De kromgebogen vrouw die door de Zaligmaker wordt genezen is een toonbeeld van onze ellende. Door de satan gevangen, niet meer in staat onszelf op te richten. Christus verlost haar niet alleen van haar ellende, Hij herstelt haar ook. Zo werkt de Heere in het leven van de Zijnen aan op Zijn eer. Dat kan alleen en uitsluitend omdat Christus als Borg de zonden van Zijn volk op Zich heeft genomen en gebogen ging onder de zware last van de schuld van Zijn kerk en de schuld betaalde.

Heeft het in uw ziel geklonken, vanmorgen, in uw ziel:

Hoe lief’lijk, hoe vol heilgenot,
O HEER, der legerscharen God,
Zijn mij Uw huis en tempelzangen!
Hoe branden mijn genegenheên,
Om ’s HEEREN voorhof in te treên!
Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen;
Mijn hart roept uit tot God, Die leeft,
En aan mijn ziel het leven geeft.

Ben je zo hierheen gekomen? Dat is een verwachting he! In Gods huis gebeurt het. Weet je ervan? Zou het misschien zo ook niet geweest zijn met het vrouwtje uit het overjordaanse, waar het vanmorgen over gaat? Die we ontmoeten in Gods woord. Ze liep 18 jaar krom vanwege een rugaandoening. Een vrouw die er ellendig aan toe was. Ze had alle reden om maar thuis te blijven, want ja, die kromme rug en pijn. Ze bleef niet thuis. Ze kwam ondanks de ellende naar Gods huis. Ze wilde trouw zijn aan de inzettingen van de Heere. Het zal vanmorgen blijken dat deze vrouw een geestelijk zaad van Abraham is. Ondanks haar ellende, ondanks haar kromme leven, kwam ze, op Gods dag, in Gods huis, daar waar Christus was. Wat werd dat voor haar een onvergetelijke dag! Toen ze in haar ellende in Gods huis door de Heelmeester werd verlost. Wat was de vrucht? Het staat er met een enkel woord: zij verheerlijkte God. Wie zal dat vandaag gaan doen? Wie gaat in deze weg God verheerlijken?

Een gebogen vrouw door de Heelmeester opgericht

1. Haar ellende
2. Haar verlossing
3. Haar dankbaarheid

Opnieuw ontmoeten we Jezus op de rustdag in de synagoge. Ergens in het overjordaanse, waar het precies was, weten we niet. Hij was daar als de grote Profeet en Leraar, om onderwijs te geven. Dat blijkt uit vers 10. Hij leerde op de sabbath in een der synagogen. Met welk doel? Ook vandaag nog? Om zondaren zalig te maken. Hij heeft dat beloofd. Ook in het Oude Testament; psalm 25 vers 8. Leg daar je vinger maar bij. De HEERE is goed en recht en daarom zal Hij zondaren onderwijzen in de weg. In de weg der zaligheid. We kunnen het niet genoeg waarderen om onder de prediking te komen. Hij wil leren van die weg. Het is niet gewoon. Het is een wonder als je op zondag twee keer de gelegenheid krijgt om onder de leer van Christus te zijn. Hij komt als Profeet en Leraar om zondaars te onderwijzen.

Een van die hoorders heeft dat ondervonden. Dat betrof een vrouw. Ze was in grote ellende aanwezig. Ze vraagt alle aandacht. Dat blijkt uit ‘zie’. Lukas zegt: en zie! Er was een vrouw.

Wie was die vrouw? Weten we niet. Haar naam is niet bekend. We weten niet of ze getrouwd was, of een gezin had. Of weduwe geworden. Leeftijd weten we niet, misschien een vrouw van 30? Je denkt misschien gelijk aan een oud vrouwtje, maar ze had een ziekte. Waar ze precies woonde, weten we niet. De Heilige Geest vond het niet nodig om dat een plekje te geven in Gods Woord. Wij zouden dat misschien gezegd hebben, dingetjes van die vrouw. Wat acht de Geest belangrijk? Daar zouden wij niet aan gedacht hebben: om haar ellende te beschrijven. Dat staat er. Lukas is een arts, dat weten we. Lukas weet precies wat er aan de hand was – met de kennis van die dagen.

