De dichter van Psalm 42-43 is ver van de tempel; hij verlangt als een hert (hinde) naar het huis van God en naar de ontmoeting met God. In het refrein van deze psalm stelt hij twee vragen: waarom ben je onrustig, mijn ziel? En: Wat buigt u zich neer? In zijn bidden, klagen en heimwee richt hij zich op God. Ons anker en onze zekerheden moeten we niet zoeken in de omstandigheden en ook niet in onszelf, maar in God, die in Christus weet wat het is om verlaten te zijn. In deze coronatijd is er veel onzekerheid en twijfel; soms hangt je geloof aan één regel: Hoop op God. Zing het uit door dit refrein in te zingen!

Gebed voor de schriftlezing en prediking:

God van Israël, Schepper van hemel en van aarde, tot U komen wij, op Uw dag, op Uw rustdag, op Uw opstandingsdag, Jezus Christus. Om U te loven en te prijzen, om U groot te maken, Uw grootheid uit te zeggen en gedeeltelijk te zingen. Om een voorproefje te krijgen van Uw grote toekomst.

Wij danken U dat het zondag is. Dat U ons tegemoet komt en zegt: ‘Genade zij u en vrede.’ Waar hebben we dat aan te danken, o God? Dat wij er nog mogen zijn is een wonder, een wonder van genade. Dat U ons het leven laat en dat U ons in dat leven nog tegemoet komt met Uw woorden is nog een groter wonder. Wij danken U daarvoor.

Wij bidden U: vergeef ons, al ons dwalen op eigen gekozen wegen. Ons wegdwalen in de smalle steegjes van egoïsme, van overspel, hebzucht, jaloersheid. Vergeef ons al ons denken en kijken wat niet is naar Uw wil. Al ons begeren en foute verlangen. Zie ons niet aan in onszelf en in ons gedrag en in ons hart. Maar in Jezus Christus, in Zijn gedrag, in Zijn hart.

Vernieuw ons in deze dienst. U weet wie we zijn en hoe we hier zitten. Wat er in ons hoofd en hart speelt aan geloof en ongeloof. Aan hoop en wanhoop. Ook soms dwars door elkaar. Til ons boven onszelf uit. En laat ons iets zien van Uw grote toekomst. Zodat we gevoed door Uw woorden met nieuwe hoop naar onze huizen gaan, het leven weer ingaan, als wij dit kerkgebouw verlaten.

Heere, wij bidden U, voor allen die thuis met ons verbonden zijn. Wat pijnlijk dat we niet hier samen kunnen zijn zoals we gewend zijn geweest. Misschien voelen we juist in deze tijden wel meer van dat verlangen waarover we zongen, dan ooit. Heere, wees in die huiskamers aanwezig. Dat wij U aanbidden in geest en waarheid – waar we ook zijn. Zegen middelen van techniek – geef dat het ook allemaal blijft werken in deze tijd.

Raak ons aan in ons denken, in ons voelen, maar vooral ook in ons willen. En zet ons om naar U toe. Dat bidden we voor hen die in de avond van het leven zijn, maar ook voor hen die in de kracht, in het voorjaar, van het leven zijn.

Heere in de hemel, zo komen we tot U. Neig Uw oor. Hoor ons. Ter wille van Uw eigen eer. In de Naam van Jezus, Uw Zoon, uit genade, amen.

‘Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.’

Een hoopvol refrein!

Geroepen gemeente van onze Heer Jezus Christus, hier en thuis, hoe gaat dat lied ook al weer? Dat kun je je soms afvragen. Dan ben je het kwijt. Het ligt op het puntje van je tong. Een half regeltje. En dan een refrein. Dat komt vaak in je hoofd. Komt vaak terug. Soms zoeken naar het couplet.

Vanmorgen staan we stil bij een refrein. Van die bekende psalm. Die lievelingspsalm van velen. Ik hoop dat het refrein in je hart en hoofd komt te zitten. Lev, in Hebreeuws. Als je het lef hebt, zei mijn moeder. Als je durft. Moed hebt. Hart betekent moed. Ik hoop dat dit refrein in uw hart, in uw moed, komt te zitten. In uw wil en voornemen. Moed, maar ook je wil, je plannen maken. Het was in het hart van David om een tempel te bouwen. Met je hart doen, gevoel, maar Bijbels gesproken wordt vaak niet het beeld van hart gebruikt maar van ingewanden (zoals nieren, Psalm 73). Je hart is moed, plannen maken. Emotie en liefde is een andere taal. Ik hoop dat het in ons hart gaat zingen. En dat ons hart dit refrein gaat zingen. Alle twee.

