De rijke jongeling komt met haast naar Jezus, hij knielt voor Hem neer en vraagt naar hoe hij het eeuwige leven kan beërven. Uit het antwoord van Jezus blijkt dat het van ’s mensen zijde onmogelijk is om zalig te worden. Is het voor u wel eens onmogelijk geworden om zalig te worden? Wat echter bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God, dankzij het offer van Christus. Daarom is het: ‘Moede kom ik, arm en naakt, tot de God die zalig maakt.’ In Jezus’ offer is er behoud, toekomst, houvast. Dan is alles mogelijk bij God. Wie zich aan de Heere toevertrouwt, die wordt niet beschaamd.
Gebed voor de preek, van Thomas a Kempis (Navolging van Christus, XXI):
‘O allerzoetste en allerbeminnelijkste Jezus, geef mij dat ik in U moge rusten boven alle schepsel, boven alle gezondheid en schoonheid, boven alle eer en roem, boven alle macht en waardigheid, boven alle wetenschap en vernuft, boven alle rijkdommen en kunsten, boven alle blijdschap en vrolijkheid, boven alle faam en lof, boven alle zoetheid en troost, boven alle hoop en belofte, boven alle verdienste en verlangen, boven alle gaven en giften die Gij ons kunt ingeven en storten, boven alle heil en verrukking, die een ziel bevatten en gevoelen kan. Eindelijk, boven de Engelen en Aartsengelen boven alle hemelse Heirscharen, boven al het zichtbare en onzichtbare en, o mijn God, boven alles, wat Gij niet zijt. Want Gij alleen, mijn Heer en mijn God, zijt oneindig goed, Gij alleen zijt de allerhoogste, de machtigste, de allerrijkste, en algenoegzame, de zoetste, de troostrijkste : Gij alleen zijt de schoonste, de minnelijkste, de edelste, de uitmuntendste, in wie alle goederen te zamen in de hoogste volmaaktheid zijn, en altoos geweest zijn en immer zijn zullen. En daarom is alles, wat Gij mij geeft buiten Uzelf, of wat Gij mij van Uzelf openbaart en belooft, te gering en onbevredigend, als ik U niet zie, en niet volkomen bezit. Want mijn hart kan nimmer oprecht rusten, noch geheel tevreden zijn, tenzij het in U berust en zich boven alle gaven en alle schepselen verheft.’
De ware rijkdom
- Het zien van Jezus: ‘En Jezus keek hem aan’ (vers 21)
- Het rondkijken van Jezus: ‘En terwijl Hij rondkeek, zei Jezus tegen Zijn discipelen’ (vers 23)
- Het zien van Jezus, opnieuw: ‘Maar Jezus keek hen aan’ (vers 27)
Er zijn kinderen in de kerk vanavond. Die zien wat ik hier heb. Wat zou dat zijn? Een portemonnee. Zou er wat in zitten? Ja, een pasje. Daar kan ik geld mee pinnen (als je het goede nummer herinnert). En nog iets: een briefje, van 10 euro. Ja. Zal ik in de collecte doen, voor het goede doel. Dat is aardse rijkdom. Maar vanavond gaat het over ware, echte, duurzame rijkdom. Daar zingt Psalm 19 van:
Z’ is ’t mensdom meerder waard,
Dan ’t fijnste goud op aard’.Strofe uit Psalm 19 vers 5 (berijming 1773)
1. Het zien van Jezus
Zakgeld. Misschien krijgen jullie zakgeld. Elke week, misschien een paar euro. Misschien heb je een baantje en verdien je een centje. Dat is mooi meegenomen. Anderzijds, wat doe je met je geld? Je ziet via de media kinderen in Jemen, die ondervoed zijn. Save a Child: als je elke maand 3 euro geeft, kan dat veel betekenen. Mensen in Afrika, Nicaragua. Of waar mensen arm zijn, waar bedelaars zijn. Moet het daarover gaan? In de kerk gaat het toch om je ziel, om het eeuwige leven? Ja, maar dat hoeft elkaar niet uit te sluiten. Ik las ergens: we zijn in ons denken helaas gewend om een harde scheiding te maken tussen het materiële en het geestelijke. Maar dat is niet goed.