Een geest van krankheid, ze was samengebogen, ze kon zich ganselijk niet oprichten. Door een geest der krankheid gebonden. In vers 16 staat dat het een boze geest was. De duivel, de satan. Door de duivel gebonden. Hoe moeten we dat zien?

Onder Gods toelating is deze vrouw misschien ziek gemaakt, 18 jaar in de band van die ziekte gehouden. Het kan ook zijn dat ze ziek geworden is (op grond van wat we belijden in Zondag 10 van de catechismus: ook ziekten komen uit Gods hand), maar dat de duivel het deze vrouw in dat ziek-zijn heel moeilijk heeft gemaakt. Ze had een lijdensweg. Ze leed aan een zeer pijnlijke rugziekte. Haar wervelkolom was zo samengebogen dat ze zich niet kon oprichten. Ze kon haar hoofd niet oprichten. Zo kromgegroeid, ze kon alleen maar naar beneden kijken.

Wat is dat voor een ziekte geweest? Als je de dingen op een rijtje zet, met de kennis van nu, kunnen het twee dingen zijn geweest: reuma. Met het bindweefsel, de wervels die naar voren buigen. Een langzaam proces, je wordt steeds krommer. Op een gegeven moment kan je de horizon niet meer zien. Een tweede mogelijkheid: werveltuberculose. De wervels werden dan aangetast, dan ging die naar voren buigen. Die zakt aan de voorkant in elkaar. Hoe het ook was, zeer pijnlijk was het.

En deze vrouw, zo schrijft Gods woord, heeft dat 18 jaren gehad. Daarmee was ze een toonbeeld van ellende. Waarom wilde de Geest dit in Gods Woord hebben? In Gods onfeilbaar woord…

Als je dit oppervlakkig leest, denk je, wat heb ik er aan, dat daar een vrouwtje liep, die krom was. De Geest zegt: Ik wil dit in het Woord hebben. Ik wil dat erover gepredikt wordt. Omdat deze eenvoudige en enkele woorden vol lering zijn. Christus komt om te leren. Om lessen te geven over uw, jouw en mijn leven.

Want kijk deze ellendige toestand van deze vrouw, dat is toch allereerst het beeld van onze ellendige toestand. Van een onbekeerd mens. Met en boze geest bevangen, dat is de satan. Krankheid betekent hier: uitermate zwak. Ze kon haar hoofd niet oprichten. Ze was continu gericht naar beneden. Niet omhoog, naar God, naar de Schepper aller dingen. Continu gericht naar beneden.

Dat is nou ons beeld. Door de zonde zijn we zo zwak geworden dat wij onmogelijk iets goeds kunnen doen – wat werkelijk goed is in Gods ogen. Wat heeft de duivel een macht over ons leven. Ga de achterliggende week eens na. Welke ruimte had de duivel in je leven? Welke macht oefent hij niet uit in jouw leven? Bezig zijn met het hier en nu, kijk naar beneden, zegt de duivel, kijk om je heen, maar niet omhoog. We zijn zo zwak dat we luisteren. We zijn continu bezig met het hier en nu. We zijn zo aardsgezind en wereldsgezind. Onze wandel is niet in de hemel. Wij lopen gebogen en staan niet rechtvaardig voor God. Ons leven is niet gericht op God. En het ergste is: we hebben het niet in de gaten, we kunnen er rustig mee doorleven.

Hoe moet dat toch goedkomen, met zo’n aardsgericht mens? Die het ook nog een beetje met godsdienst kan volhouden, maar ondertussen niet rechtvaardig is voor God! Niet recht staat voor God. Hoe moet dat nou anders worden? Hoe zal een mensenkind weer gericht kunnen worden op God? Kijk, dat is nou het werk van de grote Heelmeester. Het werk van Christus.

