Het volk Israël kiest voor een zichtbare god, een afgod. Aäron brengt als ambtsdrager het volk op een dwaalspoor. Op de beslissende momenten kiest Israël voor zichzelf. Afgodendienst is buigen voor je eigen ik en het werk van je eigen handen. Daarin wordt God vergeten en overgeslagen. God toornt daarover. Het laatste ’toen’ uit deze geschiedenis (het klinkt 5x in dit gedeelte) gaat over Gods berouw. God wendt zich naar het volk toe – vanwege het voorbidden van de middelaar Mozes, die pleit op Gods Naam en belofte.

Ik neem aan dat u meegelezen hebt met de schriftlezingen. Of meegeluisterd. En dat u al horende dat woord van God, voor uzelf een idee gevormd hebt waar deze preek over zal gaan. Misschien hebt u zelf uw preek al op zak. Vandaar dat, daar gaat het om?! Klopt dat? Want, die laatste schriftlezing, daar wordt nadrukkelijk wordt tot 2x gezegd dat het ons tot een voorbeeld is. Exodus 32. Niet zomaar verhaal van toen, maar voorbeeldig verhaal voor u en mij. Mozes heeft tot het volk gezegd, daarom verder gelezen, om u op de proef te stellen. Of de vreze voor Hem u voor ogen staat. En het doel is, dat u dit verhaal uit Exodus 32 meekrijgt vanmorgen opdat u niet zondigt. Opdat u dus niet net als het volk wel hoort, maar het niet doet. U en ik.

Het is dus een verhalende preek vanmorgen. Een preek waarin ons de spiegel van die geschiedenis wordt voorgehouden. Want, het ging niet om zomaar een volk, maar om Gods volk. Door God verkoren. Mocht volk van God zijn – toen en nu. Israël. Geroepen om voorbeeldig volk te zijn. Beeld van een volk dat de ware God diende. God liefhebben boven alles en de naaste als onszelf. Deze unieke God dienen. Waarin uniek? Hij hoorde. Hij neigde het oor. Wanneer ze in Egypte zitten, daalt Hij neer en komt Hij om te verlossen. Hij geeft ambtsdragers, Mozes en Aäron. Op weg naar land van Gods toekomst. Zo is die God. Zo was die God, zo is die God nu.

Ook wij zijn een bijzonder volk. Toch?! Uit Reeuwijk hier gekomen, in de Ark en in Dorp ook. Verkoren om de stem van God te horen. Om een voorbeeldig volk te zijn. Een volk van God. Een gemeente van Christus. En daarom mag ik u vragen of u al horende naar de lezingen uit het Woord voor uzelf al een woord daaruit gedestilleerd hebt. Daar gaat het God bij mij om?! Want, Paulus schrijft aan Korinthe – hoeveel geldt dat te meer voor ons – dat de einden van de eeuwen gekomen zijn. Het is kort dag. Jezus komt weder als rechter!

En als die dienstknechten, als de heer weg is, ruzie maken, alleen maar aan zichzelf denken, dan ja, dan is er geen uitzien naar de heer. Maar bezig zijn met eigen ik. Dan is er op de beslissende momenten van het leven een verkeerde keuze.

Dan ga ik nu naar Exodus 32. Al meelezend / meehorend is u opgevallen dat 5x een zin begint met ’toen’. Toen. Toen ik vroeger opstellen moest corrigeren en ik kwam 5x ’toen’ tegen, ging daar een rode streep doorheen. Zo maak je geen opstel. ‘Toen’ geeft beslissingsmoment aan. Bijwoord van tijd.

Dit hoofdstuk begint ermee. ‘Toen’ het volk zag dat het lang duurde. Mozes was uit het oog verdwenen. ‘Toen’, ja, ’toen’ stond het volk voor een keuzemoment. Of blij verwachten, dat Mozes terugkwam, die man die ze uitgeleid had? Of, nou ja, wat doen ze? Ze zien dat Mozes weg blijft. En dan roepen ze Aäron erbij, die andere ambtsdrager. Die man, die de Heere God Mozes ter zijde heeft gesteld. Mozes had gezegd: ik kan niet goed praten. Niet goed ter tale. Aäron als mond van God tot het volk. Ambtsdrager. Volk kwam bij hem. Ze zeggen: sta op, maak voor ons goden die voor ons uit gaan. We weten niet wat er met Mozes gebeurt is. Daar wordt God doorgehaald! De man die ons uitgeleid heeft. Hier wordt Mozes toegeschreven wat God gedaan heeft. Dat is het eerste. Beslissingsmoment. Toen. Toen schoven ze God aan de kant en kozen voor het zichtbare. Mozes. Nou Aäron, nou moet jij doen wat wij van je vragen. Maak ons goden die voor ons aangezicht uitgaan. Zichtbaar, tastbaar. Keus is dus tussen wat je gehoord hebt (Ik ben de Heere, uw God) en dat wat je kunt zien. Ze kiezen voor zichtbare. Voor hier en nu.

