Ds. D. Siebelink

Psalm 118: 19-29

11 september 2016; Ichthuskerk; 18.30 uur; voortzetting + dankzegging Heilig Avondmaal

 

Doe de poorten van de gerechtigheid voor mij open. In de verzen 5 t/m 18 hoorden we een enkeling spreken over de benauwdheden. In die ene spreekt de geschiedenis van Israël. Feest van Pascha en Sukkoth, trokken de stammen op, naar het door de Heere verkoren huis. Zou je zo voor kunnen stellen: voorafgaande, t/m vers 18, buiten de poort beleden en gezongen is. Nu aangekomen bij poorten tempelcomplex. En gesloten deur houd je tegen. En het is niet vanzelfsprekend dat die deuren open gaan. Doe mij de poorten open van Uw gerechtigheid. Dat is een bede, verzoek. Dat sluit alle vanzelfsprekendheid uit. Hij die daar woont, die zo goedgunstig is om de poorten te openen. Komt elke keer weer alleen van Zijn kant.

Ook vandaag, uw gaan naar het huis van de Heere. Het is de Heere die de deuren opent, gelegenheid geeft, de tafel gereedmaakt, de nodiging doet uitgaan. Zo ook voor Israël. De poort der gerechtigheid, voor mij open.

Dat is dus de poort waardoor rechtvaardigen mogen binnengaan. Wie is dat? Staat niet dat dat de Israëleieten zijn, levieten of priesters. Nee: rechtvaardigen. Niet bepaalde bevolkingsgroep. Waardoor zijn wij voor God rechtvaardig? Kan je lezen in de catechismus. Waardoor rechtvaardig, waardoor binnengaan? Wat geeft toegang tot de tafel? Waarom heeft Hij de poort wijd openstaan? Wel, in die tempel staat het altaar, het verzoendeksel, dat ligt boven de wet van God. Boven die tien woorden, Ik ben de Heere uw God. Gij zult geen andere goden dienen en al die tien geboden, u kent ze wel. Die geboden stellen ons schuldig. Zonde kennis, beseffen dat we in onszelf niet rechtvaardig zijn. Geen recht hebben op die toegang tot de Heere God. Daarom zonden bedenken, dat we inderdaad rechteloos zijn, onrechtvaardig in onszelf. Doe mij de poorten der gerechtigheid open. Er is een deur. Ik ben de deur, zegt Jezus. Zoals het bloed aan de deurposten het teken was van het verlossend handelen van God in Egypte, zo is dat bloed dat ons vrijkocht en red, zo is dat lichaam dat verbroken is, de prijs die betaald is voor u en mij. U bent geroepen tot geloof. Dat dat bloed ook voor u gevloeid heeft. Ook voor u verbroken is. Daarom genodigd. Alle dingen zijn nu gereed.

Waarom nu de poort binnengaan? Wel, omdat God je rechtvaardigt door het geloof, wat Hij gewekt heeft in je hart. Daarom bent u toch gekomen? Leren geloven? Dat dat verzoenbloed ons leven geeft. Dat dat het is waardoor we met vrijmoedigheid mogen toetreden tot de troon der genade. Zo mogen onze voeten staan in de poorten van Jeruzalem, toch? Omdat de Heere getrouw is, Doop. Prijs die betaald is. Wat hebben we dan vanavond nog meer te zeggen dan te danken, voor wat Hij gedaan heeft.

Daarom volgt het danklied. Ik zal U loven omdat U mij verhoord hebt. Ik zal U loven. Erkennen dat U mij tot heil geweest bent. Heil. Dat is eigenlijk het antwoord op de tekst van vanmorgen (vers 5). Omdat U mij verhoord hebt. Hoort u dat? Dankzegging, uur van, leven van, dat we de Heere loven! Omdat we geloven dat Hij ons tot heil geweest is. Heil. Heel maken. Omdat Hij ons tot een gebracht heeft, al die verwarde gedachten, al die dingen waar we naar uit kunnen gaan; Hij neigt ons hart en voegt het saam. Vrees voor Zijn Naam. Lief. God heb ik lief! Want Hij hoort mijn stem. De Heere heeft gehoord. En tot heil geweest.

En eigenlijk herinnert vers 21 aan dat lied van Mozes. Exodus 15 vindt u dat. Als Farao ondergegaan is in de zee. Aan dat lied, dat Paaslied, daar herinnert voortdurend Psalm 118 aan. Hij de overwinning heeft gegeven, pad gegeven, volk droogvoets daardoor geleid. Lied vindt weerklank in Psalm 118. Weg door de zee. Waar moet u dan aan denken? Pad is door de rode zee? Komt voor in het formulier van de Heilige Doop. Een pad gemaakt! Ook voor diegenen die vanmorgen of vanmiddag niet gekomen zijn aan Zijn tafel. Er is een weg dwars door onze onmogelijkheden weg. Die weg is de steen, die verworpen is.