Daarom ben je vanmorgen op de goede plaats, in Gods huis, onder Gods woord. Christus wil door middel van Zijn knecht u leren. Leren en onderwijzen. O zondaar, hoe je weer recht voor God kan komen te staan. Daarom, bid en smeek toch of Hij je wil laten zien hoe erg je toestand is opdat u door Hem verlost zou worden uit uw geestelijke kromheid.

Als dat gaat gebeuren, gemeente, dan gaat Christus u van dood levend maken. Dan gaat Hij je onderwijzen en laten zien hoe het nou is. Je leert Hem kennen, die grote God. Je leert je ellende kennen tegenover God. Wat is uw ellende? Zou je het kunnen vertellen vanmorgen? Niet verstandelijk – dan kan je een end komen. Maar je echte ellende? Wat zegt de catechismus? Waar leer je dat uit? Uit de wet Gods. Dat gaat de Heere Jezus doen, als dat geestelijk leven gaat beginnen. Hij is de grote Profeet en Leraar. Hij neemt de wet ter hand. Hij laat het je zien wat de wet eist, dat je het nooit gedaan hebt wat de wet eist, dat je zonde gedaan hebt, dat je in de schuld staat. Dat de wet je moet veroordelen. Weet u wat er dan gaat gebeuren? Dan ga je voelen dat de zonde een last is. Ervaren dat de wet een zwaar juk is. Waar je werkelijk niet aan kunt voldoen. Sterker: Gods Geest laat je zien – pijnlijk – dat je alleen maar schuld met schuld vermeerdert. Als dat een werkelijkheid wordt, zing je:

‘k Ben, door Uwe wet te schenden,
Krom van lenden,
Vol van druk, benauwd van hart;
Zeer gebogen en verslagen,
Moe van klagen,
Ga ik al den dag in ’t zwart.

Zeg, is deze vrouw misschien uw beeld, vanmorgen? Ben je ook geestelijk gekromd naar Gods huis gekomen? Drukt de zonde je teneer? Kun je je onmogelijk oprichten? Voel je dat je niet rechtvaardig bent voor God. Loop je ook zo te tobben met die vraag: hoe zou ik rechtvaardig verschijnen voor God? Is misschien de weg der verlossing onzichtbaar geworden, je hebt totaal geen zicht op de weg der verlossing? Dan zit je vanmorgen in de wachtkamer hier, van de grote Heelmeester. Ik zou je vanmorgen willen zeggen: blijf daar eens zitten. Want al zie je de Heelmeester niet, al ben je geestelijk zo gekromd, al zie je zo op je zonden en ongerechtigheden, blijf toch maar zitten, want Hij ziet u wel. Hij weet van je ellende, machteloosheid. Hij zal op Zijn tijd de deur van Zijn spreekkamer open doen en je tot Hem roepen, om je te verlossen uit je banden en ellenden. Hij zal en kan dat doen.

Gemeente, waarom kan Christus een mens die het gaat beleven: ik ben krom van lenden vanwege de zonden, zo één verlossen? Omdat Hij ten volle weet in wat voor ellende zulke mensen gekomen zijn. Omdat Christus mens geworden is, op deze aarde gekomen is. Omdat Hij zich ten volle heeft moeten krommen vanwege de zonden van Zijn kerk. Hij heeft toch de last van alle zonden op Hem gelegd? Hij droeg niet de zonden van een mensenkind, maar van die ganse schare die niemand kan tellen. Wat een last voor Christus is dat geweest! Hij kwam in de allergrootste ellende terecht. Voor een kromgebogen volk. Zie Hem buigen onder die ondragelijke last in Getsemane. Hij kon niet meer op Zijn benen staan. Hij kwam plat op Zijn benen te liggen. De last drukte op Zijn ziel. Hij kromde Zijn rug in het rechthuis. Voorover werd Hij vastgebonden aan een paal. Zijn kleding werd uitgerukt. De gekromde Borg werd gegeseld. Gebogen ging Hij voort uit Jeruzalem om buiten de legerplaats te sterven. Hij moest de last van het kruis dragen. Gebogen ging Hij. Hij voelde niet het hout op Zijn rug, maar de grote schuld van Zijn kerk op Zijn kapotgeslagen rug. Zo werd Hij genageld aan het kruis. En toen het moment daar was dat Hij de dood moest ingaan, daadwerkelijk, nee toen kon Hij Zijn rug niet meer bogen, maar boog Zijn hoofd. In deze weg heeft Christus ten volle doorleefd: Ik ben krom geworden, Ik ben uitermate zeer neergebogen, Ik ga de ganse dag in het zwart. Gebogen zondaar, zie eens op die gebogen Borg. In die weg kan Hij je verlossen, en zal Hij je verlossen.

