De Heere Jezus Christus predikt de komst van het Koninkrijk en roept op tot bekering. Hij kan – in tegenstelling tot eerdere en andere leraren en profeten – op Zichzelf wijzen. Hij is de weg, de waarheid en het leven. Dat is de inhoud en het doel van Zijn prediking: dat wij mensen de Zaligmaker nodig hebben.

Naar aanleiding van deze tekstwoorden willen we nog letten op Jezus’ prediking. Een viertal korte gedachten vanmorgen:

  1. De tijd
  2. De plaats
  3. De inhoud
  4. Het doel

1.

De tijd van de prediking van de Heere Jezus. Jezus heeft de prediking van Johannes de Doper voortgezet. De voorloper. Van toen aan, zo begint de tekst. Nadat ogenblik dat God vanuit de hemel die wonderlijke woorden sprak: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb. Na de verzoeking in de woestijn. En nadat Johannes in de gevangenis is gezet.

De tijd die door God in de stilte van de eeuwigheid was bepaald. Hij zou als Leraar der Gerechtigheid het land doorgaan. Wat een verschil met andere leraars en profeten. Die gingen ook het land door! Al die andere leraars hebben van zich af moeten wijzen. Die moesten, net als de Doop, heen wijzen naar Christus die komen zal. Christus kan op Zichzelf wijzen. Hij kan de vinger op zichzelf zetten. Ik ben! Hij kan zeggen: Ik ben de beloofde Messias. Ik ben de Deur, de Herder der schapen. Hij kan, zoals een ander nooit eerder kon doen, Zichzelf aanwijzen. Hij de Middelaar die in het OT werd aangewezen in de offer dienst. Abraham en de andere heiligen hebben naar Hem uitgezien en verlangd.

De tijd. Welke tijd is dat geweest? Ja, aan het begin van onze jaartelling zegt u. Dat is waar. En dan even te letten op de omstandigheden. Een bijzondere donkere, benauwde tijd. Een geesteloze tijd. Alleen, op een uitzondering na, uiterlijke godsdienst. De keizer van Rome had het voor het zeggen in het land van de belofte. De keizer had wel vrijheid van godsdienst gelaten, maar ze lagen onder de regering van de keizers naar Rome.

Men zag wel uit naar een Verlosser. Maar naar een Davidische koning die het Koninkrijk weer zou oprichten. Een enkeling zag maar uit naar Hem voor persoonlijke verlossing.

Johannes was in de gevangenis geworpen. Zijn korte bediening was voorbij. Die na mij komt… Jezus is na hem gekomen om voor hem te komen. Zo gaat Jezus uit.

2.

Als we dan letten op de plaats waar we Jezus zien, de plaats waar Hij predikte, moeten we niet denken aan een plaats, Kapernaum. Ook de steden (vers 14-16). Een vervulling van de profetie. Van Jesaja. Het volk dat in duisternis was. Dat daar woont. In de schaduw van de dood. Over hetzelve is een groot licht opgegaan!

Opmerkelijk dat de prediking niet begint in Jeruzalem. Dat zou je verwacht hebben. Dat Hij begint met Zijn prediking op de plaats waar de godsdienst wordt betracht. En waar de offers worden gebracht. Toch begint Hij niet daar.

Hij begint daar waar het het donkerst is. Waar de invloed van het heidendom het sterkst is. Midden in een gebied dat door Jeruzalem en omstreken wordt veracht. Is het niet verwonderlijk? De plaats waar Hij geboren werd: dat kleine, nietige stadje Bethlehem. Dat stadje van die herders. Herders keek men niet aan. Veracht. Gruis was het. Daar wil je toch niet geboren worden?

Nu begint Hij de prediking in een gebied, nee, daar heeft men geen hoge pet van op. De invloed van het heidendom is nergens zo groot als in Galilea. Het is waar, er zijn nog wel synagogen te vinden. Nog wel kerkgebouwen, zouden wij zeggen. Men kwam er op de sabbath wel naar toe. Behalve een enkeling was het vorm. Uiterlijke godsdienst.