Het gedeelte dat wij lazen, daarin is dat nauw verbonden. De rijke jongeling had wel geld, maar hij vraagt naar het eeuwige leven. Het gaat twee keer over het eeuwige leven. Daarom heb ik doorgelezen. In vers 17 en vers 30: het eeuwige leven.
Er komt een jonge man naar voren. We weten zijn naam niet. Sommigen zeggen dat het een dertiger of veertiger was. Volgens Lukas was het een hooggeplaatste persoon. Wellicht lid van de raad van de synagoge in zijn woonplaats. Van deze man lezen best een aantal sympathieke dingen.
- Vers 17 zegt: hij liep naar Jezus toe. Er staat eigenlijk: hij liep hard naar Jezus toe. Hij had haast. Hij wilde de ontmoeting met Jezus niet missen. We kunnen afstand houden bij Jezus, je kunt Hem ontwijken. Maar ook anders: dat je Hem wilt ontmoeten. Vandaag kan dat niet live, maar nog steeds door het gebed.
- Deze man valt op de knieën (vers 17). Dat lees je niet zo vaak dat mensen bij Jezus komen, dat ze zo voor Hem buigen. Hij valt voor Hem neer. Teken van ootmoed. Hij weet zijn plaats. Kleinheid. Hij erkent Jezus als zijn meerdere. Op zijn knieën. Dat is niet verkeerd – als we jong of oud zijn – om te knielen. Dat past een zondaar tegenover God.
- Hij vraagt iets aan Jezus. Hij heeft een vraag. Met je vragen mag je komen. Jezus zegt vaak: eis van Mij vrijmoedig. Zeg waar je mee zit. Kom met je vragen.
- De man noemt Hem ‘Goede Meester’. Dat is best een goede aanspraak. Meester, docent, onderwijzer. Die mag je om advies vragen. Doe je op school ook. Als je iets niet begrijpt. Van deze Meester mag je best een antwoord verwachten. Hij onderwijst ons door Zijn Woord en Geest. Altijd weer.
- Dan de vraag: wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? Deze man heeft besef (als goede jood) van het eeuwige leven. Hij beseft dat er meer is dan dit aardse leven. Namelijk het eeuwige leven. Vandaag is er soms zoveel aandacht voor het leven hier en nu, dat we alles zetten op de kaart van dit leven. Het is goed om tijdig te denken aan de eeuwigheid.
- En deze man vraagt: hoe kan ik dat beërven? Dat is iets anders dan verdienen. Het gaat over een erfenis. Een erfenis kan je alleen maar geschonken worden. Kan je alleen maar ontvangen. Jurdisch en notarieel geregeld, vastgelegd.
Een goede vraag aan een goed adres, vooral. Aan het juiste adres. En Jezus geeft antwoord. Eerst over die aanspraaktitel: wat noem je Mij goed? Niemand is goed dan Eén, God. Er is op dit punt veel gezegd. Kun je apart over nadenken. Ik sluit me aan bij Ambrosius. Christus wil de vleierij van deze man corrigeren. Hij wil hem langzaamaan tot de overtuiging brengen dat Hij de Zoon van God is. Jezus relativeert hem.
Jezus wijst hem op de geboden. Op de gehoorzaamheid aan de geboden. Jezus neemt geen loopje met de geboden. Dat gevaar dreigt wel eens. Geboden van God vind ik maar lastig, schuif ik aan de kant, doen wat je hart je ingeeft?! Jezus zegt: dit zijn de geboden. Wie Mij liefheeft, bewaart mijn geboden.
Er staan hier 5 of 6 geboden. Niet doden, niet liegen, geen overspel, je ouders eren. Geboden tegen de tweede tafel van de wet. De horizontale verhouding. Er wordt twee keer het achtste gebod genoemd. Je zult niet stelen. En: je zult niemand benadelen. Dat verwijst naar Deuteronomium 24: je moet de dagloner elke dag uitbetalen, die man moet ook kunnen leven. Twee keer over dat geld en over eerlijkheid.
