De Moorman komt uit het vervloekte geslacht van Cham. Hij voelt zich buitengesloten in Jeruzalem. Maar door het lezen van Jesaja 53 is hij begerig geworden naar God. Filippus verklaart hem dat het Christus is, over wie in de Schrift wordt gesproken. Een vernederende preek voor hem, maar waarin Christus werd voorgesteld als enige Borg en Zaligmaker. Hij mag het beamen met zijn hart en vraagt om toestemming om gedoopt te worden. De Heere bevestigt en verzegelt Zijn genade door middel van de sacramenten. Zo komt Hij ons tegemoet, in onze laagte en armoede, en vervult Hij ons met de weldaden van Christus.
De Moorman op de terugreis
- Vergevende genade
- Verzekerde genade
- Verblijdende genade
Hij ging leeg heen, maar op de terugreis mag hij gaan met vergevende genade, verzekerde genade en verblijdende genade.
1. Vergevende genade
Ja gemeente, het was een rijke verkondiging van Filippus. Daarom hebben we vanmiddag ook Jesaja 53 laten voorlezen. Dat hoofdstuk is evangelie in het Oude Testament. En Filippus mag het verkondigen, vers 35: en Filippus deed zijn mond open, verkondigde hem Jezus. Daarom hebben we vanmorgen gedachtenis van mogen houden. En nu is in de ure van nabetrachting, want het is een vraag aan uw hart: mag u uw weg gaan met blijdschap? Mag dat ook uw en mijn weg zijn? En daar wilden we in dit middaguur over nadenken. Wat is dat voor blijdschap, hoe heeft hij dat gevonden, mag dat ook in mijn hart zijn? Hij heeft die blijdschap niet zomaar als een gevoel bij zich gekregen, maar uit de Schrift. In bijzonder dit woord van Jesaja. Zo is nog die blijdschap te bekomen, jonge mensen, uit de Schrift!
Deze Moorman, we hebben het vanmorgen al gezegd, was een bekommerd mens. Hij las in die Jesaja-rol heel wat wat hem bekommerd deed zijn. Hij was uit Cham, een vervloekt geslacht. Hij was een gesnedene, een ontmande. Hij mocht in het heiligdom niet komen. Hij was buitengesloten. Nou hadden ze daar in Jeruzalem ongetwijfeld een oplossing voor, maar die konden hem geen ware blijdschap geven. De enige oplossing en medicijn was: door de werken der wet zalig te worden. Hij wilde beginnen met de heiligmaking, maar daar begint God niet.
Ik weet wel, de heiligmaking is onmisbaar. Paulus zegt: zonder heiligmaking zal niemand God ziet. Maar geen goed werk brengt een mens in de hemel. Want onze beste werken (en dan gaat het over Gods kinderen) zijn bevlekt en met zonde bekleed. In Jeruzalem vond hij de blijdschap niet, hij werd er bedroefd van.
Zo gaat hij terug: vol met raadsels en knopen. Hij zit stil de rol te lezen. Hij hoort ineens een stem naast de wagen. Verstaat u wat u leest? Ik moet het vanmiddag weer vragen, aan de avondmaalganger en degene die is achtergebleven: verstaat u wat u leest? Leest u nog wel? Nee, ik heb een uitlegger nodig. Filippus klimt op de wagen, hij voelt zich niet teveel Israëliet om naast die heiden te gaan zitten. Hij weet dat hij eenzelfde hart omdraagt. Daar begint Filippus te prediken.
Opmerkelijk dat die man (hij was een machtig man, zeer ontwikkeld), hij zit daar als het ware met Jesaja 53 met goud in de handen. Hij ziet, verstaat en begrijpt het niet. Zo is het altijd, gemeente, als de Heere ons hart en hoofd niet opent, dan begrijpen wij het niet. Dan hoort u het honderden keren, maar u verstaat het niet.