Wat is de aanleiding? Mozes vertoefd. Mozes is uit het zicht. Parallel voor u en mij (voorbeeldig): Jezus vertoefd. Al 2000 jaar. Uit zicht verdwenen. Velen zeggen: er is geen God. Het was een fabeltje. En die wereld staat u en ik en de gemeente van Christus. Hoe leeft u, bij het gehoorde of het zichtbare, de dingen van elke dag, het journaal en de actualiteitenrubrieken? Waar stellen we ons vertrouwen op? Zijn we daarin anders, wij, gemeente van Christus, temidden van deze maatschappij dan de mensen die aan dit kerkgebouw voorbijgaan? Zijn wij volk van God met uitzicht op de nieuwe morgen? Of leven we bij dat wat we zien? Wat tastbaar is.

Want, wat zijn dat voor goden die ze eisen? Dat tweede ’toen’ dat tekent gehoorzaamheid aan wat Aäron voorstelt. Die zegt: ruk je sieraden uit, breng het bij mij. Giet het in een vorm en er komt een gouden kalf uit. Ze rukten het af en brachten bij Aäron. Mond van God tot het volk doet een voorstel en het volk volgt dat voorstel. Een lid van het volk van God, een vooraanstaand lid, een ambtsdrager, brengt het volk op een dwaalspoor. Brengt het volk tot een verkeerde beslissing.

Waarin is dat nou voorbeeldig voor u en mij? Want ook u bent ambtsdrager, toch? U bent lidmaat van de gemeente van Christus. Eens hier of elders vooraan gestaan in de kerk, gezegd dat u  naar de uw gegeven gaven wilt meewerken aan de opbouw van de gemeente. Ambt van mond van God zijn. Geldt in bijzonder voor de broeders van de kerkenraad. Ambtsdrager. Een vader, moeder in het gezin die geroepen is kinderen bij de hand te nemen en bij Heere Jezus te brengen. Maar die, ik noem maar een voorbeeld (dat zal wel een fout voorbeeld zijn…!), maar die dat kind op het 6e levensjaar al een iPad of iPhone geeft. Kind zit de hele dag tot vervelens toe… Hebt u dat ook wel eens, dat u dat tot vervelens toe vindt? Beziggehouden wordt door het zichtbare?! Door dat wat de wereld, het internet biedt? Maak ons goden die voor ons aangezicht uitgaan. Leven we bij het woord of bij het zichtbare? Aäron brengt het volk op een dwaalspoor, als ambtsdrager.

Brengt de kerk, dat volk van God, soms ook de maatschappij op een dwaalspoor? Dat het ons niet meer onderscheidt van de maatschappij? Maar doordat we willen zijn als de volkeren. Niet anders, maar als zij. Dat is altijd de verzoeking. Meedoen en meetellen. Daarom vaak een streep door het hoorbare. Voorbeeldig dit hoofdstuk! Of denkt u dat dit buiten ons omgaat?

Dan gaat het nog een stukje verder. Rukt niet alleen de oorringen af, bracht het niet alleen bij Aäron, maar toen bouwde Aäron een altaar. Eigen initiatief. De ambtsdrager! Het moet zichtbaar zijn. Dan is daar een altaar met een afgodsbeeld. Een feest. Niet vroeg genoeg opstaan. Naam van de Heere wordt genoemd. Aan de buitenkant lijkt het heel wat. Maar aan de binnenkant buigen ze eigenlijk voor hun eigen maaksel. Het zijn hun oorringen en oorversierselen. Afgodendienst is buigen voor je eigen ik, werk van je eigen handen, grootheid van je eigen daden, daarin wordt God vergeten. Hoe vindt u dat? Had je zo’n preek verwacht? Zo’n woord van God? Wilt u ernaar horen of bent u inwendig een beetje in verzet? Geldt misschien voor anderen, maar niet voor mij?! Niet voor mij, ons, wij zijn toch een ideale gemeente?!

