God is de God van ‘u roept en Ik zal’. Roep Hem aan, vanavond. Erken waar het fout zit. Roep Hem aan in de dag van benauwdheid – als alles je aanvliegt, als de dag een nacht geworden is. Hij is nabij de ziel die tot Hem zucht. Ook als je merkt dat je hart en ziel er niet (meer) in meekomt, dat is de thematiek die in Psalm 50 aan de orde komt. God vraagt niet om offerdieren, maar om een dankbaar hart. Niet om religie, maar om een relatie. God vraagt geen dode vorm, maar een levend hart.

‘Offer dank aan God en kom aan de Allerhoogste uw geloften na. Roep Mij aan in de dag van benauwdheid; Ik zal u eruit helpen en u zult Mij eren.’

Gemeente, hoe zit dat eigenlijk, hier in Psalm 50? Wat wil de dichter, Asaf, en daar bovenuit de Heere zelf, ons leren? Waar legt hij nou de vinger bij?

‘Onze zielen hebben ons in de steek gelaten’

Nou, lang geleden las ik een verhaal dat ik nooit vergeten ben. Misschien helpt het om op het spoor te komen waar het om gaat. Een groep ontdekkingsreizigers gaat door het Amazonegebied. Er zijn ook indianen bij. Die doen twee dingen: ze wijzen de weg én ze mogen alles dragen (uitrusting, eten, drinken, tenten). Ontdekkingsreizigers en indianen. Ze hebben het goed samen. Het gaat vanzelf. Maar op zekere dag weigeren die indianen nog maar een stap te zetten. Hoe graag die ontdekkingsreizigers ook verder willen, ze kunnen het vergeten. Ze moeten zelf gaan dragen en sjouwen. Of zonder uitrusting gaan. Waarom stoppen jullie er mee? Een van de indianen zegt een raadselachtige zin: nou, onze zielen hebben ons in de steek gelaten. Die indiaan bedoelde dit: lichamelijk, zo voor het oog gaat het prima, zouden we gewoon doorlaten, maar onze binnenkant raakt het niet meer mee. Zoveel nieuws, anders, indrukken dat we het tempo niet meer bij kunnen benen. Onze zielen hebben ons in de steek gelaten. Van binnen maak ik het niet meer mee.

En als ik vandaag om me heen kijk, in 2019, ontdek ik zomaar hetzelfde. Ik herken het zomaar. We vliegen van hot naar her. Van dit naar dat. Van hype naar hoogtepunt. Alles gaat zó snel. Veel prikkels, impulsen. We raken zomaar geestelijk buiten adem. Ons lichaam wil nog wel mee, maar we raken in geestelijke ademnood. Onze binnenkant (gedachten, gevoelens) kan niet meer mee komen. We zeggen het die indianen mee. Onze zielen hebben ons in de steek gelaten. Ik liep door, maar het echte leven liep er uit. Het hart is eruit.

In het leven van elke dag, het kan zomaar gebeuren. Soms kom je tot de ontdekking: ook in het leven met God. Ik doe mijn plicht. Ik heb heel goede gewoontes. Ik lees bijbel, bid, kom op zondagavond naar de kerk. En het kan opeens binnenkomen: mijn ziel heeft me in de steek gelaten. Is het niet tijd om pas op de plaats te maken? In de vaart van het leven. Als het erop aan komt: is het vooral buitenkant? Meer gedachteloos, dan dat we er echt bij betrokken zijn.

Daarover gaat het in Psalm 50. Psalm van Asaf. Of vóór Asaf, dat maakt eigenlijk niet zoveel uit. Hij is een van de dirigenten in de tabernakel (aangesteld door David). Onze ziel heeft ons in de steek gelaten. Je hart doet niet mee. Het gaat op de automatische piloot. Je bent niet meer bij de les. Je offert, dankt uit plicht. Goede gewoonten. Maar God laat dat niet zomaar gebeuren. Nee, Hij spreekt Zijn volk aan. Hij spreekt. Hij roept de aarde. God neem het woord. De HEERE. 5 hoofdletters. Juist die naam kom je weinig tegen in dit deel van het psalmenboek, in 51, 52, 53 niet, in 54 pas weer. Extra hier om te benadrukken hoe groot God is. De god der goden. De hoogste Heer! Hij spreekt en roept, heel de aarde, alles, iedereen, jan en alleman. Overal vandaan dus. Van oost naar west, in alle tijden ook, waar en wanneer ook maar.

