Paulus loopt met open oren en ogen door Athene. Hij ziet een altaar voor de onbekende god. Als hij even later naar de Areopagus wordt gesleept, gaat hij vrijmoedig het gesprek aan. Paulus begint bij het begin: bij God als Schepper van al het zijn, de Schepper van de kosmos. Wij hebben God niet in onze vingers; Hij draagt ons in Zijn armen. Hij is niet ver van ieder van ons. In Hem bewegen en leven wij. Als Paulus Jezus en Zijn kruis ter sprake brengt, roept dat weerstand op. Ook interesse en geloof. Jezus kwam in onze gebrokenheid en zal eenmaal alle dingen rechtzetten.
Geroepen gemeente van Jezus Christus, hier in de kerk maar ook thuis, hebt u ook wel eens een gesprek met iemand over het christelijk geloof? Met iemand die niet of anders gelooft? Of die het niet precies weet? Ik bedoel niet een praatje. Een praatje over het weer, vakantie, lied en leed in de vakantie. Dat zijn goede praatjes trouwens, daar moet je nooit minderwaardig over doen. Niet zeggen: dat is niet geestelijk. Het gewone leven delen! Zo wordt duidelijk dat volgelingen van Jezus hele gewone mensen zijn: die genieten, bang zijn, vrolijk zijn. Er wordt soms naar gelovigen gekeken alsof dat een ander type mens is. Terwijl Paulus zegt: wij zijn een geslacht. Als het om die gewone praatjes gaat, is er nog een wereld te winnen.
Maar ik bedoel vanmorgen even een gesprek over het geloof, over Jezus. Mooi als dat gebeurt! Prachtig als die mogelijkheid zich voordoet. Niet een boodschap dumpen; nee, dat vraagt vertrouwen. Hoe doe je dat precies? Daar is niet een receptje voor. Elk mens is anders, elke situatie is anders, je bent zelf ook niet altijd hetzelfde.
Paulus is in Handelingen 17 in gesprek geraakt over het geloof. Een discussie zelfs. Hoe dat zo gekomen is, dat weten we: hij heeft al lopend door Athene afgodsbeelden gezien. Het heeft hem geprikkeld. Het doet hem pijn. De God van Israël loopt daarin eer mis. Het doet hem pijn om de mensen die deze goden dienen, die vaak zo bang en onzeker zijn. Al die altaren en tempels hebben niet veroorzaakt dat hij hoofdschuddend de stad verlaat en zich op de Bible Belt gaat vestigen. Nee. De afgoderij stimuleert hem juist om anderen op te zoeken. Om het gesprek aan te gaan. Er klontert al genoeg zout in het potje.
Hij raakt in gesprek met de Stoïcijnen en Epicureeërs. Belangrijke filosofische stromingen die nadachten over de verhouding tussen God en de mens, over hoe het leven geleefd moet worden. Dat Paulus dat gesprek aangaat, daar schuilt een zekere fiere houding in. Niet wegvluchten. Ook niet: uit de hoogte. Dat niet. Het is ook niet gelijk in de verdediging gaan of zo. Een opgewekt christen is geen hoogmoedige betweter. Laten we niet doen alsof wij God begrijpen. Wel een fierheid, de schaamte voorbij. Zou daar de tijd niet rijp voor zijn? Er groeit toch ook een generatie op die helemaal niet zo gefrustreerd is? Een generatie die misschien niet zo goed weet, maar die je positief kunt inwijden in een eeuwenoude traditie.
Paulus is na dat gesprek meegesleept, letterlijk, naar de Areopagus. Een uurtje discussiëren of is het bij een rechterlijk college? Zitten we in de Rode Hoed? Waar zijn we? Lukas beschrijft heel uitgebreid, dat is niet voor niets. Heel ingezoomd. Dat gesprek heeft een boodschap voor de lezers van Handelingen. Lukas wil dat wij dit heel goed weten wat hier gebeurd is. Een boodschap hoe we kerk zijn, maar ook individueel. Over de gesprekken – over de inhoud en vorm. Lukas heeft dit zo uitgebreid opgeschreven, daar zit een missionaire strategie achter, zeggen sommigen. Of dat zo is, weet ik niet. Het is wel leerzaam. Niet alleen geschiedenis. Het heeft een boodschap. Ik wil vanmorgen bij vier dingen uit deze rede stilstaan. Die worden steeds korter, wees gerust.