God stelt ons op de proef, zegt Mozes. Opdat Hij kan merken dat de vreze des Heeren u voor ogen staat. Opdat u niet zondigt. Bent u van de zonde af? Zijn we dat als gemeente? Of zijn we een verzameling van zondaars, van mensen die tekort schieten? Op momenten van beslissing tegen God ingaan en eigen wegen kiezen? Waar lijk ik op? U? U als vader en moeder, grootouders, kerkgangers? Hebben we nog een boodschap voor onze kleinkinderen? Of laten we ze begaan? Ik weet wel, je kunt niet alles verbieden. Er zijn 1000 en 1 excuses. Maar als Hij weerkomt, Jezus. En ons dan gezien heeft als gemeente in deze wereld.

Dan ga ik naar het vierde ’toen’.  Dat is de betrokkenheid van de Heere bij dat volk. Hij ziet het. Toen sprak de Heere tot Mozes. En dan is Hij boos. Toornt over dat volk. God toornt over onze ongehoorzaamheid, zonde. Moeten we niet wegvlakken. God haat de zonde. Als we in plaats van Hem ons neerbuigen voor goden van ons eigen ik. Waarom haat Hij dat? Verdriet over! Dat we tegen Hem kiezen. Ogen niet opheffen naar Hem, die gezegd heeft: open nou je mond, al wat je ontbreekt, schenk ik. Dat kunnen zelfs de kleine kinderen zingen. Maar dat we onze ogen rond laten gaan in de wereld. Standbeeld oprichten voor ons eigen ik. God toornt. God is niet alleen een lieve God. Dat gelukkig ook. Maar ook toornen. Over onze ongehoorzaamheid, zonde. Hij is een naijverig God. Hij gunt de eer niet aan een ander. Dat volk, inderdaad een volk van God zou zijn. Voorbeeldig in die wereld van die dagen. Wij een gemeenten, voorbeeldig, anno 2018. Hij toornt.

Hij wil dat volk weg doen. Buiten God is er geen toekomst. Echt niet. Buiten God is er alleen maar duisternis. Hoog uit hier in deze wereld aanzien hebben. Maar na een aantal jaar ben je vergeten. Hooguit nog een standbeeld. Of staat je naam in de geschiedenisboeken. Of ze zeggen, die Jan Pietersz. Coen, was dat eigenlijk wel zo’n beste? Neerhalen dat standbeeld! Niet blijvend.

God toornt. Moeten we tot ons door laten dringen. Elke keer wanneer we diep in ons hart weten, ik zou anders moeten zijn of doen. En nou, nou is het na 4x toen, 1x maar in ons tekstgedeelte. Dat is nou ons behoud. Dat snapt u toch al wel! Omdat wij ons bekeren tot God? Nee. Omdat God zich bekeert tot ons?

Maar Mozes. Dat is de middelaar van het oude verbond. Mozes gaat pleiten, bidden. Dat is een ambtsdrager die de knieën buigt voor de gemeente. Deze ambtsdrager, wat gaat hij doen? Zeggen: U weet wel, ze kunnen er niks aan doen, ik was zo lang weg? Nee. Mozes doet twee dingen. Wat?

Mozes pleit allereerst op de Naam. Mozes neemt het op voor de Naam van God. Die Naam is HEERE. Er staat niet dat God toornt, maar de HEERE. God van je doop. Van verbond. Die God die Zijn Naam verbonden heeft. Op die Naam vestigt Mozes de aandacht. HEERE. Wat zullen de Egyptenaren en de volkeren zeggen? Hier in de woestijn hebt omgebracht? Een grillige God die leeft bij het moment en die zich niet houdt aan Zijn woord? God die barmhartigheid doet aan duizenden. U die het beloofd hebt! Trouw van generatie op generatie. U hebt toch een begin gemaakt met de verlossing. HEERE, dan is Uw Naam tot hoon en spot.

En, dat is het tweede, U hebt het toch beloofd aan Abraham, Izak en Jacob. U bent toch een God van Uw Woord? De naam en de belofte, dat Zijn pleitgronden. Dat moeten we onthouden. Uw Naam en Uw Woord. U bent de HEERE. De God die beloofd heeft. Ik laat niet los het werk van Mijn handen. Ik leg de namen van mijn kinderen in Uw handen. U hebt recht om te toornen. Omwille van Uw Naam en omwille van Uw Woord!