Zo is het ook op de genadeschool, in het bijzonder een woord voor de bekommerde zielen. Als de Heere ons overtuigt van zonden, als je hoort van de weg der ontkoming en der zaligheid, wat kan er veel verborgen en besloten zijn. Net als de pelgrim: ik zie wel een licht, maar ik zie en weet het niet hoe het is om door het geloof te vluchten tot een Borg en Zaligmaker. Toch is het groot, als we die weg gewezen krijgen. Als we het lezen en de vinger erbij leggen, en de Heere vragen om een uitleg. Dat geeft altijd werkzaamheden. Een honger en een dorst. En die grote Leraar der gerechtigheid. Ik heb een uitlegger nodig. En u ook. En ik ook.
Nu is het wel zo, dat het nogal voorkomt dat men nogal eens bemoedigd wordt uit het Woord, en dat men daar dan gelijk zijn Zaligmaker van maakt. En nu moet men altijd weer naar het Woord teruggetrokken worden, vanuit onszelf naar dat Woord toe, menende dat men die Zaligmaker in bezit heeft. Dat veroorzaakt veel kwijning en schraalheid in het geestelijk leven. Als men niet goedgrondig is afgesneden van Adam en bewust overgezet is in Christus, en die ware Persoonskennis van Jezus Christus, die Zich in het hart wegschenkt aan verloren zondaars. En daarom wat hebben we het nodig dat de Heere Zelf de uitlegger is, om enerzijds onze armoede en Zijn rijkdom ons te doen beseffen.
Zo zegt de Moorman: Wie is Hij dat ik Hem kennen mag. Als ik geen uitlegger heb… Hij las het, maar het moest verklaard worden. De volle openbaring van Christus.
Zo was het ook bij deze kamerling. Hij las die rijke schatten in de profetie en hij verstond het niet. Wat niet? Nou, wat we vanmorgen hebben gepredikt: de noodzaak van een lam, van betaling. Het stemmeloos zijn van Christus voor de rechterstoel Gods. Nu gaat Filippus dat uitleggen. Filippus mag zijn mond opendoen. En hij doet het met blijdschap. Geen rijker iets dan om die Zaligmaker te mogen uitstallen, temidden van mensen die op weg zijn naar de dood en eeuwigheid. En bijzonder, als er weerklank is. En een honger is! Dan zegt de dichter:
‘Uw heilleer wordt door mij alom verbreid;
‘k Bedwing mijn tong en lippen niet’
Dan is het makkelijk preken. Zo aanvoelen alsof de woorden uit je mond getrokken worden. De harten van hoorders zijn dan als een dor land. Als ze zijn van steen, blijven de druppels op de steen liggen. Maar als de Heere overtuigt van Zijn wet, dan kunnen die zielen zo dorstig zijn naar Zijn genade. Dan is het makkelijk preken. Als de weerklank van de bergen. Dan is er iets van de dichter:
”t Behoeftig volk, in hunne noden,
In hun ellend’ en pijn,
Gans hulpeloos tot Hem gevloden,
Wil Hij ten redder zijn.’
We zouden dat willen vragen: zit u hier met een behoeftig hart? Bent u vanmorgen gekomen met een levende honger en dorst naar deze gerechtigheid? Dan zegt de catechismus dat daarom de ploegschaar zo door de harten van de gemeente moet worden getrokken. Opdat de stenen grond wordt opengescheurd en het zaad van het Woord des evangelies diep in valle en wortel schiete.
Zo is het hier bij Filippus. Hij merkte dat zijn preek afname had. En Filippus deed zijn mond open en beginnende van diezelfde Schrift verkondigde Hij Jezus. Ik had er eigenlijk wel bij willen zitten. U ook? Op die wagen, wat Filippus door de kracht van de Geest mocht zeggen. Over de diepe vernedering maar ook over Zijn verhoging en overwinning. Filippus valt in zekere zin ook weg. Hij is de mond van de Zaligmaker hier. In de kanttekening wordt dat ook gezegd. Er wordt verwezen naar dat versje uit Mattheus 5, waar staat: En Jezus Zijn mond geopend hebbende. Filippus is maar de mond, de knecht. Maar het is Christus zelf die hier op de wagen is. En die Moorman begint te ontvouwen hoe die vloek is weggenomen.