Dat heeft die vrouw ervaren. Zij werd door Christus verlost. Ze was in Gods huis gekomen. Haar ziekte, pijn, handicap, ellende deed haar niet thuisblijven. Ze moest in die synagoge zijn. Die vrouw kon dat niet verklaren allemaal. Maar dat was de trekkende liefde van de Vader. Die Vader wilde haar op die dag onder het Woord hebben. Omdat Christus daar was. De tijd was aangebroken – van eeuwigheid lag dat was, geschreven met het bloed van Christus in de agenda van God de Vader – dat deze vrouw verlost zou worden uit haar ellendige banden. Niets kon daarom deze vrouw tegenhouden. Daarom kwam ze, zo gebogen als ze was. Zo gebonden als ze was. Ze kwam, in Gods huis.

Dat is altijd het wonder; God komt met het woord tot het zondaar of Hij trekt een zondaar onder het woord. Deze vrouw wordt onder het woord getrokken in Gods huis, alwaar Christus was. Hij wist het, natuurlijk wist Hij het. Het was een gegevene van de Vader. Hij stond als het ware al te wachten om Zijn heerlijk verlossingswerk te doen bij deze vrouw.

Stelt u het zomaar voor, daar is Jezus, Zijn ogen gaan over de schare. En Zijn ogen zoeken die ene, die vrouw. En die ogen vinden haar. Kan ook niet anders. Want Christus zag deze vrouw al van eeuwigheid. O, die enkele woorden in de tekst: en Jezus haar ziende…! Dat alleen al. Hij zag haar ellende, Hij zag haar pijn, Hij zag ze zitten in Gods Huis. Hij zag wat er in haar hart omgaat. Nee, zij zag Hem niet. Nee, ze kon zich toch niet oprichten. Maar waar deze vrouw Hem niet, zag Jezus haar wel.

O misschien ben je ook wel zo gekomen, of zit je thuis zo te luisteren, als een geestelijk gebogen mensenkind. Met je nood, ellende. Je loopt met je hoofd naar beneden. Je ziet op je ellendige toestand, je ziet Jezus niet. En toch ben je gekomen vanmorgen. Thuisblijven kon je niet. Daar was een innerlijke drang om naar Gods huis te komen. Je bent op een geschikte plaats gekomen. Al kon je het niet bekijken en al merk je er niets van op dit moment; Hij is aanwezig. Nochtans ziet Hij je zitten.

Laat dat eens hoop geven, u die Hem niet zit. Hij heeft het toch beloofd? Ik zal u onderwijzen en leren van de weg die gij gaan zult. Mijn oog zal op u zijn. Wat zijn dat voor ogen? Van Jezus? Heb je die ogen wel eens gezien? Hebben die ogen je wel eens aangekeken? De Bruid uit het Hooglied kende de ogen van de Bruidegom. En toen ze die ogen van de Bruidegom leerde kennen, is ze gaan zingen. Misschien vindt u het een vreemde vraag. Heb je wel eens over de ogen van Jezus leren zingen? Zijn ogen – zingt de Bruid – zijn als der duiven bij de waterstromen. Met melk gewassen, staande als in kasjes der ringen. Wat wilde de Bruid nu met deze woorden duidelijk maken over de ogen van haar lieve Bruidegom? Zijn ogen, de ogen van Christus, dat zijn zuivere ogen, aangename ogen om daarin te kijken. Die ogen, zo zegt de Bruid, die zijn als juwelen, die schitteren. Van liefde! Die ogen schitteren van ontferming. O, die ogen zien zeer scherp, zeker. Die ogen spreken van Zijn alwetendheid. Daarom kon Petrus zeggen, vanwege die liefdesogen, waarin Hij de liefde in gezien had (toen hij Hem verloochende, maar ook later), wenende: U weet toch alle dingen, U weet toch dat ik U lief heb. U hebt met die ogen gekeken tot in het diepst van mijn ziel.