En toen. Toen. Toen kreeg de Heere berouw. Laatste ’toen’. Meer dan Mozes is Jezus (weten we). Hij is verzocht in alle dingen. Hem werden de koninkrijken van de aarde geboden. Zonder kruis. Een keer knielen, zei de duivel. Sla je ogen op, zie de landen. Ik zal het je geven. Leefde Hij bij het zichtbare? Of bij het hoorbare? Er staat geschreven. Een beroep op het Woord van God. Zo is Hij staande gebleven. Hij gehoorzaamde. Hij de rechtvaardige, zondeloze ambtsdrager bij uitnemendheid. Profeet, priester, koning. Hij is daar boven. Hij bidt. Zoals eens Mozes. Hij is de voorbidder voor Zijn gemeente. Voor u en mij. Waar pleit Hij op? Op de Naam en op het Woord. Ik heb toch voldaan wat zij schuldig waren. U heb toch de zondaars lief? Daarom Mij tot zondaar gemaakt. Gedenk dan aan Uw belofte, trouw en Woord! Dat er bij U verzoening is, voor de zonden van de gehele wereld. Dat Mijn bloed daarvan reinigt. Hij pleit. Voorbidder voor u en mij.

Wat zouden wij ervan terechtbrengen? In deze wereld? Van het God liefhebben bovenal en de naaste bovenal, wat brengen wij ervan terecht? Als er geen voorbidder zijn zou? Als Hij daar niet zou zijn die tot zonde is gemaakt? Met Zijn bloed zonde verzoend, dood heeft overwonnen, leeft om voor ons te bidden. Voor Zijn volk. Leeft u van Zijn genade, voorbede, liefde, trouw? En moet u het dan zeggen: Vader, ik heb gezondigd, ik ben het niet waard uw kind genaamd te worden. En dat uw mond dan gestopt wordt, en dat daar dan het Lam is. ‘Simul iustus simul peccator.’ Tegelijk zondaar en tegelijk gerechtvaardigd. Gelooft u dat? Leeft u bij het hoorbare woord? Of bij wat leeft in uw hart en wat u ziet? Zijn dat uw beslissingsmomenten? Wie kiest voor het leven de dood? Zo dwaas zijn we. Hij kiest voor ons. Hij toeft. Omdat Zijn gemeente nog werk aan de winkel heeft. Nog getuige zijn op de aarde. Ambtsdragers, vaders en moeders, grootouders nog zouden uitgaan. Zeggen dat er genade en vrede is door Hem! Die ons Gode kocht.

En als ze het niet geloven kunnen (deze ongelofelijke blijde boodschap), dan is God nog tegemoet gekomen aan ons gericht zijn op het zichtbare. Dan mogen we van tijd tot tijd de tafel aanrichten. Geen altaar maar een tafel. Brood mag gebroken worden en wijn vergoten. Zo zeker is Zijn lichaam verbroken en bloed vergoten. Kom nu maar, want alle dingen zijn nu gereed. Hoorbaar en zichtbaar lokt Hij u tot dat geloof. Tot die keuze. Op die toen-momenten. ‘Heer, waar dan heen, tot U alleen?’ U hebt recht om te toornen, maar: Zie ik kom tot U! Hoor naar mijn gebed. Neem mij aan. Leven van genade. Leven in verwondering dat deze God, het laatste ’toen’: het berouwde het de HEERE. Hij wacht niet op ons. Hij wendt zich tot ons! Al waren uw zonden als scharlaken. Ik maak ze wit als sneeuw. Voorbeeldig.

Uitziend tot Hij komt. En dan? Ja, dan zal Hij ons aan Zijn tafel nodigen. Dan draait Hij de rollen om. Dan dienen niet wij Hem, maar dient Hij ons. Toch? Hij zal aanzitten, zegt Jezus, en Hij zal hen dienen. Gekomen om te dienen. Jezus. Niet om gediend te worden. Dan zullen we aanzitten met Abraham, Izak en Jacob. Volk uit het oude en nieuwe verbond. Dan zal het zijn een grote schare die niemand tellen kan. Dan zullen we wandelen in het licht met Jezus. Halleluja. Amen.

Hervormde gemeente Reeuwijk, zondag 5 juli 2018, 9.30 uur. Schriftlezing: Exodus 32:1-16 (tekstgedeelte), Lukas 12:35-40 (‘woorden van de Heere Jezus zoals Hij die sprak in de kring van de discipelen’), 1 Korinthe 10:1-13 (‘luisteren we naar het apostolisch vermaan zoals dat klinkt aan de gemeente van Korinthe’).