Hersteld Hervormde Gemeente Driebruggen, zondag 16 december, 3e Adventszondag

Lofzang van Maria 1,3

Gods Heilige wet (“instemmend, antwoordend daarop”)

Psalm 80:11

Schriftlezing 2e boek van Samuël 7:1-17

Gebed (“Gods aangezicht zoeken in gebed”)

Psalm 132:9,10,11 (“gaven bijeenbrengen”)

Prediking

Psalm 89:15

Psalm 89:1

Preekaantekeningen (tekst 2 Samuël 7:11b-13)

Gaat over de bouw van Gods huis, de tempel, die in Jeruzalem op bepaalde tijd is neergezet. Lezen we hier hoezeer David dat begeerd heeft.

  1. David onthouden
  2. Voor Salomo bestemd
  3. In Christus vervuld

Gemeente, we treffen hier koning David aan in meest rustige periode van zijn leven. U weet, hoe hij heel wat heel wat oorlogen heeft moeten strijden, voeren tegen vijanden om die te overwinnen. En zijn land vrijheid en veiligheid daarmee te verschaffen. Hier treffen we aan terwijl er geen oordeel is, de Heere hem rust gegeven heeft, dan krijgt hij plannen om een tempel voor God te gaan bouwen. En hij roept Nathan de profeet, de hofprediker, en hij maakt zijn plannen bekend. Begeerten. Ja, ik woon in prachtig paleis. Onze Schepper dan? Hij heeft namelijk, dat lezen we in voorgaande, Ark opgevoerd naar Jeruzalem toe, in tent gezet. Geen verhouding, geen relatie, dat hij als nietig mensenkind op zich ten opzicht van God in schitterend paleis woont, en God woont als het ware in een tent. En als hij dat zo aan Nathan bekendmaakt, dan getuigt dat van liefde tot de Heere en de dienst van Zijn God. Deze begeerte om zijn God een tent, een huis te bouwen, dat bewijst opnieuw weer, waarachtige vroomheid. En betrokkenheid, dienst van God.

Ook in ons leven heel vaak uit. Nieuwe kerk beginnen, als gemeente nog niet zo ver, maar als dat zou mogen gebeuren, dan ook uit liefde tot God, uw God, van harte uw handen uit de mouwen willen steken, op andere wijze bij willen dragen. Tot zo’n kerk, zo’n gebouw, waar de diensten van de verzoening mogen plaatsvinden. U moet dat zo eens afwegen, in uzelf bedenken, hoe sta ik met mijn hart tegenover God en in afgeleide zin tegenover bouw van een kerk voor Hem.

Aan Nathan weten, hij is er direct voor in, de Heere is met u. Maar in de nacht daarop, komt God met Zijn woord tot Nathan. En geeft Nathan een boodschap, op zijn beurt, tot de koning, David, moet brengen. En dat Woord laat heel anders dan dat je zou verwachten. Bijna uit verwondering, zou gij Mij een huis bouwen? We zien daarin? Dat David dat wordt onthouden. En daar zijn redenen voor, als Nathan de boodschap brengt, noemt hij er twee. God zegt tot dusver: steeds in een tent gewoond temidden van u, nooit bevel gegeven om tempel te bouwen. En in Kronieken vind je een derde reden: dat David een krijgsman geweest is. Heel veel bloed vergoten, daarom hem niet toekomt. Toch zijn deze dingen eigenlijk geen bestraffing, geen terechtwijzing. Dat blijkt ook wat de Heere verder zegt door middel van David. Dat Hij zegt: Ik heb u grootgemaakt, tot een vorst, koning, heerser gemaakt, zo groot, als de groten van de aarde, je volk een plaats gegeven. En dat is nog niet alles, Hij maakt ook nog meer dingen bekend, aan en voor David. U zal Mij een huis willen bouwen? Op zichzelf is die begeerte wel goed, maar in Mijn ogen, raad, nog te vroeg voor. U mij niet een huis bouwen. Maar Ik zal u een huis bouwen. Wat is dat dan? Dat God David een huis zal bouwen. Geen paleis, pas een nieuw paleis betrokken, woont daar met zijn gezin. En ook niet, als het gaat over een huis, een huisgezin, want hij woont al met een heel groot gezin in dat paleis. David had dus dat allemaal niet nodig. Maar als God dat zegt, wil de Heere daarmee zeggen, je huis, je koningschap, tot een vorstenhuis maken. Tot een dynastie. Tot een erfelijk koningschap. Straks, als je er niet meer bent, straks op de troon zijn, een van uw nazaten. Davids nageslacht aan regerende vorsten, telkens weer, rijke belofte. Nooit een richter, leidsman, zo’n boodschap ontvangen. God David zeer ten gunste was. Gods bemoeienis, zorg, over dit volk. Mij geen huis bouwen, maar Ik zal u een huis bouwen. En waarom nog een keer. Mocht David dat dan niet?