Psalm 42. Ja daar hoort Psalm 43 bij. Het refrein keert terug. Er is wel eens wat over te doen geweest. Is het een psalm? In tweeën geknipt? Of Psalm 43 eraan vastgeplakt met dat refrein. Psalm 43 heeft geen opschrift. Psalm 42 wel. Waarschijnlijk is deze psalm eerst een individueel lied geweest. En later breder. Dat herkennen we toch. Een lied eerst individueel, maar later breder. Dat hebt u misschien wel met psalmen en liederen. Dat lied zong mijn oma en opa de bruiloft van die, dat krijgt die psalm een betekenislaag.

Een Psalm voor de kinderen van Korach. Een van de nakomelingen van Levi. De Levieten waren de kosters, zangers, poortwachters. In Den Haag preekte ik onlangs over deze psalm. Soms zijn mensen jarenlang koster. Voorzangers waren dat vroeger. Dat komt nu een beetje terug.

Waarschijnlijk is deze Psalm gedicht door een Korachiet. Die is ver van huis. Ergens in het bergachtige noorden. De Hermon. De wateren kletteren naar beneden. Ik zie hem zitten. Rotsen op de achtergrond. Het water komt met geweld naar beneden. Het is waarschijnlijk nacht.

Hoe komt hij daar? Het is niet zomaar een excursie. Hij is van de tempel geraakt. Hij brandt van verlangen. Hij smacht naar het huis van de Heere en naar de Heere zelf. Om dat verlangen duidelijk te maken gebruikt hij het beeld van een hert. Het werkwoord heeft een vrouwelijke vorm: een hinde dus. Al is het woord voor ziel ook vrouwelijk.

Is er een schreeuwend te kort aan water? Of is de hinde ontsnapt? In 1773 zingen we: der jacht ontkomen. Maar daar lezen we niks van. Net ter nauwer nood ontkomen.  Maar dat staat er niet. Een dorstig hert. Een hinde.

Zijn ziel schreeuwt naar God. Zijn binnenste, zijn diepste ik. De ontmoeting met God, dat is water en leven. Hij is mijn leven. Het hert wil water. Soms herkennen we daar iets van. Nu even een glas water. Ik droog uit. Daar kan je soms van genieten. Zoals zo’n beest smacht naar water, zo schreeuwt naar mijn ziel naar U, O God. Omdat ik weet dat dat mijn leven leven geeft. Godsverlangen. God als de bron van leven. Jezus zegt later: Ik ben het levende water.

Die Korachiet is daar ver bij vandaan. Ver bij de ontmoeting met de Levende God vandaan. Hij denkt niet, het is nu eenmaal zo. Nee. Hij kan niet zonder. Ik houd het niet lang meer vol. Schreeuwende dorst. Tranen tot voedsel. Dat is ook water. Maar dat is niet God. Dag en nacht. Dichterlijke overdrijving? De hele dag zeggen ze: waar is uw God? Hier gaat het over de vijanden. De mensen die niet met God rekenen. Een verlangen naar God. Hieraan denk ik, ik stort mijn ziel in mij uit. Ik laat het verlangen gaan. Hij houdt zijn verlangen niet meer in. De herinneringen stromen.

Welke? Hoe hij meeging in de stoet? Hij dacht waarschijnlijk aan de grote drie feesten. Luid vreugdegezang. Feestvieren de menigte. Wij kennen dat niet zo meer. Vreugde van samen optrekken naar Gods huis. Naar God. Bij voorbereiding moest ik denken aan mijn jeugd, Koninginnedag, in Harderwijk, wij werden opgehaald, uur lopen, naar de markt voor de aubade. Elke school sloot aan. Je was verkleed. Iets daarvan gebeurde met die joodse feesten. De stammen naar Gods huis. Jezus op twaalfjarige leeftijd, dat kennen we. Jeruzalem lag hoger. Dus letterlijk opgaan.

Mijn ziel stort zich in mij uit. Hoe was het toen? Goed! Daar verlangt hij naar. Misschien kunnen we er ons in deze tijd iets bij voorstellen. Je kunt je toch niet voorstellen dat we met z’n allen in de kerk zaten? Samen zingen? U thuis, achter een schermpje. Maar het is toch niet de bedoeling zo? Samen avondmaal vieren aan een tafel. Die gezamenlijkheid. Samen loven en prijzen. Ja dat verlangen naar Gods huis en naar die ontmoeting… Ik weet wel, het is Oud-Testamentisch. God woonde in de tempel. Maar wij leven toch in het Nieuwe Testament? Het is toch een beperking dat God op een bepaalde plek woont. Wij mogen God toch dienen in Geest en waarheid? Zijn tempel is toch de gemeente? Ja dat is waar.

