna. Lees eens mee. Ik zei, ik zal mijn overtredingen belijden voor de Heere. Dat is de verklaring van Davids hart. Dat betekent: de belijdenis was nog niet op zijn lippen of God hoorde het. Het oor van God had al meegeluisterd. Als God uw hart verbreekt, dan is het oor van God al in uw hart. Dan luistert de Heere mee. Mijn woorden waren nog niet in mijn mond. Gods oren hoorden reeds de stem van mijn hart. Ik zei, ik zal het belijden. En U vergaf.
Als je dat weet, dan ga je toch niet langer bedekken. Als u stopt met bedekken, dan gaat de Heere het voor u bedekken. Dat is het bemoedigende van de genade. In sommige gemeenten doen alleen de praters mee. De HEERE kent alleen de stem van ons hart. God is het gebroken en verslagen hart en bedrukt gemoed nabij en goed. Andere psalm: Hij is nabij. Wat een machtig troostwoord, de ziel die tot Hem zucht. Gij hoort hen die Uw heil verwachten.
David zegt, daarom bidden de heiligen. Daarom komen ze met vrijmoedigheid. Daarom zeggen ze tegen zichzelf, voor deze God kan ik het niet verbergen, maar wil ik het ook niet verbergen. Eeuwig worden ze weggeborgen in die genade. U bent voor mij een verberging. U omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Troost elkaar met dit woord van genade. Opdat we mogen leven uit de genade. De Heere zegene Zijn woord, om Christus’ wil.
Amen.
(Psalm 102 vers 10 en 11, berijming 1773)
Hervormde Gemeente Dordrecht, Pauluskerk, donderdag 16 februari 2023, 20 uur. Schriftlezing Leviticus 5:1-3, Lukas 18:9-14. Tekst Psalm 32:3-5. Toerusting Heilig Avondmaal. Belijdenis van het geloof met Heidelbergse Catechismus Zondag 28, vraag en antwoord 75 en 76.