David op de vlucht voor zijn Absalom roept tot God. Dan ziet hij een rotsteen die voor hem te hoog zou zijn. Maar in die onbereikbare schuilplaats is hij veilig. God is de geestelijke schuilplaats, de Rots der eeuwen, voor hem. Christus, de eeuwige Zoon van God, is de Rotssteen. Over Hem Zijn de golven heengeslagen en de Rotssteen is staande gebleven en heeft de zee tot stilte gebracht. Het is de vaste Rots van mijn behoud.

Psalm 61 vers 3b: ‘Leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn’.

Davids gebed om een schuilplaats
1. Een onbereikbare schuilplaats;
2. Een veilige schuilplaats.

1. Een onbereikbare schuilplaats

Gemeente, jongens en meisjes, David is ver weg. Hij zit weggekropen in een uithoek van het land. Daar horen we hem zuchten en bidden. Van het einde van het land roep ik tot U. David is op de vlucht. Niet op de vlucht voor zomaar een vijand, hij is op de vlucht van Absalom zijn eigen zoon. Die zelf koning wil worden.

David is de Jordaan overgestoken. Aan de verste grenzen van zijn rijk. David houdt zich er niet stil. Hij roept tot God. O God hoor mijn geschrei, merk op mijn gebed. Overstelpt, een bedreigend woord. Bedolven worden, begraven worden, verpletterd worden. Dat klinkt er allemaal in door.

We horen er de pijn in doorklinken. Zou dat het hart niet overstelpen? Oudersmart. Dat is wat er aan de hand is. Die zorgen, oudersmart. Wat doet er meer zeer dan dat een kind zich tegen je keert? Terwijl de meesten zich er voorstelling van moeten maken, weten er ook wat dat is. Dat je hart ervan overstelpt wordt.

Zo roept David van het einde van het land. Wat een afstand. Ver van Jeruzalem, ver van de tent van de Heere, de tabernakel. Wat een afstand van de Heere. Hij kan niet naar Jeruzalem, naar de inzettingen van de Heere, die hem zo lief is. Die afstand geblokkeerd. Ver van God.

We blijven een moment stilstaan bij die afstand tussen het hart en God. Ver bij God gedaan. Zo is het in het hart van een natuurlijk mens. Ver van God. Op grote afstand van de Heere. Zelf de touwtjes van het leven in de hand hebben. Als een natuurlijk mens. Ver bij God vandaan. U zegt, ja, we luisteren nu toch naar David, hij is toch geen natuurlijk mens, hij is de mens naar Gods hart, dat is waar.

En toch is er afstand tussen God en zijn hart. U denkt dat is moeilijk met het oog op het heilig Avondmaal. David een kind van God ook ver bij Hem vandaan. Hoe moet ik mijzelf dan onderzoeken en waar moet ik mijzelf dan op onderzoeken? U moet u deze week niet afvragen of er afstand is tussen uw hart en de Heere.

Een natuurlijk mens voelt zich als het ware als een vis in het water met die afstand. Maar een geestelijk mens kan het er niet mee uithouden. Die gaat roepen. Weet u wie Hij aan Zijn tafel verwacht? Die met die afstand niet kunnen leven. Verlangen en roepen tot de Heere.

Als God voor jouw gevoel, besef ver verwijderd is, kunt u het er onder uithouden? Een manier vinden om mee te leven of is het onverdraaglijk? Als u het er niet onder uit kunt houden, dan zeg ik: roep tot God. Al ben je een grensgeval. David is weliswaar ver bij God vandaan. Maar hij is niet buiten de gehoorsafstand van God. Daar aan het einde van het land roept hij tot God.

Als we luisteren naar de Psalmen die hij zingt, dan horen we niet alleen dat David roept maar ook wat hij roept. Leid mij op een rotssteen die mij te hoog zou zijn. Nu zeggen wat hij op zijn hart is daar aan het uiteinde van de aarde. David wordt achtervolgd, Absalom zit achter hem aan en heeft geen goede bedoelingen en wil hem afzetten. Vorige koning gedood worden, bedreiging voor de nieuwe.

Zo zien we David in dat onherbergzame gebied. Dat land van de rotsen. Absalom zit hem op de hielen. Hij laat zijn ogen door het landschap gaan. Waar ben ik veilig voor Absalom. Daar ziet hij het: daar die rots, daar moet ik zijn. Daar kan hij mij niet vinden en als hij mij al zal kunnen zien dan kan hij niet opklimmen.

Maar hij kan niet opklimmen tot die schuilplaats. In dat gebed klinkt nog iets door, die rots. Gaat het David alleen om een natuurlijke schuilplaats? Of denkt hij verder, ja dat doet hij. In een adem verder, vers 4: U bent mijn toevlucht. Dan zien we wat David aan nood bij de Heere neerlegt. Niet alleen de schuilplaats, maar het gaat Hem uiteindelijk om de Heere. Wilt u die sterke Toren zijn voor de vijand.