Zo moeten we vanmiddag ook tegen u zeggen, gemeente. Want u bent uit en van uzelf ook een buitenstaander. U bent dan wel niet van het geslacht van Cham. Maar het is nog erger: van het geslacht van Adam. U kunt in het rijk van God niet komen. Wie gij ook zijt, jong en oud: wij bidden u met Paulus van Christus’ wege, laat u met God verzoenen. Zo dringt Filippus op die bok van die wagen maar aan. En zo mag hij het schoonste lied van ene Koning zingen. Hij mag die parel van grote waarde uitstallen in al zijn onmisbaarheid en heerlijkheid.
Ik weet niet hoelang Filippus gepreekt heeft. Ik vermoed lang, die weg naar moorland is lang. Maar dat heeft die Moorman niet gemerkt. Hij heeft niet gezegd onderweg: nu moet u maar eens stoppen, Filippus, want nu weet ik het wel. Nee. Hongerig heeft hij naar al die woorden geluisterd. Want als de Geest in de raderen is, dan vergeet je de tijd. Calvijn zegt bij deze tekst: waarschijnlijk is het een zeer lange preek geweest. Beginnende bij deze Schrift, ging hij uitleggen dat Jezus is de Christus. Hadden we toch graag meegeluisterd!
Was zou die toch allemaal gezegd hebben? Het staat hier niet in het hoofdstuk. Maar ik wil er een ding bij zeggen. Er staat zo: beginnende van die Schrift. Het begint met deze plaats, hier in Jesaja. Van dat Lam dat geslacht is. Dan gaat Filippus laten zien van Genesis tot Maleachi (want dat was toen de Schrift) dat heel die schrift met diezelfde naam is vervuld. Dat Lamme Gods. De jood was het er niet mee eens. Maar Jezus is de inhoud van het Oude Testament. Filippus is begonnen bij, ja daar zit een vervloekte, iemand uit het geslacht van Cham. Hij zal begonnen zijn bij Genesis 3, waar voor het eerst over het Lam gesproken wordt. In die moederbelofte. De verzenen zullen worden vermorzeld.
O, dan begint een rechtgeaarde prediker, altijd weer in het paradijs. Bij onze diepe val en verlorenheid. Om nou de noodzaak van dat Lam Gods heerlijker te kunnen uitstallen. Gemeente, hoe zouden we persoonlijk iets van die Tweede Adam kennen en verstaan als we niet gebracht zijn bij de nood van eerste Adam? Waarlijk, als wij zo Adam voor God mogen worden. Voor God een vervloekte, met deze Moorman. Wat wordt Jesaja 53 dan een heerlijke boodschap. Hier begint de blijdschap te ontvonken. Zoals bij die eerste Adam, die bevende zat in de struiken, omdat die voor God niet durfde naderen. Maar wat een blijdschap, toen de Heere hem opzocht (‘Waar zijt gij’) en Zijn Zoon beloofde. Dat mocht Filippus ook doen. En wij ook. Jezus deed het ook. Bij de Emmaüsgangers, beginnende bij Mozes. Dat is door alle eeuwen heen dezelfde prediking. Die Emmaüsgangers waren wanhopig. Maar Christus ging verklaren dat Hij door Zijn dood de heerlijkheid moest in gaan, móest betalen. Aan dat eisende recht des Vaders moet worden voldaan. En Jezus verklaarde zo Zijn overwinning en dood. En toen werden onze harten brandende, zeiden ze later. Daar kwam diezelfde blijdschap op de weg – als hier in het hart van de Moorman, die hier naar boven komt. En bij al degenen die de Heere liefhebben. Als ze uit de nood worden aangewezen op de zaligmaker. Dan gaan ze hun weg met blijdschap. We gaan er in de tweede gedachte over nadenken, maar zingen eerst Psalm 116 het vijfde vers:
‘Gij hebt, o HEER, in ’t dood’lijkst tijdsgewricht
Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen,
Mijn voet geschraagd; dies zal ik, voor Gods ogen,
Steeds wandelen in ’t vrolijk levenslicht.’