Als Hij je vanmorgen zó toch eens zou aanzien, met deze zuivere ogen…! Weet u wat Spurgeon zegt in een preek over deze tekst, Jezus haar ziende: Terwijl Hij naar die arme vrouw zag, twijfel ik er niet aan of de tranen sprongen in de ogen van de Heere Jezus. Niet tranen van smart, zegt Spurgeon. Maar tranen van blijdschap. Want Hij wist dat Hij haar kon genezen. Hij genoot reeds de blijdschap die Hij daarbij zou smaken – alleen al in het aanzien van deze vrouw.

Als er vanmorgen er geestelijk zo’n gebondene en gebogen is, in ons midden, in zijn of haar ellende, dan is er blijdschap in Christus’ hart als Hij u ziet zitten. Hij weet: de tijd is rijp om je uit de ellende te verlossen. O, die ogen van de Heere Jezus! Hoe teer, hoe liefdevol heeft Hij die vrouw aangekeken.

2.

Ze zag het niet. Maar ze kwam er wel achter. Hoe? De Heere wist dat wel. Hij begon te spreken. Horen kon ze wel! Hij sprak tot haar. En juist uit de wijze waarop Hij haar aansprak, mocht ze ondervinden: Hij ziet me. Zo is het nog. Misschien zit je hier zo vanmorgen; Hij gaat spreken. Luister maar.

En Hij riep haar tot Zich. Of Hij haar naam genoemd heeft, weet ik niet. Hij kende haar wel bij name. Vreest niet, Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt de Mijne. O gebogene, hoor toch Zijn stem. Kom, nader tot Zijn aangezicht. Al ben je zo krom. Met je ogen naar beneden. Met je hoofd op je knieën. Kom tot Mij! Die gebogen gaat onder het kruis, onder de last van zonde en schuld. Komt herwaarts tot Mij die vermoeid én belast zijt. Ik zal u rust geven. U hoeft niet bevreesd te zijn. Ik weet alles. Mijn oog slaat je in liefde gade. Ik ben gekomen om je te verlossen. Kom toch, gebogene tot Mij!

O, dat u toch in waarheid deze liefdesstem zou horen. Ja, dat je zou komen. Hij opent de deur van Zijn spreekkamer. Hij staat daar, in Zijn macht en heerlijkheid. Als die algenoegzame Zaligmaker staat Hij daar. Je mag komen zoals je bent. Opdat Hij je zou verlossen. Als dat gebeurt, wordt je ziel verwonderd. Ja, dat gebeurt, als je werkelijk komen mag. Zie het bij deze vrouw.

Ze heeft de stem gehoord, ze is opgestaan van d’r plekje. Dat ging niet makkelijk. Maar ze is gekomen. Hoe? Als een gebogen vrouw. Zeer krom. Mogelijk toch nog met vrees. Mogelijk tegen hoop, op hoop. Dat vindt dikwijls plaats in de ziel van een komende ziel. Ze kwam! Op dat lieflijke woord van de Heelmeester. Ze werd als het ware getrokken. Nee, nog steeds zag ze Jezus niet. Ze hoorde Zijn liefdesstem. Ze kwam terecht voor Zijn aangezicht!

Wie kan onder woorden brengen wat er in haar hart omging toen Christus haar verloste? Het eerste wat Hij deed: Hij sprak een verlossend woord. En legde toen de handen op haar. En werd terstond weder recht. Twee wonderen die onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Allereerst werd ze verlost uit haar banden. De oorzaak van haar ellende werd allereerst weggenomen. Verlost van de ziekte, boze geest en zwakheid. Maar daar volgde wat op. Want de Heere legde haar hand op haar en vervolgens stond ze weer recht. Ze werd hersteld in de normale, gezonde positie, zoals God de mens geschapen had.