Wat woont er voor een volk rondom dat meer? Een volk in de duisternis. Een volk dat wandelt in het land van de schaduw van de dood. En dan de vraag, ja, heb ik mijn leven daar al in leren kennen? Die heidense invloeden hè, die zijn groot. Hoe is het in ons leven? De heidense invloeden. Uw, jouw, mijn leven. Heidense invloeden kan je ook gestalte geven in het verborgene. Of naar buiten toe openbaren.

Verborgen; met de hele wereld meegaan zonder dat iemand het ziet. Als we op onze kamer zijn. Indrinken van het duivelse vergif. Stapsgewijs onze opvoeding die onze ouders ons biddend gegeven hebben, aan het verwoesten. Onze ouders hebben beloofd bij het doopvont, zoals deze ouders zojuist, een christelijke opvoeding te zullen geven. Biddend hebben ze dat betracht.

Als je je blijft spiegelen aan de wereld, ja… We zullen met de wereld eeuwig moeten vergaan. Die duivelse invloed komt in ons persoonlijke leven openbaar. Is er vandaag nog verschil te zien tussen de heiden die over straat gaat en ons, met een gedoopt voorhoofd. Is er verschil zichtbaar? Ik bedoel het alleen nog maar het uiterlijke. Willen we laten zien dat het waarde heeft dat we op het erf van het verbond geboren zijn en dat we het teken dragen? In de winter gaan we nog wel goed gekleed. Maar straks in het voorjaar en in de zomer: zo kort, strak, open mogelijk. Ik bedoel mannen en vrouwen. Wie beseft dat de HEERE zo terstond na de val, terwijl de mens nog in het paradijs was, dieren heeft moeten slachten om de dierenvellen te gebruiken om de schande van de naaktheid te bedekken? Als we het heidendom navolgen, wie beseft dan nog dat we ons oordeel van de HEERE waardig maken? Is het dan geen wonder voor u, mij vandaag dat de prediking, de verkondiging van het Woord, nog uit mag gaan? Vandaag! Zoals toen, in de tijd van de Heere Jezus. In Galilea.

3.

De inhoud van de prediking. Hij geeft Zijn hoorders een opdracht. Die is niet tweeledig in te vullen of uit te leggen. Bekeert u! Zo zien en horen we de Heere Jezus gaan in die steden en dorpen. Bekeert u!

Dat is voor die hoorders een hele vreemde prediking geweest. Wij begrijpen toch wat u bedoelt? We hopen dat wel. Maar daar in Galilea en ook in het kerkelijke centrum in Jeruzalem, als daar over bekering werd gesproken, begreep men niet wat bedoeld werd. Bekeert u! In Jeruzalem, in de synagoge, in Galilea: dat werd niet meer gehoord.

Wat dan wel? Een prediking dat je in de weg van deugden de zaligheid kon verdienen. Maar niet in een weg van wedergeboorte. Dat de mens een Zaligmaker nodig heeft!

Nu gaat Jezus zelf uit. Om in het noorden van het land de prediking uit te laten gaan. Met de opdracht: bekeert u!

Die opdracht komt ook tot u en mij. Een opdracht tot levensvernieuwing. Om te keren, bezinnen, terug te laten keren. Terug te laten keren, waar naar toe, naar wie? God! We zijn bij Hem vandaan gegaan. Dat is de opdracht. Geldt vandaag nog. Die opdracht komt ook tot ons – hoeveel jaar al? Misschien is er iemand die zegt, die prediking heb ik al zo vaak gehoord. Ik ben elke keer weer in de schuld gebracht. Ik zou het wel willen, maar ik kan het niet. Weet u, als dat echt zo is, als dat echt zo is, dan is dat taal van iemand die de eerste stapjes van die bekeringsweg al gezet. Want, want: voor die tijd was het niet alleen, ik kan het niet, maar ook: ik wil het niet. Ik wil het wel, maar dan aan het einde van mijn leven. Ik wil het wel, om de zondestraf te ontgaan. Als de HEERE een mens stilzet en omkeert, op die weg terug, weet u, dan gaat zo’n ziel met smart uitroepen: HEERE, nou heb ik het nooit gewild. Maar ik kan het niet. Dan wordt die onwil niet alleen tot zonde en schuld. Ook die onkunde. Tot zonde en schuld.