Straks zou dat gebeuren door zijn zoon, Salomo, aan hem toevertrouwd. De begeerte lag dus wel in de lijn van Gods bemoeienissen. Je ziet in die begeerte het vooruitwerken van Gods Geest. En zoals barensweeën zeg maar de komst van de geboorte aankondigen, zo kun je eigenlijk hier ook van geestelijke barensweeën spreken van die geestelijke tempelbouw, die straks als een Kind geboren gaat worden. David en Salomo als instrument.

De begeerte is goed, in Gods weg, door Geest verwekt in hart van David. Uitvoering nu nog niet plaatsvinden. Die problematiek, gemeente, die kom je veel meer tegen in de Schrift. Mozes. Opgevoed werd. 40 jaar is geworden, weet wat voor situatie hij leeft, toch niet kiest voor rijkdom van het hof, een grote eer, nee, kiest voor verdrukte volk Israël. Waarvan hij weet: daar ben ik uit voortgekomen. 40 jaar geworden is, denkt hij, leeft dat in zijn binnenste, nu wel als leidsman kan gaan optreden. Maar als je een beetje de bijbel kent, verhalen over Mozes enzo, dan weet je dat het helemaal misgegaan is. God als het ware in plannen geblazen heeft. Hij moet vluchten. Krijgt hij er nog eens 40 jaar bij. Dwalend  met kudde schapen. En dan, misschien helemaal niet meer zo bij leeft, dan komt ineens God daar, in eenzaamheid van woestijn en geeft hem een opdracht. Terug te gaan naar Egypte, inderdaad nu als leidsman te gaan optreden, volk uit te leiden uit Egypte.

Welnu gemeente, zo zie je, dat Gods tijd, ook al zijn er zaken en begeerten, soms zelfs beloften, niet altijd direct vervuld gaan worden. In geestelijk leven ook zo, vandaag nog. Je kunt naar iets uitzien, begeerte hebben, gebed telkens weer, bij God brengen, o ik heb rijkdom van genade gezien, o zou U open willen leggen en toe willen passen, en dat God dat toch wat uitsteld. In gang naar Avondmaal gebeuren, begeerte aan te gaan, toch er niet van komt. In ambt willen gaan dienen, ik zou graag willen dat er vele waren, jonge mensen en ouderen ook, begeerte vervuld en ook vragen naar God, weg daarin leiden en vaak is het dan ook zo, heftig gaat worden, gestalte gaat krijgen, gelijk wilt gaan studeren, zo ook, aan de slag wil gaan, dat de Heere de dingen toch anders leidt. Niet zomaar direct tot vervulling gaat komen, geen mogelijkheden ziet, door ene reden teruggehouden wordt van studie. Vele voorbeelden meer, dit aspect zich openbaart. Mogelijk ook wel in andere dingen, maar als dat er zo is, nooit onbetuigd laten. Grijpt Hij soms met harde hand in. Snijdt begeerte af, of neemt die weg, maar onderwijst, openbaart, weg anders moet gaan. Hoe dan ook, uit Hem is, dan kan Hij tijdelijk zelfs die begeerte doen wegebben, terughouden om concrete stappen te zetten, maar als het van Hem is, komt Hij erop terug. Tijd rijp in Zijn oog. Onderwijl wel zo dat je ermee worstelt. Je ermee bezig houdt. Ermee naar God toegaat, troon der genade, ernaar uitziet, dat God er ooit op terugkomt, concreet gaat maken.