Zo doet de Heelmeester het nog. Toets je leven er eens aan. Wat is het grootste werk van de Zaligmaker? Precies wat hier staat. Verlossen van het grootste kwaad, dat is één. Maar daar stopt het niet, want dan ben je nog niet zalig. En: brengen tot het hoogste goed! Tot God brengen. Ziet u, Zijn werk is een volkomen werk. Mag u iets kennen van het volkomen werk van Christus? Begeer je uit de banden van de duivel en zonde verlost te worden? Kun je het zelf niet meer? Gelukkig. Er is er een die het kan. Christus. Het is Zijn liefste werk om tot een zondaar te zeggen: gij zijt verlost. Hij wil graag Zijn middelaarshanden leggen op een mensenkind om een mens op te richten.

Dat zijn nou de lessen die Christus wil leren op Zijn dag in Zijn huis. Hij roept om te komen als een gebogen zondaar – die gebukt gaat onder de last van de schuld en plagen. Je komt als een onwaardige. Je staat gebogen. Je probeerde er alles aan te doen. Maar het werd zwaarder en zwaarder. Je staat in je machteloosheid en krachteloosheid. Je kunt niet recht voor God worden uit jezelf. Je bent niet rechtvaardig; maar vol van ongerechtigheid. Je moet daarom sterven. Maar als Christus eens gaat spreken…! Als Hij gaat zeggen: Gij zijt verlost, losgemaakt. Als Hij je gaat aanraken met Zijn handen, niet letterlijk, maar door Woord en Geest, dan laat Hij weten: zondaar, Ik heb je zonden overgenomen en de schuld weggenomen. Hij zal laten weten waar Hij die zonden en schuld heeft gelaten: op het vloekhout van Golgotha. Gebogen zondaar, Ik heb nou dat handschrift der zonde meegenomen naar het kruis. Ik werd een gebogene voor u. Mijn handen zijn doorboord voor u. Dat zijn milde handen – die richten een zondaar op en brengen de zondaar terug bij de Vader. Hij zal laten zien dat Hij de voorspraak is bij de Vader. Hij toont Zijn handen aan Zijn Vader. Verlos hem of haar, Vader, Ik heb toch voor deze zondaar verzoening verworven? Hij zal dan het ware geloof gaan schenken. In Christus zal u dan recht voor God staan – Hij zal zich niet onbetuigd laten. Hij ziet geen zonde en ongerechtigheid meer in je, vanwege het werk van Christus. Hij werd een gebogen Borg. Zo werd Hij in het graf gelegd, maar stond op uit de doden, niet meer als een gebogen Borg, maar tot rechtvaardigmaking van Zijn kerk. O zalig wonder, als een gebogen wonder een opgericht zondaar wordt. Een zondaar die verlost is van zijn zonden. Een zondaar die weer voor God kan bestaan, die zijn ogen weer kan oprichten tot God. Die Christus mag zien. Die mag ondervinden dat God verzoend is. Dan kan je zingen he!

D’ eenvoudigen wil God steeds gadeslaan;
‘k Was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder.
Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder;
Gij zijt verlost; God heeft u welgedaan.

Gij hebt, o HEER, in ’t dood’lijkst tijdsgewricht
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn voet geschraagd; dies zal ik, voor Gods ogen,
Steeds wandelen in ’t vrolijk levenslicht.

Dat is nou een zondaar die door Christus verlost is uit de ellende en die daarom niets liever begeerd dan God te verheerlijken vanwege de dankbaarheid. En zij verheerlijkte God, staat er.

3.