- Het altaar van de onbekende god
- Hij is de Schepper – niet ver van ieder van ons
- Jezus Christus in het oordeel
- Verschillende reacties
1. Het altaar van de onbekende god
Daar staan we als eerste bij stil. Wij zeggen: wie bewaart, heeft wat. Wie zijn ogen open heeft, ziet wat. Paulus had zijn ogen open. Hij zag een altaar voor een onbekende god. Hij bracht dat in. Belangrijk om met open oren en ogen te leven. Soms zie je iets, zomaar midden in de stad.
Zou het een groot altaar zijn geweest? Prachtig versierd? Of klein, opvallend? Je kent die god niet…? Veel over te doen. Gebouwd om god niet te vergeten? Beter een teveel, dan zijn we in elk geval gedekt. Dat zou kunnen. Onderzoekers vonden in andere plekken ook zulke altaren. In vers 22: Atheners zijn zeer vroom, religieus, godsdienstig. Godsdienstig betekent ook zoiets: ze zijn bang, bijgelovig. Misschien daarmee te maken. Misschien die god overgeslagen, dan komt hij met een plaag straf…? Weet je wat, we bouwen een altaar voor de onbekende god.
Paulus sluit aan bij dat altaar. Maar dat is wel een kritische aansluiting. Want deze onbekende God, zegt hij, woont niet in tempels met handen gemaakt. Je kunt Hem niet afkopen met een altaar – je kunt Hem niet op een sokkel aansluiten. Hij sluit aan bij de Epicureeërs, met wie hij in gesprek was. Zij wilden de mensen bevrijden van angst. Natuurlijk hoor je in die religiekritiek ook tonen uit het eerste testament, uit de profeten. Denk niet dat je God blij maakt met een paar offers (Amos); deze God is van een andere orde (Jesaja).
Vinden wij dat raar, zo’n altaar voor de zekerheid? Dan ben ik een beetje gedekt. Maar ik denk dat dat type godsdienstigheid diep in ons zit. Dat is de heiden in elk mens. En van deze heiden zijn we echt niet zomaar af (al zijn we christen geworden). Dr. Vreekamp (hij preekte hier vaak) zei vaak dat de heiden diep in ons zit. Dat kan dus ook. Dan gaan we met de HEERE om als ware Hij een onbekende god. Ik kan niet slapen als ik niet gebeden heb. Ja? Omdat je echt zoveel van God houdt? Hem nog even spreken, liever dan dat? Of is het de angst, de heiden in ons. Hem tevreden stellen met een avondgebed? Doe je het dan niet eigenlijk voor jezelf, voor je rustige gevoel? Dat is de heiden in ons. Zo bezien staan we niet ver af van die mensen daar. Al richten wij geen altaren op. Maar die heidense manier van denken zit in elk mens. De heiden in ons.
Er is ook een andere lijn als het om dat altaar gaat. Misschien opgericht door iemand die godvrezend was; iemand die weet had van Israëls God. Hij is onbekend. Heeft geen beeld. Niet te manipuleren. Geen Naam waarmee wij Hem in onze macht kunnen trekken. Niet af te beelden, verborgen. Zo is het toch ook? Israëls God is toch de God die verborgen aanwezig is? Verborgene die bij ons bent. Verborgen aanwezig deelt U ons bestaan. Een accent dat wij nodig hebben: dat God in het verborgene werkt en dat hij de Verborgene is. Daarom moeten wij niet doen alsof we God begrijpen. Niet een God die we met tien avondjes Alpha Cursus kunnen uitleggen – hoe goed die cursus ook is. Verborgen aanwezig. Ja, zo is Israëls God. In die zin: onbekend?! God is geen simpele God die er altijd voor je is, die je alleen maar troost als jij genoeg bidt. Of altijd met een ernstige frons, je zonden telt, een scheidsrechter. Zulke goden kloppen niet. Dat is te bekend. Dat is te klein menselijk.