Leven we in weken van Advent. Ook iets van soort Adventsverlangen. Nadere openbaring van wil van God in ons leven. Heeft iets van die baringsweeën. Zoals David die ook kende. Misschien zijn die er wel, jongeren of ouderen, ach, kan heel ontdekkend en doorlouterend zijn. Houd wel moed! En alles wat er aan vlees is en wat mee speelt, moet er eerst uit. Niet wij, maar Hij erin grootgemaakt worden.

Zo hier ook bij David ook. En Salomo zijn zoon mag dat gaan doen. We laten dat ook in die verzen 12 en 13. En waar gezegd wordt: wanneer uw dagen zullen vervuld zijn, ontslapen, uw zaad doen opstaan, zal zijn koninkrijk bevestigen, die zal Mijn Naam een huis bouwen, stoel bevestigen, tot in eeuwigheid. Hem tot een Vader zijn, mij tot een zoon zijn. Maar, maar, Mijn goedertierenheid zal nooit van Hem wegnemen. Heerlijke belofte dus voor Salomo. Mij een huis bouwen. Is gebeurd. We weten het. Onder Salomo heeft plaatsgevonden. Zeven jaren lang over gebouwd, met duizenden werklui, uit allerlei vakken enzovoorts, hun krachten hebben gegeven. Tempel tot stand brengen. God daarover gunst betoond. Plechtige inwijding, komt Salomo, lange toespraak, gebed uitsprak voor Gods aangezicht, toen daalde de Heere af, met de heerlijkheid van de wolkkolom in die tempel. Zo zelfs, priesters er niet meer in konden verblijven, moesten weggaan. Vervulde dit huis dat Salomo gebouwd had. Gezongen uit Psalm 132, dit huis, op Sion had Hij verkoren. En hier wilde Hij wonen. Priesters met heil bekleden. Gunstgenoten zeer juichen. Weg offerande hun deel zou worden. Salomo dus daarvoor bestemd. Uitverkoren. En Salomo als de man des vredes met name, als een voorbeeld alhier, van de grote Vredevorst. Die zal de Heere een huis bouwen. Salomo is het grote voorbeeld, daarvan. Zo moet David dus, alles op Gods tijd plaatsvindt. Zeker als het gaat rondom de dingen van Gods Koninkrijk. Hij weet wanneer het de juiste tijd is. Ook wanneer in ons leven gestalte moet krijgen. Want nogmaals: niet David, maar God zelf wil van alle dingen de eer ontvangen.

Wel met dit woord, gemeente, is David verdere leven bezig gebleven. Mocht de tempel niet bouwen, maar de jaren daarna, vele voorbereidingen getroffen. Materiaal verzameld. Aan eind leven concreet de opdracht aan Salomo gegeven. Leven van geloof, hoop, verlangen, rondom deze dingen, levende God. Maar God heeft hier al, we weten niet of David daarvan bewust is geweest, belooft in persoon van Salomo, Zijn troon bevestigd zou worden, ook verder, in volgende geslachten. Telkens nageslacht op de troon zijn. Zou God met de roede komen (indien mis deden). Zijn goedertierenheid nooit doen wijken. (…)