Weet u hoe Spurgeon zijn preek over dit gedeelte begint? Ik geloof dat de krankheid van deze vrouw niet slechts een lichamelijke, maar ook een geestelijke was. Ik geef hem helemaal gelijk. Nee, dat staat zo letterlijk niet beschreven, maar u kunt het er wel uit opmaken. Kan een mensenkind die geen geestelijk leven heeft, God verheerlijken? Dat kan niet. Dat is een pijnlijke les. Misschien heb je dat wel eens gedacht, ik verheerlijk God, maar ik ken God niet. Ik moet u eerlijk zeggen: als u niet bent levendgemaakt, kunt u God niet verheerlijken. Dat is ontzaggelijke werkelijkheid; want je bent wel met dat doel geschapen. Deze vrouw is hier levendgemaakt. Zonder Mij kunt gij niets doen – helemaal niet God verheerlijken. Er is geestelijk leven gekomen. Tot God, door God bekeerd. Ik moet pijnlijke en ontdekkende woorden spreken (misschien wordt u het zat): wij zijn eerrovers van God. Het is een wonder, onbekeerde zondaar, dat je eten en drinken mag hebben en naar het huis van God mag komen, en je geeft God niet de eer. Laat het tot je doordringen. God is het zo waard. We dragen allemaal een prachtige naam, van onze ouders gekregen. Maar we dragen ook dezelfde naam, ik hoop dat het doordringt. De vrouw van Pinehas gaf ‘m aan haar zoontje, toen ze stierf: Ikabod. I betekent: niet meer. Kabod betekent: heerlijkheid. Dat jochie kreeg de naam: geen heerlijkheid. De schrijver van het boek Samuël moest het verklaren: de eer van de HEERE was weg. De Ark was weg. Dat smartte die vrouw, daarom deze naam. De verheerlijking van God is weg. Dat is onze naam geworden, gemeente. Wil een mensenkind in waarheid God verheerlijken, dan moet hij sterven aan zichzelf, aan Ikabod, en door het geloof aan Christus verbonden worden, de ware Godlover. Die kon zeggen in dat ontzaglijk tere gebed (Johannes 17): Vader, Ik heb U verheerlijkt. Hij kon het alleen.

Als je dat Jezus hoort zeggen, dan voel ik zo mijn onvermogen (ik weet niet hoe dat u vergaat). Ik voel zo mijn tekort. Ik zou die Vader ook willen verheerlijken, maar hoe kan het? Ik predik de Christus. Hij kon het volmaakt zeggen, zuiver zeggen: Vader, Ik heb U verheerlijkt. Als je nou wederomgeboren wordt, gemeente, dan komt er een band met deze Zaligmaker, die dit heeft gezegd. Alleen in die weg kan een zondaar weer komen tot het verheerlijken van God. In welke weg? We hebben het al gehoord vanmorgen, wat is nou de weg om God te verheerlijken? Dan heb je die enige troost nodig in leven en sterven. Zondag 1 eindigt met die heerlijke weg – hoe groot je ellende en zonden zijn – hoe je verlost kan worden. Waar loopt dat op uit? Hoe ik Gode voor zulk een verlossing dankbaar zal zijn!

Schittert dat niet heerlijk in het leven van deze vrouw? Ze begeerde niets liever dan God te verheerlijken! Hem de eer te geven. Ze had in en door Christus de ontferming van God ervaren. In Christus de Zoon van God gezien, die God ook voor haar gezonden had. Ze erkende dat God met Christus was. Ze zag God als de Vader van Christus. Ze zag in Christus de Messias, de grote Verlosser van God. Om gebogenen op te richten. O haar hart werd zo vervuld van de eer van God, dat ze niets liever wilde en niets anders kon, dan God te verheerlijken. Als er momenten komen dat je werkelijk God mag verheerlijken, dan is het weer even zoals het was in het paradijs. En tegelijkertijd zal het een voorsmaak zijn van datgene wat komt. Zij verheerlijkte God.

Hoe zal ze dat gedaan hebben? Misschien kan ik het aan u vragen. Heb je God wel eens verheerlijkt? Hoe deed je dat? Hoe mocht je dat doen?

Komt, luistert toe, gij Godgezinden,
Gij, die den HEER van harte vreest,
Hoort, wat mij God deed ondervinden,
Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest. (Niet teveel over je ellende beginnen, dat hoeft niet.)
‘k Sloeg heilbegerig ’t oog naar boven,
Ik riep den HEER ootmoedig aan;
Ik mocht met mond en hart Hem loven,
Hem, Die alleen mij bij kon staan.