Terugkeer tot God! Hem heb ik verlaten. Ik heb Hem de rug en nek toegekeerd. Ik moet bekeerd worden. Tot en naar God. Maar mijn verleden zit ertussen. Dat is een berg. Dat moet worden ingeleefd. Zulke zielen gaan dat inleven. Het verleden als een berg tussen God en mij. Ik kan er niet over en heen en langs kijken. Je mag ook spreken van een kloof. Die kloof heb ik door mijn verleden geslagen. Dat moet er nu allemaal tussenuit. Anders kan ik niet tot God terugkeren. Zo’n ziel wil er alles voor doen en laten. Een ogenblik: ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en zeggen: vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben niet meer waardig uw zoon genoemd te worden. Maak mij een van uw huurlingen. Waarom zei die jongen dat? Die jongen had ingeleefd: ik ben een plaats in het Vaderhuis niet meer waard. Maar een plekje in de schuur, dat zou al zo’n groot wonder zijn.

4.

Met een enkel woord letten we op het doel. Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Dat zijn bekende woorden. Johannes de Doper heeft die woorden ook al uitgesproken. Jezus zegt het hier weer. Bekeert u want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Wat bedoelt Hij?

Die woorden betekenen niets anders dan: Christus, de Koning van het Koninkrijk, is gekomen. Als Hij zegt, bekeert u, want het is Koninkrijk is gekomen. Hij wijst op zichzelf. Hij is de deur. Hij heeft die deur willen openen in die gang die Hij gemaakt heeft van kribbe naar kruis. Ja, tot en met het graf. Hij heeft die poort, die door onze zonden dicht geworpen is geworden, willen openen. Voor wie? Voor de inwoners en onderdanen van dat Koninkrijk.

Wie zijn dat? Mensen die zichzelf een plaats daar niet waardig achten. Die zich een plaats in de duisternis, voor eeuwig, hebben waardig gemaakt. Die zichzelf als een buitenstaander hebben leren kennen. Wat een wonder: nu is het Christus geweest, die gaat die buitenstaanders binnen de poort van dat Koninkrijk trekken. Onbevattelijk, onvergetelijk. Hij als Borg, Middelaar, Herder. Hij gaat zich openbaren aan hen, zo. Onvergetelijk als Hij zich als de weg, waarheid en het leven gaat openbaren aan een die werkelijk vastgelopen is. Wat een wonder wordt het dan als Hij een schaap gaat ophalen en oprapen. Hij neemt het schaap op Zijn schouders. En brengt het in het Koninkrijk. De deur die ik dichtgegooid heb, die ik nooit meer open kan krijgen, Hij heeft die deur nu willen openen. Door die volle prijs aan het recht van God volkomen te betalen en dat plaatsbekledend. In de plaats van. Hij stelde zich onder Gods wet. Hij wilde zich laten dopen. Hij stelde zich onder de instellingen van Zijn Vader. Aldus betaamt het! Zo heeft Hij zichzelf als het enig offerlam gegeven. Met die dure prijs van Zijn dierbare hartebloed heeft Hij die poort ontsloten. Zijn bloed is de sleutel van die deur. Op grond van Zijn verdienste zal het waar worden: opdat Mijn Huis vol worde. Het Koninkrijk van God is dat. Dat Vaderhuis. Hij zei tegen Zijn jongeren, in de nacht waarin Hij verraden werd: in het Huis Mijns Vaders zijn vele woningen. Ik ga heen om u plaats te bereiden. Dat plaatsbereiden gaat nog voort op grond van Zijn plaatsbekleding.

In dat Koninkrijk zal het eeuwig vrede zijn. De zondebreuk zal eeuwig geheeld zijn. Dat Koninkrijk zal de verzoende betrekking met een drie-enig God eindeloos en storeloos worden ervaren. Daar wordt gezongen met de dichter: Mijn God, ik zal U eeuwig leven.

Amen.

Gereformeerde Gemeente Veen, Thaborkerk, zondag 12 januari 2025, 9.30 uur. Schriftlezing Mattheus 4:12-25. Doopdienst (twee dopelingen).