In de beklaagdenbank

Er komt een rechtszaak. God is richter. Misschien kent u Psalm 94, ook onbekend: verschijn nu blinkende! Hij verschijnt uit het heiligdom. Hij komt naar beneden. Hij komt! En Hij doet er bepaald niet het zwijgen toe. Vuur gaat voor Hem uit. Rondom Hem stormt het geweldig. Dat is iets aangrijpend, indrukwekkend, adembenemend.

Ja, zo is God blijkbaar voor mensen die Hem wél dienen, maar wier hart Hem in de steek gelaten heeft. God komt. Hij spreekt. Hij roept tot de hemel en de aarde om recht te spreken. God neemt het Woord!

Het zal wel gaan over andere volken? Wij, in Israël, blijven buiten schot? Wij offeren immers? Nou, dat kunnen ze vergeten. Niet de heiden maar de Israëliet zit in de beklaagdenbank. Het volk waar de Heere zich aan verbonden heeft. Dat Hij uitkoos. Verzamel Mijn gunstelingen. Allemaal. In de beklaagdenbank. Hij verschijnt door licht en vuur. Heeft alles weg van die andere keer, toen op weg naar Egypte, op weg naar het beloofde land, bij de Sinaï. God verschijnt in donder en bliksem. Hij is Rechter! Luister mijn volk!

Mijn volk. Dat onderstrepen. Ondanks dat slappe en lege gedoe. Mijn volk. Als dat geen wonder is! Dat kan je toch zomaar bemoedigen. Ondanks wat wij ervan maken in ons leven. Mijn volk. Wat houdt God het lang met mensen uit. Met jou, u, mij, ons. Wat is God geduldig, barmhartig, eindeloos goed. Luister.

Ik zal spreken. Ik heb recht van spreken. U bent Mijn volk. U bent van Mij. Ook al laat u zich niet veel aan mij gelegen liggen. U bent Mijn volk. Ik zal onder u getuigen. Ik ben Uw God! En weer hoor ik iets van de Sinaï terug: ik ben de HEERE, Uw God, die u uit Egypte geleid hebt. Ondanks al die dingen die onderweg al verkeerd gegaan zijn. Ik ben uw God.

We lezen: Ik zal u niet straffen vanwege de offers. Ik heb dat zelf zo gewild. U offert precies volgens de regels. U kleurt binnen de lijntjes, om het zo te zeggen. En toch, tegelijk, Ik heb het niet nodig. Ik hoef geen jonge stier of bokje. Alles is van Mij. Ik ken alle vogels, het wild van het veld is van Mij, is bij Mij. Je hoeft het mij niet te geven – je kunt het niet eens. U moet niet denken dat u God iets geven kunt wat nog niet van Hem is. Alles is het wettig eigendom des Heeren (Psalm 24). Ik eet geen stierenvlees. Ik drink echt geen bokkenbloed. Alles van Mij. Ik kan geen honger hebben. U moet niet denken dat ik iets nodig zou hebben… Ik heb alles al. Geef mij alstublieft niets in een poging Mij gunstig te stemmen. Dank Mij niet op die manier. Niet: ik geef iets aan God, is Hij weer tevreden, Hij houdt zich dan weer koest. Dat is heidens denken.

We voelen aan: deze psalm is geschreven in diep ingezonken geestelijk leven. Maar alles bloeit: kerk, bijbelkring, catechisatie. Maar het stelt weinig voor. Flinterdun laagje vernis, verf. Je ziel is er niet achter. Het vonkt en vlamt niet meer. En alle drukte gaat door. Maar je bent je hart verloren. Mee met de waan van de wereld – besmet tot in je godsdienst. Van hart tot hart, het is verworden tot religie. Geen relatie maar religie. Offeren uit plicht om God dan maar tevreden te houden. Dat doen de heidenen. Voor wat hoort wat. Ik geeft dit, dan zal Hij mij dit en dat geven. Zo denken de heidenen.