Over al deze aardse koningen heen ziet het ook op de grote Zoon van David, de Heere Jezus Christus, de Messias. Juist ook in de laatste verzen, vers 13, en vers 16, doch Uw huis zal bestendig zijn. Dat heeft een veel verder kijk. In de loop van de tijd gekregen. Niet nimmer eindigt de nimmereindigende eeuwigheid, daar zal het in uitmonden. Aardse koninkrijken, och, ze waren vergankelijk, maar het wezen wat toch sluimerde in deze belofte dat was in feite eeuwig. Dat, dat God troont en woont onder Zijn volk. Welaan, dat heeft David nu, door het geloof en de Geest van de profetie, heerlijk gemaakt en mogen zien. En als je dan leest, in vervolg van deze perikoop, vol verwondering zich uitspreekt, God belooft heeft. Horen we hem zeggen: over het huis van Uw knecht gesproken van verre heen. Zo ver. Ik eigenlijk niet eens kan kijken. Bevestigd bijvoorbeeld in Jesaja 9. (..) En als je later, maken we grote sprong, ziet, Gabriël naar de aarde gestuurd wordt. Spreekt weer, haakt in op beloften van God. Voorheen geweest. Deze zal groot zijn. Zoon van allerhoogste wezen. Troon van Zijn vader David geven. Over huis van Jakob koning zijn in der eeuwigheid. Geen einde zijn. Horen ook Petrus op de Pinksterdag in zijn toespraak zeggen, dat David wist, God met ede gezworven, uit vrucht lendenen, de Christus verwekken zou. Gemeente, daaruit blijkt, dat die woorden aan David gesproken, echte Adventswoorden zijn geweest. In eerste plaats in Salomo, maar dan ten volle ook in Christus werden vervuld. Dichtbij, gemeente, nabije toekomst van David, direct al, bij eerste zoon, die hem opvolgt. Maar dan ook ver weg, ook, in de toekomst, dat dat koninkrijk heerst door geest en woord. Gemeente, eigenlijk wordt hier, in wat vervulde terminologie, beloften, deze dingen tegelijk uit gesproken. Salomo zou doen, navolgers van hem, maar ook ver weg, in Christus gestalte zou krijgen. Dat koninkrijk dat nooit vergaan zal. (…)

Gemeente, zie je ook in zeg maar, in berglandschap. Dat je soms wel eens kijkt, naar bergtoppen, er maar een bergtop ziet. Als je ernaar toe loopt, dan zie je dat er achter liggen, grote dalen tussen kunnen liggen. Profetisch perspectief, in beloften van God, soms concreet kan liggen. Grote Davidszoon, in Gods Naam, een huis gaan bouwen. Door de komst in het vlees. Vanuit Maria. Een huis fundament gelegd in Zijn lijden en sterven op Golgotha. Hij alle zonden droeg, schuld betaalde, eeuwige gerechtigheid heeft aangebracht. Grote Hemelse Rechter, met toornvloed beladen, krachten uit de hel op Hem aan doen komen. Daarom gemeente, gaat Hij altijd door, door als die meerdere Salomo. Om gemeente te leiden. Om zondige mensenkinderen uit modder van de zonde te trekken. En pasklaar de maken. Als stenen in te voegen in dat Godsgebouw, wat Hij bezig is op te richten. Paulus schrijven, dat gemeente Gods huis is. Een tempel Gods. Niet gemeente alleen. Ook elke gelovige apart. Van Jezus Christus, uiterste Hoeksteen. (…)

Gemeente, dat betreft dus ook ons. Gemeente des Heeren. En als zodanig, wil Hij er ook Zijn koninkrijk, Zijn verbond, Zijn huis, in u midden oprichten. Als gemeente een tempel gaat vormen, voor God. Ook als gemeentelid, persoonlijk, op zich al een tempel bent. In beeld van Petrus: een levende steen wordt. Samen dat Huis te mogen zijn, tot eer van Hem, om geestelijke offerande op te offeren die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. Wel gemeente, dat mag van de gemeente gelden, wil nog niet zeggen, allemaal persoonlijk zijn. Tempeltje in het klein. Mag dat misschien zijn? Hij dringt erop aan. Zo je hart voor hem neerlegt. Uitspreekt, besef van zonde, schuld, buigt, zo offerande, gebeden, als in tempel op te zenden tot God, genade te smeken. Wel gemeente, mag dat er zijn in uw leven, ouders, en in jullie leven, jonge mensen, jongens en meisjes. Mag je zeggen: dat je de Heere lief hebt? Alles wilt doen, tot eer van Hem? Heb je een nieuw hart? Is dat echt het geval? Is er iets in je leven veranderd? Begeerte hebt, Hem te mogen dienen, dan is God bezig, om van je leven, hart, ziel zeg maar een tempel te maken, waar Hij zelf ook in wil wonen. Jezus leert kennen. God als Vader zult mogen leren kennen en dat je zo, tot eer van Hem. Wereld, gemeente, enzovoorts, daar dringt Hij met deze voorbeelden, prediking aan David en verder zo gezien op aan, dat we, zo voor God komen te staan. Voor ons, in ons leven, daarin God ook diep en heerlijk vereren. Grootmaken. Hem zo liefhebben en op die wijze Hem mogen dienen. Ook in alledaagse leven.