Jezus zegt: doe dat nou maar, dan zul je leven. Ga er maar aan staan. Dan kom je goed terecht. Wat zegt deze man, beetje argeloos: deze dingen heb ik toch min of meer gedaan, van mijn jeugd af aan. Het zit wel goed. Ik ga toch in het spoor? Ik doe mijn best en God doet de rest?! God zal mij toch wel belonen.
Dan gaat Jezus dieper. Dan moet u met mij meekijken naar wat er staat in de Griekse tekst. Vers 21: Jezus keek hem aan. En dat is niet zomaar zoals ik u nu zie. Maar een indringend aankijken. Een naar binnen kijken. Jezus dringt door tot het diepste van je hart. Tot het meest innerlijke van deze man. Jezus ziet het hart aan. De mens ziet aan wat voor ogen is. De Heere ziet de binnenkant, het hart aan. Jezus hem aanziende. Psalm 139: Heere, die mij ziet zoals ik ben, dieper dan ik mijzelf ooit ken.
En dan staat er: en Hij had hem lief. Als je de preek voorbereid, ben je benieuwd, wat staat er in het Grieks? Agape misschien, dat diepere liefhebben? Dat is meer dan vriendschap? Ja, dat staat hier inderdaad. Een diepe liefde. Hij beminde hem, zo kunt u ook vertalen. Jezus vond deze man sympathiek. Hij bedoelde het goed. Hij knielde voor Jezus neer. Jezus bemint hem. Dat staat voorop.
En toch is er een correctie. Dat mag ook gezegd worden, als je iemand bemint, mag je ook corrigeren. Een ding ontbreekt, zegt Jezus. Een ding. Het zit maar op een ding vast in je leven. Een ding.
De man zei: al deze dingen heb ik onderhouden. Jezus zegt: een ding. Dat ene gemeente, dat kan veel zijn. Verschilt per persoon. Bezit, eer, eigen ik, verslaving, jezelf in het centrum stellen. Het zit vast, laat ik het maar direct zeggen, op: overgave. Jezelf loslaten. Jezelf prijsgeven. Deze man moest leren om zichzelf toe te vertrouwen aan degene die voor hem staat. Aan Jezus zelf. Dat moeten wij allemaal leren. Radicale overgave. En ook radicale navolging.
En daarom zegt Jezus hier, in vers 21: één ding ontbreekt je. Ga heen, ga naar huis. Letterlijk voorstellen! Verkoop wat je hebt. Geef het aan de armen. Je zult een schat hebben in de hemel (= een belofte). Kom dan terug. Neem je kruis op. En volg Mij. Dat is ontzettend veel, gemeente. Het wordt gelukkig niet van een ieder van ons gevraagd, letterlijk. Maar iets van die overgave en dat loslaten, dat kruis op je nemen, die dingen zijn ook vandaag nodig. Ook al kost het je wel wat – het een en ander.
Dat beseft deze man ook wel. Om alles los te laten en het aan de armen te geven. Iemand zei, ik las dat bij ds. Van der Linden: als Jezus had gezegd, neem je spullen mee, dan had hij dat gedaan. Maar hij moest het loslaten. Het stak hem dat Jezus zijn geestelijke en materiële rijkdom als ballast zag. Er zijn verklaarders die zeggen dat deze man Barnabas is geweest (in Handelingen lezen we dat hij alles wat hij had verkoopt en weggeeft). Dan zou dit geen definitieve breuk zijn geweest. Maar op dit moment: hij is bedroefd, het kost hem teveel, hij vertrekt. Hij gaat Christus niet volgen.
2. Het rondkijken van Jezus
Hoe dan wel? Jezus, in vers 23, kijkt de kring rond. Ook ziet Hij de kinderen. Hij ziet ook de kleintjes. En Hij ziet vooral ook de discipelen, de eigen kring. Die noemt Hij in vers 24 ‘kinderen’. Dat lees je niet zo vaak dat Jezus Zijn discipelen zo noemt. Kinderen van de Hemelse Vader. Geliefd ook.