Allereerst aan Israël  denken. Israël, omringt door vijanden, door eeuwen heen bewaard is. Waaruit het heil voortvloeit. Als de hoeksteen. Jezus is de zoon van Abraham. Hij is ook de ware Israëliet. Hij is de gehoorzame zoon. Wet ten einde heeft gebracht. Verworpen, toch, door de bouwlieden, door het godsdienstige Israël. Door de volken en door Israël. Hij werd benauwd, niemand was met Hem. De angst der hel op Hem kwam, toorn van God over de zonde van de ganse mensheid. Hem verlaten, alleen gelaten. Geroepen, niet verhoord. Niet wat Ik wil, maar wat U wilt. Weg gegaan, prijs betalen, zo tot een hoeksteen geworden van een Godsgebouw, wat in eeuwigheid zal verrijzen.

U mag als levende steen daarop worden ingevoegd. Levende steen, gemaakt, gerechtvaardigd in het offer. Vrijgekocht, behouden, ingevoegd in de wereldwijde kerk. Die uit de wereld weggeroepen werden door bediening van het evangelie. Hier en overal. Jongeren en ouderen in vakantietijd, dabarwerk, of hoe dan ook, te zeggen. Dat er Eén is, die een Heiland is, een steen, waarop we bouwen mogen. Alhoewel de wereld er de schouders voor ophaalt. Zo bouwt God Zijn gemeente. Levende stenen die elkaar nodig hebben om een muur te vormen, een gebouw te zijn. De strijdende kerk en de kerk in de hemel. Ouders, grootouders, voorgingen, door de poort zijn ingegaan. Daarom is het zo van belang dat we elkaar erkennen. En gemeenschap vormen. Niet als losse stenen, want losse stenen houden niet. Verbonden door cement van de liefde, broederschap, gemeenschap der heiligen. Zodat als een lid lijdt, alle leden lijden. Verheugen met de zegen van de ander. Dat Godsgebouw, waar liefde woont, elkaar dragen, ook als we menen wat op de ander aan te merken hebben. Niet loslaten, want, de Heere laat nooit los. Nooit los. Het werk van Zijn handen. Hij doet dat Godsgebouw rijzen naar Zijn gemaakt bestek. Door kracht Heilige Geest. Neerzitten aan een tafel. Blij zijn met elkaar, leven van Gods genade. Steen die de bouwers verworpen hadden, hoeksteen, en u een levende steen. Zo loopt Oude en Nieuwe Testament hier door elkaar heen. Jood en heiden door dezelfde poort binnengaan.

Wonderlijk in ons ogen. Werk van de Heere, we leggen het terug in Zijn handen. Het is dankzij de Heere dat u er vandaag mocht zijn, op mocht staan, straks uit mag gaan onder Zijn zegen. Zijn Naam is Heere; Ik ben er, Ik ben er bij! Hoe vaak moet ik dat nog zeggen? Dat dat ons enig houvast is. Ziekte en zorg is. Ik ben er, Ik ben er bij! In de weg die je gaat. Vreselijke ziekte. Of dat hart wat hapert. Ik ben er. Ik heb het toch beloofd; het is van de Heere geschied. Gehoord wie Hij is, wat Hij gedaan heeft.

Dit is de dag die de Heere gemaakt heeft. Die dag waarop die stoet van pelgrims binnen gaan mocht, door de poort, staan voor altaar, waarin ze weten mogen: daar is de Heere. Daar is Hij met ons, daar is Zijn Naam tot een sterke toren en een toevlucht. De woonplaats van de Heere was in Israël aan de tempel gebonden. Wij mogen weten dat dat voor ons niet zo is. Thuis ook, trouw betoond, Zijn barmhartigheid machtig over ons is.

Dit is de dag die de Heere gemaakt heeft, voor Israël. Dag van de Pesach en Sukkoth (in de herfst, oktober). Zo vaak de Heere vergeten in de woestijn, Hij trouw gebleven is. Je zondigt niet goedkoop. Toch doorgeleid en gebracht in land van Abraham, Izak en Jacob. Dit is de dag. Laten we ons daarom verheugen en verblijd zijn. Voor de poort. En door de poort.