Ik denk aan dit verband aan mijn eigen leven, u weet dat wel. Mijn vader overleed toen ik 12 jaar was. Hij zakte zomaar in elkaar. Waar was God?! De simpele goden kwamen op mij af. Die werden mij ook geschilderd. ‘Het zijn geen mensen hoor die het je aandoen’, zeiden de mensen. ‘God neemt Zijn liefste kinderen het vroegste weg.’ Ja, en wij dan?! Wat een simpele God… Of die andere god, ja dat was ook simpel: ‘Dit heeft God niet gedaan hoor, dit is van de duivel.’ Dan heb je misschien wel een schone god, maar wel een met slappe handen. Maar zulke goden zijn bekende goden, daar kwam ik toen achter. Volgens onze systemen, patronen. De tegendelen lijken erg op elkaar, die zeggen precies hetzelfde. Israëls God is de onbekende God, verborgen aanwezig, heel vaak op de manier van het kruis, zo anders.
Ik denk aan woorden van Augustinus: ‘Wie is God behalve onze God? U bent de hoogstverhevene, de volmaakt Goede, de machtigste, de barmhartigste, de rechtvaardigste, de meest verborgene en de meest aanwezige God.’ [Conf. I, 3, 4] Mooi he, dat hij dat tegelijk zegt. ‘De meest verborgene en de meest aanwezige.’ Kijk, dat is de onbekende God. Niet een die wij uittekenen op de achterkant van een bierviltje. Diezelfde Augustinus die zegt: ‘Wat kunnen wij met al onze woorden over U zeggen? Mijn God, mijn leven, mijn hartsverlangen. Wat zegt iemand eigenlijk als hij over U spreekt? En toch: wee de mensen die over U zwijgen. Want zij zijn stom, al hebben ze nog zoveel woorden.’ [idem] Dat doet Paulus dus niet. Hij spreekt over God die verborgen aanwezig is. Over Israëls God. Ja, over Hem kunnen en mogen we toch vertellen. Juist omdat we mogen geloven dat in elk mens, hoe heidens ook, een diep verlangen is naar God. Elk mens! Dat zegt Paulus tenminste.
2. Hij, de Schepper, is niet ver van ieder van ons
In Hem bewegen wij ons. Wat een woorden! Hij, Israëls God. Hij is niet een of andere stamgod. Hij is omvattender. Hij is de Schepper van de hemel en de aarde. ‘Gij aarde, zee en eiland, verheugd u in Uw Heiland.’ Hij is de Schepper van de kosmos. Hij is de Schepper van alle zijn. Daar begint Paulus: bij het zijn. Bij alles wat we aan Hem te danken hebben. Dat zit toch opgesloten in Zijn Naam: JWHW. Ik ben die Ik ben, Ik zal zijn die Ik zijn zal.
We moeten dus bij het begin beginnen. Christen hebben wel eens de neiging te beginnen over vergeving of de toekomst en dat zijn natuurlijk hele christelijke noties, maar dat hangt dan ook wel in de lucht zo. Beginnen bij het begin! Bij het zijn. Daarom zijn die gesprekjes over koetjes en kalfjes zo belangrijk, dat zijn gesprekken over het zijn! ‘Laat mij door de wereld gaan met open ogen, open oren om al uw tekens te verstaan.’ God de oorsprong van alles. Oorsprong, doel en zin. Er is een ‘eenvoudig geestelijk wezen (…), dat wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzichtbaar, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige fontein van al het goede.’ [NGB artikel 1] En deze God heeft met alles en iedereen te maken. Dus kan je open en met iedereen het gesprek aangaan. Dus sluiten we niemand buiten. Niemand. Deze God is niet ver van ieder van ons! Nou, wat hebben er voor types gestaan: Stoïcijnen, Epicureeërs, een verdwaalde jood en Paulus staat er ook nog. Deze God is niet ver van ieder van ons.
‘Ja,’ zegt mijn onkerkelijke vriend, ‘jij zegt dat God daar ook nog een handje in heeft?’ ‘Ja’, zeg ik dan, ‘nee, ik weet ook niet precies. Maar ik weet wel dat God het leven draagt.’ Maar als Hij niet ver van ieder van ons is? Waarom erkennen we Hem dan niet? Ja, we zijn verblind. We zijn dichtbij – maar toch, dat kan toch, dat je heel dichtbij bent, maar het toch niet ziet? Dat je ergens moet zijn, maar dat je achteraf denkt, als je er bent, ik heb er lang om heen gedraaid. (…) Dat kan: je kunt heel dichtbij zijn, maar een stap, een straat verder. Hij is niet ver van ieder van ons. Maar hoe komt het dat je het toch niet ziet? Verblind? Weerstand? Ja, dat weet u toch? Hoe kan dat soms zijn: een knieval? Het kan ook weerstand zijn. Niet alleen onbekendheid. Soms is het ook weerstand. En toch, de zonde, verblinding. Die heeft het beschadigd en verduisterd. Maar niet het zijn vernietigd.