En dan zegt Jezus, als Hij verder gaat over dat bezit: hoe moeilijk zullen degenen die het goed hebben in het Koninkrijk van God ingaan. Het gaat in dit stukje, als u dit goed leest, drie keer over het Koninkrijk van God. Dat is meer dan de hemel. Het is overal waar God Koning is. Vers 23, 24 en 25. Een belangrijke notie hier. Koninkrijk van God. Dat je dat binnengaat. Dat is door wedergeboorte, bekering; zo weten wij. Door overgave aan Hem, ga je het binnen. Dat is moeilijk. Sowieso is dat moeilijk.
Jezus zegt: het is makkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke (die op zijn rijkdom vertrouwt, staat er) in het Koninkrijk binnengaat. Nou, we begrijpen: een kameel gaat niet door het oog van een naald. Dat kan nooit. Zo is het ook onmogelijk dat iemand die op zijn rijkdom vertrouwt (eerst ‘heeft’, daarna ‘vertrouwt), dan kan je niet ingaan. ‘Ik stel mijn vertrouwen op de Heer, mijn God, want in Zijn hand ligt heel mijn levenslot.’ Dan stel je je vertrouwen op Hem – niet op je banksaldo, rijkdom, aardse bezit. Want dan kom je niet binnen. In Amerika zijn de presidentsverkiezingen. Wie de meeste dollars heeft: dan kan je jezelf promoten. Geld is dan macht. Geld is een valkuil, zegt Jezus.
Hoe moet het dan? Dat vragen de discipelen. Ze stellen de centrale vraag: wie kan dan zalig worden? (vers 26) Wie kan dan behouden worden? Wie? Rijken, armen, hoogopgeleiden, laagopgeleiden, Nederlander, migrant. Wie? Of niemand? Bij de mensen, zegt Jezus, is het onmogelijk. Bij de mensen onmogelijk om zalig te worden. Hebt u dat wel eens beseft? In mijn jonge jaren heb ik ds. Boer horen preken, die in Gouda stond. Hij stelde de vraag: ‘Is het voor u wel eens onmogelijk geweest om zalig te worden?’ Dat is best een indringende vraag. Je kunt het gevaar hebben dat mensen denken: dat is makkelijk. Je neemt Jezus aan, klaar, dan ben je er. Zonder strijd en benauwdheid. Bij de mensen onmogelijk. Heb je dat wel eens ervaren? Sta je met de rug tegen de muur! Hoe moet het nou. Die cipier had ook die vraag. Bij de mensen is het onmogelijk. Aan onze kant. Of je nou rijk of arm bent. Onmogelijk.
Maar, in vers 27: niet bij God. Het woordje ‘niet’ is goud waard. Niet bij God! Dat is mooi. Wij moeten de dingen van Gods kant zien. Van beneden opklimmen: dan kom je er nooit. Bij God zijn alle dingen mogelijk. Alle dingen. Elk mens mag de toevlucht nemen tot God om zalig te worden. Rijk, arm, hoe dan ook. Als je de toevlucht neemt tot Hem. En als je maar aan je naaste bent. En dankbaar bent voor wat je krijgt en deelt. ‘Moede kom ik, arm en naakt, tot de God die zalig maakt.’ Want bij God zijn alle dingen mogelijk.
3. Het zien van Jezus, opnieuw
Jezus hen aanziende. Dat is vers 27. De derde keer ‘aanzien’. Hier weer hetzelfde woord: helemaal doorgrond, naar binnen kijkt. Dan komt Petrus naar voren. Petrus zegt: Meester, zie (vers 28) wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. ‘Wij’ heeft de nadruk. Hij vergelijkt zich met de rijke jongeling. ‘Wij’ zegt Petrus, hebben alles verlaten. U hebt ons geroepen. Wij hebben alles verlaten. Ons bedrijf, alles wat ons lief is. Wij zijn ons gevolgd. Met andere woorden: wij zaten toch niet vast aan die rijkdommen. Status, werk, positie, family, alles. Jezus had dat woordje ‘alles’ ook gezegd. Petrus zegt: wij hebben ‘alles’ verlaten. Volg Mij, zei Jezus tegen de rijke jongeling. Petrus zegt: wij zijn U gevolgd. Wij zijn achter U aangegaan.