2. Verzekerende genade
‘En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden?’ Wat de Heere vanuit het Woord ging leren, hij begeert dat dat bevestigd en verzekerd wordt in het sacrament. Zo is dat ook de rijke betekenis van het Heilig Avondmaal. Daardoor wil de Heere de pelgrims bevestigen, verzekeren en sterken. En zeker ook de volwassendoop heeft eigenlijk diezelfde betekenis als daar in het Heilig Avondmaal. Calvijn noemt de Doop de ingang in het Koninkrijk, het avondmaal noemt hij de voeding in het Koninkrijk.
En gemeente, let er eens op hoe deze Moorman zeer beschroomd vraagt of die toegang tot het sacrament van de Doop wel voor hem openstaat. Is er ook enige verhindering, beletsel? Hij dringt en dwingt niet. Hij vraagt aan deze knecht van God eerlijke toetsing. Wilt u mij behandelen vanuit het Woord van God dat u heeft verklaard? En door dat zaligende hart in mijn geloof, zou dat mogen worden bevestigd in de Doop? Zou u dat willen zeggen vanuit het Woord?
Die beschroomdheid is wel bijzonder hier. Als de Heere door genade in ons hart mag wonen en werken gaan we de Heere niet een stapje vooruit. Maar dan is het met Paulus: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? Is er een belemmering? Volg Mij. Toch proeven we een grote en oprechte heilsbegeerte. Wat verhindert mij om gedoopt te worden? Hij wil toch wel heel graag ook met dat uiterlijke teken naar dat heidenland terug. Hij is wel een machtig man, iedereen ziet hem aan, maar hij wil toch vooral (wat een bijzondere vrucht!) niet anoniem zijn. Dat zal in Morenland niet eenvoudig zijn. Hij zal er smaadheid moeten dragen. Daar is de Doop toch voor bedoeld. De Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt dat wij dat teken, dat merk- en veldteken (hoor je dat jonge mensen!) om van andere volkeren en vreemde religies afgezonderd te zijn. Het is een onderscheidingsteken, de Doop. Dat we temidden van deze wereld zouden wandelen bij die eenvoud van Gods Woord en door genade de goede reuk van Christus zouden verspreiden. Dat merk- en veldteken wel willen dragen?! Dat zit ook, ik zit vorige week bij de voorbereiding gezegd, in eenvoudigheid en stemmigheid: het is het overdenken van de dood des Heeren. Iemand zei: moet je dat nou wel zeggen? Het was een zin, ja. Maar heb je ook nagedacht over die andere zin? Over de zachtmoedigheid. Want dat is toch een vrucht! Maar Avondmaalganger, van het aangaan naar het intrekken in de wereld, dat we zichtbaar zijn, een ander Koninkrijk toe horen. Die Moorman zal zichtbaar zijn in het Morenland. Ik heb zelf in het Morenland gewerkt. Al die dingen die daar onder de heidenen te zien, zijn ook in het moderne heidendom van onze stad te zien. Korte rokken, strakke broeken, wereldse teksten op de kleding, het zwartmaken van de ogen, mannen met kettingen, ringen in de oren en de wangen, heidense muziek, gestamp en drank, het is zo dat we ook in het heidendom van Afrika aantroffen. Die Moorman heeft erin geleefd. Nu begeert hij het merk- en veldteken te dragen. Zichtbaar. Zo is dat ook uw roeping, avondmaalganger, maar ook van ons allen. Je bent gedoopt. Om in deze wereld afgezonderd te zijn als een pelgrim. Als de pelgrim van de Christenreis, toen die op de kermis in de stad IJdelheid kwamen, hen niet herkenden en dat het vreemdelingen waren.