Er is wel een heilshistorische wissel omgegaan door de komst van Christus. We moeten niet daarachter terug willen. Toch dit: de verschillen tussen OT en NT niet groter maken dan het is. Ook toen was er gemeenschap met God, buiten de tempel aan. Er was een sterke concentratie op de tempel maar er was ook gemeenschap met God. En het tweede: ja wij zijn NT, niet gebonden aan de tempel, maar je zou het anders kunnen zeggen. Calvijn zegt: deze dichter is niet zo hoogmoedig om te denken dat hij de tempel niet nodig heeft voor vroomheid en aanbidding. Hij heeft geen vleugels om naar de Heere te vliegen maar gebruikt de ladder van de middelen. De ladder van de Godsdienst, Gods huis, samen. Dus niet gewoon enkel en alleen de tempel, kerkdienst, eredienst. Coronatijd, het is toch niet alleen kerkdienst, het is toch breder? Maar niet denken dat onze geestelijke vleugels zo sterk zijn dat we zonder de ladders van de eredienst naar God gaan.

Waarom zou ik naar de kerk gaan, dat boekje schreef Van Ruler. Kans op bekering te lopen. Lofzang te zingen. Ambt te bekleden. Ik citeer er vaak uit. Kan het zonder? Van Ruler schrijft: er zijn er misschien enkelen die dat kunnen, geloven zonder de kerk. Maar die het misschien zouden kunnen, zouden het niet doen. Zij weten dat ze verantwoordelijkheid hebben voor ander. Zonder de kerk, kerkdienst? Nee.

We moeten het verschil tussen OT en NT dus niet groter maken. Psalm 42 en 84: verlangen naar de tempel. Maar wij hebben de ladder nodig. Moeilijk om vol te houden, daar komen we achter. Beginnen we dat niet te merken?

Ziet u die dichter zitten? De herinneringen zijn met hem aan de loop. En dan spreekt hij zichzelf toe: wat buigt u zich neer? Hoop op God! Een neergebogen ziel. Een ziel die onrustig is. In het refrein zitten drie stappen.

a) Twee vragen

Eerst twee vragen. Wat buigt u zich neer? Wat bent u onrustig? Retorische vragen. Ziel waarom buig je je zo naar beneden? Waarom laat je je vleugellam slaan. Het werkwoord kan je ook vertalen met: oplossen, wegslaan. Oplossen door de hitte, gemis, omstandigheden. Ja, maar dat gebeurt gewoon. Dat is passief? Je kunt het alle twee vertalen: buig je je neer, als daad. En door omstandigheden. Zo jezelf toespreken.

Waarom zou dit in de Bijbel staan? Omdat dit toch een ervaring is die velen herkennen? Zouden we deze woorden ook niet toch onszelf kunnen zeggen? Laat die neerbuiging en die onrust los. Laat die eens varen. Het wordt niet ontkend dat het er is. Ook niet overschreeuwt.

b) Inwachten

Het refrein gaat verder. Hoop op God. Een opdracht. Als een antistof. Een medicijn tegen de verslagenheid en onrust. Hoop op God. Dan moet het oog omhoog. Moet je van jezelf afkijken. De in zichzelf geslotenheid loslaten. Met dat je weg kijkt, ben je vanzelf bevrijd. Soms zitten mensen in zichzelf. Als ze aangesproken worden, moet het hoofd omhoog. Hoop op God. Afkijken van jezelf en de omstandigheden. Opkijken naar Hem die zich in Jezus Christus zo heerlijk heeft geopenbaard. Ik zal u rust geven. Vrede. Niet een hoop: we zullen er het beste van hopen. Nee. Verwachtend hopen. Ingespannen wachten. Niet we zien wel of het komt of niet. Dan wacht je niet. Verwachten! Of zo u wilt: inwachten. Wijlen dr. Van Brummelen zei dat ooit eens tegen mij. Als een klein kind, in bed, je ligt te wachten, papa zou je nog een kus geven. Inwachten. Je hoort geluiden op de trap. In het zeker weten dat Hij komt, ingrijpt. Dat Hij het vertrouwen weer zal voeden. Ik blijf den Heer verwachten.