Erken, belijd, kom voor de dag

Offer dank aan God, lezen we in vers 14. Het gaat om een lofoffer, vooral. Anders dan een brandoffer. Een lofoffer, daar is niet alles voor de Heere. Maar alleen het vet, bloed en nieren. Wat overbleef was bestemd voor de mensen die bij Hem hoorden. Iets voor God en de rest samen delen. Offer dankoffer, offer lof aan God. In onze vertaling is het niet zichtbaar, maar in vers 14 staat enkelvoud. Eerst: u allemaal, met elkaar, allemaal in ademnood. Doet ú het anders, vers 14. Enkelvoud. Strikt persoonlijk. Zelf verantwoordelijk. Offer dank aan God.

Het woord ‘offer’ is een diamant in de tekst: met allerlei betekenissen. Erken God! En: geef Hem de eer. En het heeft in zich: belijden. Er gewoon mee voor de dag komen, wat niet goed is. Ik kwam het tegen in Daniël 9, het smeekgebed van Daniël. Ik bad tot de Heere en ik deed belijdenis (hetzelfde woord!). Ervoor de dag mee komen, met wat verkeerd is. In mijn drukke en haastige leven. Mijn hart verloren aan de wereld onderweg. Ik zeg het maar voor Hem uit. Heel persoonlijk.

Er mankeert zomaar van alles aan. Er loopt van alles scheef. Veel gaat mis en raakt kant nog wal, lees maar in Psalm 50. Het is zo vroom als het maar zijn kan, maar ook zo leeg! Het zijn loze kreten, die nergens op slaan. Verbond, regels, wetten: maar als Ik het ergens over heb, zegt de Heere, dan werpt u Mijn woorden achter u weg (vers 17). Uw tong smeedt bedrog. Lasterpraat en kwaadsprekerij. Zulke dingen doet u. Belijd het maar. Kom er mee voor de dag. Erken, belijd! Wat gaat er veel mis. Zulke dingen doet u. Zonden tegen God. Psalm 50. En ook naar de naaste toe. Soms verzieken we het leven van een ander, heel dichtbij. Zulke dingen doet u. Israël in de beklaagdenbank. En wij gaan erbij zitten. Zulke dingen doet u?! Zonden tegen God en tegen de ander.

En God zegt: Ik zwijg. Ik maak er geen woorden meer aan vuil. Hij laat ons begaan. Erger dan dat kun je het niet hebben. Een zwijgende God, die Zich terugtrekt. Een stap achteruit zet. Goddelozen aan hun lot overlaat. Ik doe er het zwijgen toe. Al zwijgend zal Ik u straffen en uw zonden voor uw ogen uitstallen.

De Rechter. Achter deze tafel. Hij legt jouw en mijn zonden op tafel. Zwijgend. Dit en dat en dat. U voelt wel aan, de spanning in de rechtszaal is om te snijden. Alles wat verkeerd liep, komt op tafel. Dat komt ervan als je je ziel verliest aan de wereld. Als je Mij offert zonder hart en liefde. Belijd het! Erken. Kom de Allerhoogste uw geloften na. Hoe vaak heb jij het aan de Heere beloofd? Als … dan … Ruzie, examen, zaak, bedrijf. Als U mij helpt, dan… Hij hielp en helpt! Kom uw geloften na! Dank de Heere met uw hart. Kom uw geloften na. De offerdienst vraagt niet om offerdieren, maar om een dankbaar hart. Niet om religie, maar om een relatie. God vraagt geen dode vorm, maar een levend hart. Offers worden niet afgeschaft (Hebreeën 13: offer een lofoffer aan God!). Vergeet het onderling hulpbetoon niet. Help elkaar. Zo geeft u dankbaarheid aan God concreet handen en voeten.

Dat is veelbelovend leven. Wie Mij dankoffert, zal Mij eren. Dien de Heere met blijdschap. Geef Hem eer. Dank Hem! Tegelijk: danken kan zomaar bijna onmogelijk zijn. U zit hier vanavond misschien écht met veel zorg. Ziekte, doodlopende wegen. Danken?! Ja, maar… Nee, nu niet. Danken?! Maar weet u, God is geen God van koude religie, maar van warme relatie. Als danken dan niet meevalt, vanavond hier, dan mag je in elk geval wel bidden. Bidden? Nou, ja, ik lees iets mooiers, dieper, intenser.