Augustinus, de man die allerlei goden heeft gediend, zei: ‘U was altijd al bij me, ook toen ik niet bij U was.’ En als ik in gesprek ben met mensen, kan ik denken: ‘die doet nergens aan.’ Dat kan oprecht zijn. Maar… ik belijd toch ook dat hij of zij in God beweegt. Hij is niet ver van ieder van ons. Goed onthouden hoor. Wij denken: die is wel geïnteresseerd, die niet. Hij is niet ver van ons. Van elk mens! Elk mens is naar Hem toegeschapen, naar die God van Israël.
En Jezus dan? Als dat zo is, waarom moeten we het over Jezus hebben?
3. Jezus Christus
Kruis, opstanding. Over Hem heeft Paulus het dus ook wel. Niet alleen maar een heel algemeen verhaal. Nee, ook over Jezus. Paulus zocht nou zo mooi aansluiting. Hij zei zulke mooie dingen over God en het zijn. Nu wordt het weer lastig. Jezus. Waarom altijd die Jezus? Nou ja! Er is ook heel veel gebrokenheid en pijn. Juist ook in dat zijn, in dat gewone leven. Kijk, vanuit het schone en mooie naar God wijzen, zo’n blauwe dag als vandaag. Toen ik zo hier heen reed, toen de zon zo mooi opkomt, dan heb ik het eerste lied in mijn hoofd: ‘Aan U behoort, o Heer der heren, de aarde met haar wel en wee.’ Dat kan je prachtig zingen bij een mooie zonsopkomst. Maar als het even niet zo schoon is, was God er dan even niet? Juist vanuit de gebrokenheid van het zijn, van dat gewone leven, Jezus ter sprake brengen. Niet als degene die als grote schoonmaker de boel komt rechtzetten en opruimen. Zo niet. Maar als Iemand die in die gebrokenheid nabij gekomen is. Als Medelijder en Drager. Paulus zegt dat er tijden van onwetendheid zijn geweest. Nu is het anders geworden: het Koninkrijk is nabij gekomen. Mensen moeten zich daarom bekeren. De vervreemding van God moet worden opgeheven. Je kunt dichtbij zijn, maar daarom juist! Deze God wil zo graag met je leven. Laat je doodlopende pad eens voor wat het is. God is er ook voor de blinde heidenen. Blinde heidenen. Dat zijn wij – goed onthouden. Ook al die mensen om ons heen. Moet je niet omheen draaien. Zo lang we in het missionaire als een kat om deze hete brij heen lopen, missen we de kern. Bekering. Niet als een hobby erbij. Nee. Het wordt anders. Die oproep geldt ook ons.
Er is urgentie. Jezus is ook de wereldrechter. God gaat rechtzetten. We worden opgeroepen ons nu al in het spoor van deze Rechtzetter te plaatsen. We geloven niet in een Sinterklaasgod. Als er zoveel onrecht is, is het dan niet heel fijn dat er een oordeel komt? Ik denk dat in toenemende mate. Zeker vanuit de gedachte dat er zoveel krom is in deze wereld. De ene beerput naar de andere gaat soms open. Is er nog íets wat een beetje zuiver is, zoals het ongeveer wezen moet? Nou, niet zoveel he. Nee de zonde die heeft dat… Dan moet je bijna zijn bij de dingen waar geen mensen zijn. Daar kan het soms nog redelijk zuiver zijn. Maar zodra mensen ermee te maken hebben. Pff. Dat geldt ook ons he. Wij zijn ook mensen. Wat een troost: dat er een God die gaat rechtzetten. Dat Koninkrijk is nabij gekomen, dat is toen en daar in Jezus begonnen. Wij hebben ons te voegen in dat spoor, van dat Koninkrijk, dat is ook bekering. Dat kan toch een troost zijn. Inderdaad: een waarschuwende kant zit eraan. Maar ook een troost.
4. Hoe wordt erop gereageerd?
Het laatste. Hoe wordt er nou op gereageerd? Op Paulus die meegesleept wordt? Hij gaat met open oog door de stad. Gaat het gesprek aan. Begint over het zijn. En juist van daaruit over Jezus iets zegt. Hoe wordt erop gereageerd?