Zo stond dat vrouwtje in de gemeente. Staat u zo ook in de gemeente bekend? Ja, dat zijn vragen! Je kan wel wegtrekken in je isolement – maar je hebt een taak in de gemeente om God te verheerlijken. Ook al stonden er allemaal vijanden. Al zegt de overste, je had vandaag niet moeten komen, je had zes dagen de tijd, het is sabbath, dit is niet goed. Nee. Ze verheerlijkte God. De duivel kan het niet tegenhouden. De ganse hellemacht kan de mond van Gods kinderen niet tegenhouden. Als God het wilt, gebeurt het. Ik zie ze staan. Wat een wonder als dat hier zou gebeuren, vanmorgen. Ik maak het praktisch. Er komt er een van de galerij en die begint God te verheerlijken. Mensen, mensen, wat zou de hemel verheugd zijn! Een jongere die mag getuigen wat God gedaan heeft in zijn leven. Zou het kunnen vanmorgen? Nee, je hoeft niet letterlijk te gebeuren. Maar als u zou zeggen: het kan niet letterlijk, dan moet je je diep schamen. Dat zegt iets over je diepe ellende. Niet zeggen, maar we kunnen niet… Nee, nee, we kunnen ons zo makkelijk op de been houden. Ze stond daar, die vrouw. Weet u wat ze zei?

Geloofd zij God, Die Zijn genade
Aan mij heeft groot gemaakt

18 jaar was ik in nood en ellende. Hij heeft mij verlost. Hij zag naar mij om. Hij riep mij. Hij overmocht mij. Ik mocht komen zoals ik was. Ik mocht komen als een toonbeeld van ellende. Hij ontving mij. Hij verloste mij uit al mijn benauwdheden. Hij richtte mij op. Toen stond ik weer recht voor God. Nu begeer ik niets liever dan God te verheerlijken. Mijn God, u zal ik eeuwig loven!

Ik geloof dat ze zo gesproken heeft. Ik doe niet aan inlegkunde. Ze verheerlijkte God. Dat is het toch! Daar is het niet bij gebleven. Het kwam in haar leven openbaar. Ze kon haar hoofd weer opheffen. Ze kon weer bidden. Ze leerde de Heere in alles nodig te krijgen. Haar wandel werd een wandel in de hemel. Ongetwijfeld was ze wat er staat over andere vrouwen: en ze diende Hem. Een geestelijke dochter van Abraham. Wees heilig, want Ik ben heilig. Ze kende tijden in haar leven dat ze God mocht verheerlijken in Zijn huis. Wat blijdschap smaakt mijn ziel…! Hoe lief heb ik Uw woning! Ja, er zullen ook andere tijden in haar leven gekomen zijn. Duisternis in haar leven, aanvechtingen, pijn in de rug, tegenspoeden, nieuwe ellende. Steeds weer mocht ze zich met al die nood tot Christus wenden. En steeds was daar het verlossende woord: gij zijt verlost.

Mag je iets van die verlossende daden kennen? Is er een hartelijke begeerte gekomen om Hem te verheerlijken? Misschien durfde je niet te komen, maar ben je er niet vreemd van bent. De Geest liet je zien wat Hij in je leven gedaan. Je mocht een ogenblik Hem verheerlijken. Om te kunnen zeggen: ik wil niets liever dan U bedoelen, verheerlijken. Zoals de herders God verheerlijkten. Of zoals die verlamde man, door het dak naar beneden gelaten, zijn zonden vergeven, naar huis, verheerlijkende God. Of die ene Samaritaan, die mocht terugkeren, na zijn reiniging, God mocht verheerlijken. Zo zullen allen die deze verlossing kennen momenten kennen van het verheerlijken van God. En straks in de eeuwigheid zal het voor eeuwig zijn.

“Verheerlijkt zij de hoogste God;
Hij schenkt Zijn knecht een vreedzaam lot!”
Dan meldt mijn tong, met diep ontzag,
Uw recht, Uw lof den gansen dag.

Amen.

CGK Elburg, zondag 6 november 2022, 9.30 uur. Schriftlezing Lukas 13:11-17.