Maar, we moeten ook naar het innerlijk toe van de vraag. Wat verhindert mij? Het uiterlijk heeft een bron. Dan krijgt het ook een uiterlijk. Zijn innerlijk is in het hart. Hij wil niet meer bij het Morenland horen. Hen tellen bij Israël ingelijfd. Wat hij gehoord heeft van die Borg en Zaligmaker en door het geloof omhelst, dat dat bevestigd mag worden. Door dat dierbaar sacrament. Wat we hebben gehoord in het formulier: dat Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven. Dat doopsteken krijgt krachtige betekenis voor de avondmaalsganger. Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd.
En dan mag hij belijdenis doen. Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is. De Kanttekening zegt: hij belijdt dat Jezus de ware Zaligmaker is. Die ons door lijden en sterven van de zonde en de dood verlost heeft. Deze man mocht door het geloof, kennen die vergevende zondaarsliefde in het bloed van Christus. Hij begeert dat dat bevestigd wordt in het sacrament.
De Heere wil op velerlei wijze het bevestigen, maar toch ook in het sacrament. Om de roeping en verkiezing vast te maken. De baptisten, die maken van de grootdoop iets dat dat bevestigt onze keuze, geloof en stap. Maar gemeente dat ligt niet in het sacrament van het heilig avondmaal. Want bij ons is niets. Dominee Kersten zegt zo mooi in de dogmatiek: in de doop worden geestelijke weldaden van Christus afgebeeld en verzegeld. Alles spreekt van Zijn gerechtigheid. Ook het water van de doop verwijst niet naar een keuze van ouders, maar naar de Borg en Zaligmaker. Naar het Lam uit Jesaja 53.
Wanneer wordt dat nu een troost? Wanneer wordt dat een bevestiging des geloofs? We hoorden het in het sacrament. De Doop is daarin hetzelfde als het Avondmaal. Als we niet in de uiterlijke tekenen blijven hangen, maar onze harten opwaarts heffen naar Hem in de hemel. Niet verwachten van het uiterlijke tekenen! Maar door de prediking gebracht in die wonderlijke gemeenschap met Christus.
Zo is het, zo krijgt het sacrament zijn dierbare kracht. Als wij afgebroken worden van het onze. Als wij met de Moorman moeten belijden dat we buiten Israël staan en buiten Zijn verbond. Maar als de Heere ons doet zakken en zinken in onze armoe. Maar Zijn genade bevestigt in de tekenen. O, dan ligt de zaligheid geheel buiten ons, in Hem, die dood geweest is en leeft tot in alle eeuwigheid. Het zijn hele zinnen die ik zo zeg. Want Gods kinderen, in een week van voorbereiding, misschien u ook, dan proberen we bij elkaar te vinden wat er aan bevinding geweest is. Alsof we daarmee God kunnen behagen. Waarom zoeken we het daarin (hoe rijk ze ook zijn)? De persoon van Christus is ons nog zo verborgen, dat is menigmaal de reden. Dan is het overtuigende wet nodig als tuchtmeester om in een armmakende, ontledigende weg Hem noodzakelijk en onmisbaar te maken. Opdat wij het weten dat we in de gloed van Gods heiligheid niet kunnen bestaan en in de eis van Zijn rechtvaardigheid verloren mensen zijn. Opdat er voor ons niets anders over blijft, dan het Lamme Gods dat de zonde der wereld wegneemt. Zo krijgt die Doop, die maar enkel wijst naar het Lam, en het Avondmaal, dat wijst naar Zijn overwinning, een uitnemende rijkdom. Wat verhindert mij gedoopt te worden? Ik ben van mezelf een vervloekte. Ik ben van Cham. Ik kan in het heiligdom niet komen. Nu heb ik het Lam horen uitstellen. Nu strekt mijn lust en liefde daarheen. McCheyne zegt in zijn versje:
‘Nu ken ik die waarheid zo diep als gewis.
Dat Christus alleen mijn gerechtigheid is.’