Dat honoreert Jezus. Vers 29. Er is niemand die huis of broers, vaders, moeder, vrouw, kinderen, akkers verlaten heeft om Mijnentwil of om het evangelie wil, of hij ontvangt honderdvoud broers, huizen, zusters, moeders, akkers; met de vervolgingen. En na dit leven het eeuwige leven. Ja, soms moet je alles verlaten.
Toen wij voor de zending werden geroepen, 40 jaar geleden, toen moest je veel achter je laten. De pastorie. Dingen waar je mee bezig bent. Je moet spullen opslaan. Je wordt geroepen voor een hele andere taak. Maar je krijgt terug: broers, zusters, vaders, moeders. Ik zat te denken aan een vriend in Peru, ik heb van die man zoveel geleerd. Een geestelijke vader was hij voor mij. Jonge christenen zijn soms zo toegewijd. Mensen van veel gebed. Wij westerlingen kunnen veel van hen leren. Wij willen veel organiseren en projecten maken. Hij zei wel eens: heb je er wel voor gebeden. Zou het Gods wil zijn? Als hij preekt in de kerk daar, dan had hij een bevindelijke preek. Inzicht in het Woord. Die man, zo geleerd! En een vrouw. Die zong zo graag. O, wat houd ik van de Heere Jezus, Hij heeft mij eerst liefgehad. Ze moest 2 uur lopen om naar de kerk te komen. Die mensen krijg je terug. Soms moet je verlaten om weer te ontvangen. Dat is mooi.
Maar, zegt u, ‘met de vervolgingen’, dat is niet aantrekkelijk. Jezus zei ook tegen de rijke jongeling, ‘neem je kruis op je.’ Niet gezegd dat het makkelijk gaat. Maar daarin wil de Heere meekomen. En in de toekomst: het eeuwige leven. Jonge christenen leven dichtbij de hemel. De hemel en aarde zijn voor hun besef veel dichter bij elkaar, dan voor ons. Romeinen 14: hetzij wij leven of sterven, wij zijn des Heeren.
Die jonge man vroeg, in vers 17: wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven. Jezus zegt: je ontvangt het eeuwige leven om niet. De eersten zullen de laatsten zijn (de rijke jongeling). De laatsten: de zondaren, de zwakken. Zij mogen binnengaan. En hoe dan?
Dan komen we bij de kern: de derde lijdensaankondiging, dat komt direct hierna. Jezus gaat naar het kruis. Hij kondigt het aan. Hij gaat die weg alleen. De weg van het offer. De weg van de verlatenheid. Zelfs verlaten door de Vader. Tot in dood en in de hel voor mensen voor wie het onmogelijk was om zalig te worden. Maar door Zijn offer zijn alle dingen mogelijk bij God. Als je maar op Jezus mag zien en op Zijn wonden. De dood van Christus voor de zonden, van eeuwigheid als grond gelegd. In Jezus’ offer is er behoud, toekomst, houvast. Dan is alles mogelijk bij God. Wie zich aan de Heere toevertrouwt, die wordt niet beschaamd. Geloof dit evangelie en u zult zalig worden. Amen.
Red mij van hen, die ’t ruim genot
Der wereld voor hun heilgoed achten;
Geen deel, dan in dit leven, wachten,
En maken van den buik hun god;
Van hen, die weelde, schatten, staten,
Hoe rijk, hoe uitgebreid, hoe groot,
Verliezen moeten met den dood,
En hunnen kind’ren overlaten.Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!)
Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw Godd’lijk beeld.Psalm 17 vers 7 en 8 (berijming 1773)
Hervormde Gemeente Reeuwijk, Ichthuskerk, zondag 26 juli 2020, 18:30 uur. Belijdenis des geloofs met Nicea-Constantinopel. Schriftlezing Markus 10:17-34.