Gemeente, dat is de klem, de druk die in deze Adventsbelofte, woorden, zeg maar, tot u komt. In historie gerealiseerd. Dan zie je, afschuwelijke diepten heengegaan is. Koningen, volk, samen, andere goden meer gaan dienen, dat God inderdaad, de roede moest komen, inderdaad, zo straft, dat ze in de ballingschap van Babel terechtkwamen. Daar hebben ze gekermd, althans die God lief hadden. Heleboel zijn er later gebleven, dachten niet meer aan God, wilden Hem niet meer dienen. In hun hart verbonden waren aan God van Israël, God van David, die hebben het geweten, en toch, heeft dat geloof daarin in die belofte, getriomfeerd.

Zingen zo uit Psalm 89, daar kun je het lezen, horen ook, wel een diepte er geweest zijn. Tweede gedeelte zeg maar leest, dan hoor je, droevige toestand, met ja, met zoveel narigheid omringt is, dat ze het eigenlijk concreet niet meer zien zitten. Wat was er nog van de belofte te bespeuren? Alleen maar dit, dat God inderdaad bezocht. Bittere tegenheden, koningen, volk op voetspoor. En zo gemeente, was er geen koningshuis meer te ontdekken. Verlopen uit de nieuwe bedeling toe. Als een afgehouwen tronk, bijna niet meer te zien.

In Psalm 89 hoor je dan, eigenlijk niet meer van verbond wil weten, kroon van Davidshuis ontheiligd is, troon ter aarde heeft neergestoten. Aan het uiterlijke nagenoeg alles verdwenen. De dichter heeft verwacht, U hebt toch gezegd, zijn zaad in eeuwigheid zetten… ? Zo klinkt het, ziende op uiterlijke omstandigheden, als een soort klacht, bijna verwijt, in die strijd en aanvechtig, in het geloof. Ingezet: zal eeuwig zingen van God goedertierenheid. Vast gebouw van Uwe gunstbewijzen, in eeuwigheid zal rijzen. Geworsteld hebben ze, verbeid deze belofte, in geloof van gezongen, zo toch doorgekomen. En hebben ze, nazaten, bijvoorbeeld in vorm van, nou, Maria, Jozef, Simeon, Zacharias, lucht gegeven aan spanning waarin ze geleefd hebben, gepleit op belofte aan Abraham, Izak en David. Dan krijgen ze lucht, als ze horen dat God Zijn belofte toch gaat waarmaken.

Wel gemeente, zo is het ook vandaag nog. Altijd. Nog altijd. Ook voor, heel persoonlijk geloofsleven. Wat een aanvechting en strijd kan er zijn. Geloof leunt en steunt alleen op belofte van de levende God. Zo ook in grote verbanden van samenleving en wereldgebeuren. Gods kerk in geheel in deze tijd, met name ook in westerse wereld, afbrokkeling christendom. Grote schaal kerkverlaten. Machten van de duisternis treden op. Ziende op dat alles, schrik om het hart. Waar moet dit eindigen? Wat van de kerk overblijven. Gaat naar voltooiing en heerlijke openbaring van Grote Davidszoon, Jezus Christus. Zo leert in het groot, op de lange baan, Gods kerk, van alles in feite afzien. En ze zullen toch volhouden. Maar dan alleen zoals in het geloof mogen leunen en blijven steunen op Woord van God. Zingen, “Psalm 89:15”. Amen. [10.56]