Dat is nou het uitzien van de Moorman. Is dat nou ook uw uitzien, gemeente, vanmorgen naar die heilige tafel? Opdat de ogen mogen staren op dat Borgwerk, dat volmaakte Borgwerk? Waar de Heere in de zegelen van brood en wijn toeroept: Ik delg uw overtredingen uit om Mijnentwil en Ik gedenk uwer zonden niet. Ja, uit die heilbegeerte zei die man: wat verhindert mij gedoopt te worden?
O, de huid van die Moorman is zwart gebleven. Maar zijn ziel is door de genade in Christus blank en rein gewassen in Jezus’ dierbaar hartebloed. Met de Bruid uit het Hooglied mag hij instemmen: ik ben dan wel zwart, tóch lieflijk. Want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils. Hij mag roemen van vrije genade alleen. In die enkele woorden: ik geloof dat Jezus de Zoon van God is.
3. Verblijdende genade
Het is ook, ach u merkt het al wel, in de ontvouwing van het woord, maar het is ook verblijdende genade. ‘En toen zij uit het water waren opgekomen, nam de Geest des Heeren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer; want hij reisde zijn weg met blijdschap.’ De doop heeft veel te zeggen voor het verleden. Een verdorven leven in het Morenland der heidenen. Gewassen en gereinigd. Ook voor de toekomst. Hij moet terug. De wereld in. Wat was het aangenaam op die wagen. De knecht naast hem. De Geest was machtig in de raderen.
Nu gaat hij verder. Hij ziet ineens dat Filippus er niet meer is. Het is een werk des Geestes. De Geest nam Filippus weg. Waarom doet de Heere dat? Dat is Zijn wijsheid. Het gaat niet om de prediker. Als we in die trendmolen terechtkomen: ik ben van Paulus of Apollos. Dat is het niet. Het gaat om de Geest. Hij zou zich nog aan Filippus gaan verkleven. De Heere is jaloers op Zijn eer. Jesaja 53 en Psalm 22 eindigt met: omdat Hij het gedaan heeft. Dat moet die Moorman in de weg van Zijn leven gaan beoefenen. Uwe Naam geve de eer. Avondmaal, zo moet het in uw leven gezien worden. Misschien had die man een rijk geschenk willen geven. Hij kon makkelijk wat geven. Maar het koninkrijk der hemelen wordt niet ingenomen door goud en zilver. Wat blijft er over voor die Moorman? Ze zagen niemand dan Jezus alleen.
Ik heb het ook gehad, dat je kunt treuren als een kind van God wordt weggenomen. Is dit niet vroeg? Ik had nog zoveel willen vragen en luisteren. Die Moorman heeft hem nooit meer gezien. Nu Filippus er niet meer is, nu die prediker er niet meer is, die uitleg er niet meer is, nou zal hij toch wel, na die korte blijdschap over die uitnemende blijdschap, droevig verder reizen? Maar kijk eens. Het staat er anders – het tegendeel. Hij reisde zijn weg met blijdschap. O, zo zal het wel eens zijn in Gods huis. Dat die mensen weg vielen en de prediker (in Gods huis). Mijn ogen houdt mijn stil gemoed, opwaarts om op God te letten. Mijn hart gevuld met heilbespiegelingen. Dan krijgt het sacrament een rijke betekenis. Zo zegt het formulier. Ik heb mijn ogen tot U in de hemel.
Hij had geloofskennis gekregen van dat Lam God. Het werd bevestigd in dat Doopsteken. Ik voor u daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven. Dat is zijn blijdschap. Daarom mag ik u wel vragen: Is dat uw blijdschap, nu u verder reist, de wereld in? Dat is toch een gezegende verbondsdis? Moede kom ik arm en naakt, tot de God die zalig maakt. Dat ge dan arm een plekje vanmorgen hebt gekregen, maar dat ge rijk huiswaarts zijt gekeerd. Met Ruth en Naomi de schatten hebt uitgestald. O, die jaloersmakende dienst des Heeren, bij je kinderen hebt voorgesteld.
