De melaatse mannen wilden aanvankelijk het eten, drinken en de spullen uit het legerkamp van de Syriërs voor zichzelf houden. Maar ze realiseerden zich dat ze het gekregen hadden en niet voor zichzelf mochten houden. Zo mogen wij, juist op deze dankdag, delen in en delen van Gods liefde, trouw en genade.
Zitten jullie in een klas? Ja. Bij een juf waarschijnlijk. En dan zitten jullie in een klas met een groep kinderen. 25, 28, 29. Dat is veel hè. En met hoeveel op school? Meer dan 200 kinderen. Je behoort tot die klas en groep. Je doet van alles en nog wat. Je hoort erbij. Je bent deel van die klas. Het zou erg zijn als de juf of meester zou zeggen: jullie vieren, ik zet jullie op de gang, je zoekt het maar uit, je mag niet meer in de klas komen. Nooit meer. Je mag ook niet naar een andere klas. Nooit meer. Je mag zelfs niet meer op school komen. Je moet buiten het schoolplein blijven. Misschien denk je: jippie, geen school. Maar dan heb je ook geen vriendjes en vriendinnetjes meer. Dan zit je daar, nou, aan de rand van het schoolplein, net waar je er nog mag zijn. Dan zie je in de pauze alle anderen spelen. Klimmen, spelen, voetballen. Jij mag niks meer. Je bent buitengesloten. Je mag niet meer meedoen.
In de geschiedenis van vanmiddag zijn ook vier mannen buitengesloten. Ze zijn melaats. Dat is besmettelijk. Anders wordt iedereen ziek. Weg, weg, weg. De stad uit. Daarom zitten ze buiten de stad. Ze zien wel eens een wachter op de muur. Ze kijken naar de stad. Ze weten, in de stad, daar is het huis waar ik heb gewoond. Daar is mijn familie en daar zijn mijn vrienden. Maar ik mag er niet meer in. Ik woon hier en hier heb ik niks.
Het wordt nog erger, want in de stad ben je nog wel veilig. Grote muur eromheen. Er komt een leger. Leger van de Syriërs. Hoor je wel eens iets over IS? Nou, dat konden zij ook. Die waren net zo erg. Die mannen zitten tussen het leger en de stad in.
Ze hebben honger. Eten krijgen ze niet uit de stad. Er is geen eten in de stad. En het leger gaat hen geen eten geven. Ze hebben niks meer.
Ze zeggen tegen elkaar: wat moeten we doen? Als we hier blijven zitten, gaan we dood. We kunnen naar de stad gaan. Maar dan zeggen ze: wegwezen. En daar is geen eten. Er is maar een mogelijkheid. Naar de Syriërs toegaan. Naar dat leger. Maar ja, dan kom je daar aan.
Wat zouden ze zeggen? Weg, weg, weg. Of nog wat? Kom! Zou ook kunnen? Hier heb je nog wat eten en dan weg wezen. Of dood ze. Vier mogelijkheden. Weg. Kom maar. Hier wat eten. En hoofd eraf.
Nou, waar denk je dat die mannen op hoopten? Op dat ze mochten komen? Maar wat denk je dat misschien waarschijnlijker zou zijn? Doden. Zou kunnen. Kans dat ze zouden worden gedood is veel groter. Want dat zeggen ze ook: als we naar ze toe gaan, lopen we de kans gedood te worden. Maar hier blijven, dat betekent ook dat we dood gaan. Klein kansje als we naar het leger gaan.
Dus dat doen ze. Ze gaan. Naar dat legerkamp. Hoeveel mensen zien ze daar? Nul! Het is net alsof er niemand zit. Ze hadden verwacht dat ze veel mensen zouden zien. Ze zien niks. Ja, ze zien heel veel: paarden, ezels, tenten, eten, drinken, dure voorwerpen.
Die mannen hebben honger. Ontzettende honger. Wat doen ze? Eerst zelf wat eten. Ze gaan eten en drinken. Ze kijken in zo’n tent en pakken de mooie spullen. Die is voor mij, denken ze. Die verberg ik. Niemand die ‘m meer ziet. Dan komen ze terug. Dan zeggen ze: nou, die kan ik ook wel meenemen.