Dat is het slot van deze psalm. Door de poort zijn, offer zien, menigte van dieren zien, hoornen van het altaar gebruikt wordt om dieren vast te zetten. Offers van de volken, Sukkoth of Loofhuttenfeest, zeven dagen duurde. Op eerste dag al dat volk rondom de Bimai trok, waar de Torah gelezen werd, Hosanna gezongen. Och Heere, breng toch heil, geef voorspoed! Weet u voor wie dat gebed is? Sukkoth is er het gebed van Israël voor de zeventig volken. Israël geloofde, dat er zeventig volken naast haar bestonden. Elke dag rondom het altaar gebeden, die God niet kenden. Op zevende dag, zevenmaal rondom het altaar. Zevenmaal dat gebed voor de volken. Ziet u dat Israël de steen is, roeping en de taak had, gebed gaande te houden. Israël bad voor de volken. Weet u het nog? Wij zijn geroepen niet alleen te bidden voor Israël maar het ook voor te leven, het leven van dankbaarheid. Hem mogen kennen, Heiland is, gereinigd mogen weten, rechtvaardig mogen zijn door geloof wat Hij schonk. Is immers blijde boodschap. Evangelie wat klinken mag. En daarom mag de gemeente een blijde gemeente zijn.

Vroeger vertelde aan mijn vader dat ik gelovig was geworden, niet zoveel op met juichend christendom. Is me altijd bij gebleven. Ik heb me altijd gestoord aan de ernst van de christen. Daarom gemeenschap en blijdschap aan de tafel van de Heere, heb ik op gehamerd. Ga je toch  niet zitten treuren? Is toch de dag die de Heere gemaakt heeft, juichend christendom zijn omdat deze God ons heeft doen juichen! Denkt u maar aan zevenmaal rondom Jericho gaan, juichen, op de zevende dag zevenmaal en Jericho viel. Zo is God. Hij geeft het dat we juichen mogen over onze daden. Verheugen in deze God. In de Heere Jezus. Zeggen: Abba, lieve Vader, dankzij Jezus behoor ik U toe. Kun je er tegen als morgen de wereld weer trekt? Och Heere, geef toch heil en voorspoed, dat toch bidden.

Want: gezegend Hij die komt in de naam van de Heere. Dan zijn we in het Nieuwe Testament. Uitgezien naar Zijn komst. Profeten van geprofeteerd. Palmzondag. Gezegend die daar komt. Of, zo vertalen: gezegend met de Naam van de eeuwige, Hij die komt (letterlijke vertaling). Israël sprak de naam niet uit. Hij komt. Een koning gezeten op een ezel. Wanneer Hij geweend heeft over Israël. Bijeen had willen vergaderen, toch houdt Hij intocht. Die stille week, verwerping plaatsvindt. Koning in armoede. Komt in de tekenen van brood en wijn. Armoedige tekenen. Dagelijks voedsel voor Israël, gewoonste uit het gewoonste. In die tekenen komt Hij onder ons. In die tekenen toont Hij dat Hij ons heeft liefgehad. Dat brood, wat wij breken. Zo is de Koning verbroken voor u, bloed vergoten voor ons. Tekenen voor ons. Smaken dat Hij goedertieren is. Gaarne vergeeft. Zonden weggedaan. Jezus, de komende.

Ook, die komt als de gloriekoning. Wijzen op gedeelte uit Mattheus 23. Oordeel over Jeruzalem uitgesproken. Opnieuw deze tekst. Hij komt. Jezus. De wolken zullen opengaan. En Hem, die we lief gekregen hebben, Hij komt, alle oog zal Hem zien, zelfs degenen die Hem doorstoken hebben. Ze zullen daar staan, samen, grote schare, geroepen uit het graf, de zee, op die dag dat Jezus komt. Zien. De koning. Begrijpt u hoe belangrijk is dat je nu voor Hem buigt? Dwars door twijfel en vragen heen zegt: Mijn Heere en Mijn God! Dan zullen we de tekenen zien in Zijn handen en zijde. Tekenen van Zijn liefde tot in de dood voor u en mij. Voorstellen dat je dat evangelie hebt gehoord, maar schouders over opgehaald. En dan Hem ziet komen, de koning op de wolken van de hemel… Waar moet je je dan bergen? Als je niet geloofd hebt? Dan geen schuilplaats meer. Dan kunnen zelfs de bergen je niet verbergen. Daarom kies dan heden wie gij dienen zult. Nu er een God is die hoort. Die heilt, die heel maakt, die een dag geeft van ontmoeting, gemeenschap mogen hebben met Hem en elkaar. De Heere heeft ons licht gegeven. Ik moet ophouden. We begonnen Psalm 118 met duisternis, benauwdheid. Einde: licht gegeven. Weet u waar mij aan doet denken? Aan het licht van het aangezicht van God. Aan die zeven woorden: wij zegenen u vanuit het huis van de Heere. Hij doe zijn aanschijn aan u lichten en Hij zij u genadig. We mogen wandelen in het licht van Zijn vriendelijk aangezicht. Hoe vieren we dan de dankzegging? Erkennen inderdaad, de Heere, Hij is er. Hij is er, ook voor mij. Zelfs al ga ik door een dal van schaduwen van de dood, Hij is er. Heiland, mijn Heere en God. Looft dan de Heere en prijs Zijn Naam tot in alle eeuwigheid, in woorden en daden, omdat Hij u en mij tot heil geweest is. Hallelujah! Amen.