God is de God van ‘u roept en Ik zal’

Roepen! Aanroepen. Als je niet danken kunt. Vers 15. God waar bent U? Ik kan U niet danken vandaag. Ik heb mijn hart verloren. Geestelijk buiten adem. Mijn hart roept uit, tot God die leeft. Roep Mij aan. Wanneer? Nu. In de dag van de benauwdheid. Nu de dag is als de nacht. Als alles je naar de keel vliegt. Zorgen je beklemmen. Geen lucht en licht meer. Hoe benauwder, hoe harder je mag roepen. Of het gaat om zonden of zorgen, hoe jij je ook te pletter loopt, eens te meer een reden om te roepen. Ga niet bij de pakken neerzitten. Blijf niet zitten kniezen in een hoekje. Nee, roep Mij aan.

God belooft: Ik zal u eruit helpen. En u zult Mij eren. Toch, dwars door alles heen. Alle eer aan God. Hij hielp me eruit. Hij trok me uit de diepste nood. Roep Me aan. Ik zal u helpen! Niet een beetje, zo van: met een helpende hand kom ik er wel weer. Nee, God zal eruit helpen. Helemaal. Je optrekken uit de diepste nood.

Klinkt misschien zomaar heel gemakkelijk vanavond. Als u wist wat ik meemaak… denkt iemand. Ik vind het verschrikkelijk wat ik meemaak. Denk niet te gemakkelijk over God. Hij is niet ‘u vraagt, wij draaien’. Dan hebben we er weinig van begrepen. Niet een God van ‘u vraagt, wij draaien’. Wel dit: onze God is een God van ‘u roept en Ik zal’. God is de God van ‘u roept en Ik zal’. Het staat hier zwart op wit. Klip en klaar. Vroeg of laat. Wanneer weet ik helemaal niet. Vroeg of laat helpt God. Er is uitkomst tegen de dood. Ik zal u eruit helpen.

En dan toch uiteindelijk leer ik het, kom ik ertoe: danken. Met heel mijn ziel. Behalve toen? In de dag van de benauwdheid. Die dag die was als de nacht. De zwartste nacht, daar in de hof. De beker van het lijden wordt Hem aangereikt. Bloed, zweet, tranen. Vader, moet Ik deze beker leegdrinken? Deze beker, die Ik niet eens zelf gevuld heb? Tot de rand toe gevuld met onze zorgen, zonden, sores. Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiedde. Wat was het benauwd voor onze Heere. Wat was het donker toen Hij zichzelf offerde. Op die vrijdag. Roepend: Mijn God, waar bent U? Hij drinkt de beker leeg. Hij benauwd. Voor Hem was er geen ’toen hoorde God’. Niet de God van ‘u roept en Ik zal’. Maar daarom eens te meer voor ons. Toen hoorde God. Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot. Voor Hem de beker van het lijden, voor ons de beker der dankbaarheid. Hij ging onder. Bedenk en geloof het. Tot volkomen verzoening van al onze zonden.

Onze zielen hebben ons in de steek gelaten. Zo zei die indiaan het ook. Mijn ziel komt niet mee in het leven vol drukdoenerij en stress. Ja, maar dan nog. Bij God ís vergeving. God is de God van ‘u roept en Ik zal’. Roep Hem aan, vanavond. Erken waar het fout zit. Roep Hem aan in de dag – als alles je aanvliegt. Hij is nabij de ziel die tot Hem zucht. God is trouw. Zijn plannen falen niet. Hij kent het heden en overziet de toekomst. Hij is trouw. De God van ‘u roept en ik zal’. Amen.

‘God is getrouw, zijn plannen falen niet,
Hij kiest de zijnen uit, Hij roept die allen.
Die ’t heden kent, de toekomst overziet,
laat van zijn woorden geen ter aarde vallen;
en ’t werk der eeuwen, dat zijn Geest omspant,
volvoert zijn hand.’

Hervormde Gemeente Reeuwijk, Ichthuskerk, zondag 7 juli 2019, 18:30 uur. Schriftlezing Psalm 50.