Nou ja, hij heeft het over opstanding. Dan wordt het vreemd. Dan wordt er gelachen en gespot. Anderen zijn wel een beetje geïnteresseerd. We zullen u hierover nog wel eens horen. Sommigen mannen sloten zich bij hem aan: Dionysius de Areopagiet en Damaris.
Als je heel cru wilt indelen: spot, interesse en geloof. Nou, dat is misschien niet helemaal zo in drie vakjes in te delen, maar ergens is dat wel de range. Dat is vandaag de dag niet anders. Zo zal het wel zijn. Zo gaat het. Maar spot is ook een vorm, daar zit wel betrokkenheid achter. Onverschilligheid vind ik vaak ingewikkelder. Mensen die zeggen: ‘Zoek het maar uit, fijn voor jou.’ Dan moet ik wel in hun zijn geïnteresseerd blijven. God is ook niet ver van die mensen. Al houden zij zich soms wel ver van God. Dat is trouwens toch ook herkenbaar voor onszelf, dat wij er af en toe geen zin in hebben. Spot, interesse en geloof. Zo staat Paulus er in. Zo staan wij moedig in deze wereld. Dan zeggen we: dat is Gods wereld.
Aan de ene kant, een onbekende God. Niet wij hebben Hem in de vingers. Geen simpele God. In een hoogmoedige bui denken we soms dat we God betere begrijpen dan Hij zichzelf begrijpt. Nee. De God die de kosmos heeft geschapen, die Israël heeft verkoren, die in de Zoon van Israël, Jezus Christus, in de gebrokenheid is gekomen. En die van daaruit zo zwak en tegelijkertijd zo krachtig werkt. En die middenin die kromme wereld, in het groot en klein, Zijn Koninkrijk gaat vestigen en de boel gaat rechtzetten. Elke keer moet ik bekeerd worden tot dat spoor. Tot Hem die ik niet zomaar in mijn vingers heb, maar die mij in Zijn handen draagt.
Die reacties? Ach, die laat ik maar bij God. Daar weet Hij wel weg mee. Als ik zelf maar bij deze God blijf. En juist daarom ben ik hier. Om ervan te horen. Van Hem. Wie Hij is. De God die onder mijn zijn is. Mijn zijn gegeven heeft. Elke adem is van God. ‘Aan U behoort, o Heer der heren, de aarde met haar wel en wee.’ En ook mijn adem. Om weer te horen van die God, die in mijn gebrokenheid, zelfzuchtigheid, egoïsme gekomen is. Waardoor ik gebroken raak en anderen breek. Die mij gedragen heeft. En zo kom ik tot geloof. Telkens weer opnieuw. Van die God getuigen. Hij is niet ver van ieder van ons. Van ieder van ons. Waar dan ook in Gorinchem. Goed om even te bedenken. Mensen kunnen soms wat verder van elkaar zijn. God is niet ver van ons. Het is allemaal even dichtbij, welke afstand je ook bent. O God, houd mij in het spoor van Jezus Christus, die gekruisigd is en opgestaan is, en leeft.
Amen.
Waak op, mijn ziel, loof d’ Oppermajesteit.
Wat zijt Gij groot! wat spreidt Uw heerlijkheid,
Geduchte God, al luisterrijke stralen!
Zij baart ontzag door al de hemelzalen.
Het blinkend licht bedekt U als een kleed;
De hemel, dien G’ als een gordijn verbreedt,
En uitspant voor Uw Goddelijke woning,
Verbergt voor d’ aard’ Uw prachtigste vertoning.Ik zal, zolang ik ’t levenslicht geniet,
Gods mogendheid verheffen in mijn lied.
Ik zal mijn God met lofgezangen eren,
Terwijl ik nog op aarde mag verkeren.
Mijn aandacht zal op Hem gevestigd staan,
En met vermaak Zijn grootheid gadeslaan;
Ik zal mij in den God mijns heils verblijden,
En dag op dag aan Hem mijn psalmen wijden.De zondaar zal verdelgd zijn op Gods wenk;
De boosheid zal vergaan, eer ’t iemand denk’.
Waak op, mijn ziel, wil uwen Schepper eren;
Gelooft zij God; men loov’ den HEER der heren!– Psalm 104 vers 1, 17 en 18 (berijming 1773)
Protestantse Gemeente Gorinchem, Grote Kerk, zondag 30 januari 2022, 9.30 uur. Schriftlezing Handelingen 17:15-34.