Ware blijdschap. Die kunnen we niet maken. We kunnen ons met al ons redeneren en theologiseren ons echt niet in die blijdschap praten. Dat proberen we wel eens. Maar dat gaat en lukt niet. Zo kunnen we zelfs aan de heilige tafel zitten, en dan zijn onze ogen niet gevestigd op Hem die in de hemel zit, maar op elkaar en de dominee. Dan zien we wat er goed gaat en mis gaat. Dan zitten we er zelf tussen en reizen we onze weg niet met déze blijdschap. Deze blijdschap. Christus zegt: Ik geef u deze blijdschap, die de wereld niet kent, die blijdschap, zegt Christus, zal niet van u worden weggenomen.
Wat is dat voor blijdschap? De kanttekenaren zeggen het treffend: ‘zich verblijdende namelijk uit een gevoelen van de vergeving zijner zonden en (hoor eens!) van de werking des Heiligen Geestes in zijn gemoed.’ Ziet u, ik zeg het niet om kritisch of lelijk te zijn, maar die blijdschap kunnen we zelf niet maken of elkaar niet aanpraten. O, in de afgelopen week zei iemand: de prediking moet mij triggeren, aanspreken, uitlokken. Dat is niet waar, gemeente. Het is waar, wij moeten trachten om het Woord na aan uw hart te brengen. Maar de Dordtse vaderen zeggen: het is niet door de uiterlijke aanraking. Niet om u te triggeren. Een modern woordje. Maar die blijdschap is het gevoelen van de vergeving van zonden, door de werking van de Geest in het gemoed. Een blijdschap die de wereld niet kent. Daar moet je om vragen. Je moet het van de Heere ontvangen. Paulus zegt tegen de gemeente van de Filippenzen: verblijd u in de Heere te allen tijd.
Wederom, waar ik mijn voorbereidingspreek over gehouden heb, over de zachtmoedige, weet je waar die blijdschap gevonden wordt? Net als bij de Moorman. In de laagte. David was verblijd op zijn sterfbed, in de laagte. Alhoewel mijn huis niet is bij God, hij had niks meer, nochtans, o dan vervult de Heere zijn hart met heilbespiegelingen. Zo zat die Moorman in de laagte. Deze Moorman, teleurgesteld in Jeruzalem, een Moorman van een vervloekt geslacht, een gesnedene, maar om Jezus’ wil ingelijfd, en doen de naam van Sions kinderen dragen.
We zijn de dienst vanmorgen geëindigd met een versje voor het bekommerde volk, die niet durven opkomen, o die van verre staan, die zich een buitenstaander weten. De Heere moet zelf de knopen ontbinden en de raadels oplossen. Jonge mensen, liggen jullie wel eens te tobben, hoe kom ik toch met God verzoend? Is het zo in je hart, dat de vreugde en de pret van de wereld je niet blij meer kan maken. Laat je niets wijs maken: het feest van de wereld vergaat spoedig. Het leven is een damp en de dood wenkt ieder uur. Je mocht maar kijken naar dat voorbeeld van de Moorman. Hij zit daar maar voorover gebogen lezen en te lezen. Hij wenst een uitlegger. Och, schonkt gij mij de hulp van Uwe Geest. Ik zou het tegen je willen zeggen: rust niet totdat je het Lam in je hart geopenbaard krijgt als het enig medicijn der zaligheid. Volk des Heeren, morgen begint de strijd weer. Maar ik mag u zeggen vanuit Jesaja 53: eens zal de strijd ten einde zijn. Dan zullen de tranen van je ogen worden gewist. Dan zal deze moeilijke wereld voor eeuwig verzinken. Dan heb je geen uitleggers meer nodig. Maar dan blijft deze Ene uitlegger uit duizend over.
Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!)
Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw Godd’lijk beeld.
Amen.
Gereformeerde Gemeente Gouda, zondag 23 juni 2019, 16:30 uur. Schriftlezing Jesaja 53 en Handelingen 8:26-