Hoop op God. Zo spreekt de dichter zichzelf toe. Niet: hoop op jezelf. Verwacht het nou maar van jezelf. Jij kunt het. Er komen andere tijden. Nee. De Bijbel gaat radicaal in tegen denken waarin mensen zichzelf moeten verlossen. Het staat zo haaks op het levensgevoel van vandaag. Ook vaak in de kerk. Wij hebben zelf verlossingsideeën. Anker, symbool van de hoop, in Hem. En in Zijn beloften! Zoals je vader of moeder zei: ik kom je straks nog een kus geven. Al duurt het lang. De dichter spoort zichzelf aan. Hij verwijst naar omhoog.

Hoop op de Vader van Jezus Christus. Stel op Hem je vertrouwen, die de Godverlatenheid van binnen uit kent. Wij spreiden liever de risico’s. Beetje hopen op God, beetje op onszelf. Maar je hele hart op Hem! Je helemaal aan Hem toevertrouwen. Je zorgen, ziekten, zonden, in daad en houding, in houding. Met die vuile bron van wanbedrijven. Hoop op God! Hij is de volkomen verlossing. Hij! Hij is de volkomen Verlosser.

Er zit veel heimwee en verlangen in deze Psalm. Het refrein. En dan komt deel twee van de psalm, de klachten. En het gebed. Vanwege tegenstanders. Mensen die van God niet willen weten? Waarom blijf je op God hopen joh. Stop daarmee. Ze honen. Het moet toch in dit leven bewezen worden? Het helpt niet veel hè, in dit leven. Als je kijkt naar de omstandigheden niet nee. Die worden. Het beter of juist nog aangrijpender. God verlost niet altijd in dit leven. Niet: nu gaat het de goede kant op. Soms vindt er een verdere afbraak plaats. Die vijanden willen het nu zien. Waarom zou je bidden, naar de kerk gaan? Het levert toch niets op? Niet zo nee dat de omstandigheden veranderen. Hoop die gezien wordt, is geen hoop. Romeinen.

c) Volkomen verlossing

Dat kan soms naar binnen slaan hè, bij jou. Dan denk je: vergeet U mij. Mijn Rots! Dat wel. De bodem van je bestaan. Maar daardoor vergeten? En dan weer dat refrein. Een soort zelftherapie. Ik zal Hem toch loven! Niet omdat wat Hij geeft, maar om wat Hij is: de volkomen verlossing! Dat ik met lichaam en ziel zijn eigendom ben. Hij verlost van zonde, schuld, dood. De Heiland is Hij.

Van heimwee en klacht naar gebed. Ik ga niet het derde deel met u langs. Maar het is een gebed. Die in zichzelf gesloten mens is al bevrijd. Hij richt zich op God. God is de God van vreugde en blijdschap. Gebed. En dan weer het refrein.

We leven in gekke tijden hè. Waar gaat het precies naar toe? Een totale lockdown of toch niet? Een tweede golf, komt het dichtbij. Eerste golf nauwelijks situaties in de gemeente, ook in Den Haag. Nu wel. Wat een onrust. Er wordt gerammeld aan de zekerheden van ons bestaan. Ik ga geen stoere praat houden. Wij zijn even bang als iedereen. Het kan ons overspoelen. Maar toch. Worden we op onze fundamenten gezet? Waar ligt onze vastheid? In de omstandigheden? Of buiten onszelf? En buiten onze omstandigheden? Het anker ligt niet in je eigen ruim – dat zou dwaas zijn. Bij rustig weer kan dat misschien. Maar zodra er iets storm komt, dan moet het anker eruit. Overboord. Hoop op God!

Zo zong die dichter zichzelf moed in. Door bij zichzelf vandaan te gaan. Dat is mooi. Door buiten zichzelf te hopen. Op God te hopen. Hij is de bevrijder en verlosser – zo kennen we Hem toch in Christus? Hij geeft volkomen verlossing.

Ik weet ook niet hoe het verder zal gaan. Ik weet wel dat je geloof soms aan een enkele regels hangt. Hoor en zing! Wat buigt gij u neder? Wat bent u onrustig? Hoop op God!

Zoek je zekerheid in Hem. Die in Jezus Christus weet wat de Godverlatenheid is. Die weet wat is het als de golven en baren over je heen gaan. Die je Verlosser is. Hoe zing je het uit? Door het in te zingen.

Amen.

Hervormde Gemeente Reeuwijk, Dorpskerk, zondag 25 oktober 2020, 9:30 uur. Dienst met beperkingen (max. 30 personen, geen samenzang) i.v.m. covid-19 pandemie. Schriftlezing Psalm 42 en 43 en Romeinen 8: 18-30.