Ineens zeggen ze: ja maar dit kan toch niet? Wat doen we nu? In die stad hebben de mensen honger. En wat doen wij? Wij denken niet aan de mensen in de stad die geen eten en drinken hebben, die mensen zijn bang. Wij houden alles voor onszelf?! Dat kan toch niet? Dat mag toch niet?
Dat zeggen ze ook: dit kan en mag niet. Ze moeten het gaan vertellen in de stad dat er eten en drinken is. Dat de vijand weg is. Dat ze niet meer bang hoeven te zijn.
Ze gaan naar de stad. Maar daar mochten ze niet komen toch? En ze waren er uit gegooid toch? Nee. Ze gaan het vertellen. Ze gaan naar die stad toe. Om te vertellen dat er eten en drinken is. Dat de vijand weg is.
Wat wil God vertellen? Wat wil Hij ons duidelijk maken? Jullie weten, een verhaal staat niet zomaar in de bijbel. Moet je over nadenken. En voor bidden. Wat bedoelt U? Zo moet jij in je leven zijn, wilt U dat vertellen.
Je moet de geschiedenis goed navertellen en nabeleven. Je kunt een aantal vragen stellen.
Zou jij alles hebben gehouden? Je kon alles houden, uit de tenten. Ik weet niet precies wat ik zou hebben gedaan. Mocht ik alles houden? Ja of nee? Aan wie moet ik het dan geven? Er is geen Syriër te bekennen. Wat wie is dit? Als ik het vind, mag ik het houden. Of toch niet. Het gaat erom: van wie zijn die spullen? Die mannen denken, het is van ons. Ze gaan het verstoppen. In tweede instantie denken ze: nee, dit kan niet.
Van wie is wat jij hebt? Wij hebben veel spullen. Lego, Barbie’s, poppen, spullen. Je hebt allemaal wat. Van wie is het? Van jezelf. We zongen: wij moeten samen delen. Maar dat is lastig. Als iemand aan jouw Lego zit… Of aan jouw pop. Het gaat om de vraag: van wie heb je het? Is het van jou?
Die mannen realiseren zich: het is niet van ons. Op dankdag realiseer je: dit is niet van mij. Heb ik er recht op? Nee. Zo’n kind in een arm land; ben ik beter? Dat ik gezond ben, heb ik daar recht op? Dat ik in een mooi huis woon, is dat omdat ik…. Of is het allemaal zegen? Geeft God je dit allemaal? Het is iets van Gods liefde. Dan wordt het opeens heel anders. Dan moet je anders gaan denken. Want God geeft het. Dan moet ik anderen erin laten delen. Als God mij een nieuw hart geeft, moet ik niet denken: ik heb het en de ander niet. Nee, die ander moet ook een nieuw hart krijgen.
Jullie krijgen vanavond eten voordat je naar bed gaat. Wij krijgen dat. Gods liefde hebben we gekregen. Gekregen. Jezus stierf voor ons. Dat hebben we niet verdiend, maar gekregen. Gekregen om uit te delen. Wat heb je allemaal gekregen? Dan mag je zeggen: de ander mag daar ook wat mee.
Die melaatsen denken: wij zijn niet belangrijker of hebben meer recht. Nee, die ander in de stad moeten we hier in laten delen.
Nog een vraag: wat zou je aan een ander willen geven? Als je denkt aan de Heere Jezus. De Heere Jezus geeft Zijn liefde weg. Aan ons. En Hij zegt: dat is niet omdat Ik er niets meer mee doe. Hij doet er alles mee. Dat mogen we weggeven. We mogen en moeten het weggeven. Omdat Hij dat van ons vraagt. Wij leven enorm van Zijn liefde. Kan je niet bedenken hoe groot dat is. Wij mogen ervan weggeven. Dat laten die mannen zien. Je krijgt zoveel van God. Van Zijn liefde, trouw en genade. En dat mag je weggeven. Als je weggeeft, hou je meer dan genoeg over. Zo groot is Zijn liefde. Amen.
Hervormde Gemeente Reeuwijk, Ichthuskerk, woensdag 6 november 2019, 14:30 uur. Dankdag voor gewas en arbeid; dienst gericht op kinderen (gezamenlijke dienst Hervormde Gemeente Sluipwijk en Hervormde Gemeente Reeuwijk).