Zo heeft David meer dan eens gebeden. Psalm 28 vers 1. Tot U roep ik Heere mijn rotssteen. Psalm 62 vers 3. Immers is Hij mijn rotssteen en mijn hoog vertrek. Het gaat hem in het zoeken van een schuilplaats om een geestelijke schuilplaats. Hij doet dat in het beeld van een rotssteen. De Heere hoogverheven waar zijn vijanden niet bij kunnen.

Maar hij kan er niet bij. Het is te hoog. Hij is te hoog. Ik moet denken jongens en meisjes aan een drenkeling. Onstuimig weer, overboord geslingerd. Het enige wat we horen is die striemende wind. Wat ziet hij daar? Niet ver van de kust over boord geslagen. Een rots, daar ben ik veilig. Rots steekt steil uit het water maar nat van het zeewater. Glijdt zo weer naar beneden. Een rots die te hoog is.

Zo kan het vanmorgen voor u, voor jou zijn. Als zo’n drenkeling overboord geslagen. De nood van u onbekeerde leven trekt u dat donkere water in. Zonden, oordeel. En de golven gaan over uw hoofd heen. En dan hoort u over Jezus, Zijn werk, Zijn offer, over het schuilen in Zijn wonden. Je krijgt hoop en verwachting. Daar ben ik veilig! Je ziet misschien iets in Hem wat je nooit eerder hebt gezien.

Je las in een dagboekje, stille tijd, dat je hoop kreeg. Te hoog, te verheven. Hoe kom ik bij die rots. Onmogelijk om zalig te worden. Maar ik denk ook aan een kind van God, dat is David, de man naar Gods hart. De man die zong ‘mijn Rotssteen’, Psalm 27. De wind van het ongeloof, de golfslag van de twijfel. Dan hoort hij over de tafel vertellen.

Zijn vergoten bloed, gebroken lichaam. Voor hongerige, voor dorstige. U krijgt hoop. Maar dan die ontnuchtering. Genadebrood, genadewijn om niet uitgedeeld maar voor mij onbereikbaar. Voor mij niet bereikbaar. Ik kan er niet bij, ik kan er niet naar toe. Waar het natuurlijke leven altijd het zwijgen toe doet, misschien wel de wens op betere tijden, daar kan het geestelijk leven niet zwijgen.

Roepen tegen de hoop in. Heere, ik moet bij U zijn maar hoe kom ik bij U? Wilt U mij naar U toetrekken, wilt U mij bij u brengen. Zo zingt David niet alleen over een onbereikbare schuilplaats maar ook een veilige schuilplaats.

2. De veilige schuilplaats

De vijand zit op zijn hielen. Zo kan dat voor ons ook voelen. Niet dat Absalom achter ons aanzit. Maar wat kan veel ons achtervolgen. De donder van de wet. Vervloekt is een iegelijk die niet alles doet wat geschreven is in de wet. Of de aanklachten van de duivel. Je hebt dit of dat gedacht, maar zou je dit of dat niet eerst uit de weg moeten ruimen? Of de stem van je geweten. Vijanden die ons op de hielen zitten.

Maar dan in de prediking die machtige rots die hoog boven ons uit toornt. Buiten het bereik van de vijand maar ook buiten het bereik van u, van jou. Als je denkt aan die drenkeling. Hij zou er veilig zijn bij die rots maar hoe zou hij er komen? In deze voorbereidingspreek reist de rots der eeuwen op. Machtig, wonderlijk, hoogverheven. Hij is de rots.

We kunnen er opnieuw bij stilstaan wat die rots bij ons losmaakt, of hoe wij er kunnen komen. Maar zullen we eens stilstaan bij wat die rots heeft weerstaan, de golven die op de rots gebeukt. Het Avondsmaalformulier, zes grote golven. Hij gebonden. Een eerste golf op deze rots aanrolt die er op stukstaat. Gekomen voor verloren zondaren. Wat hebben ze, we met Hem gedaan? Gebonden. En dan rolt die volgende golf alweer: Hij heeft ontelbare smaadheden doorstaan.

Hij is onschuldig ter dood veroordeeld. Wat heeft hij aan alle kanten geprobeerd het recht te buigen, Pilatus en onder toelating van God de Vader er ook nog in geslaagd. Hij heeft Zijn gezegend lichaam aan het kruis laten nagelen. Zijn zegenend lichaam, God en mens in een persoon. Gekomen om ons mensen en onze zaligheid. Wat zijn ze handen gezegend waarmee Hij die melaatsen heeft aangereikt. Zijn ogen gezegend waarmee Hij die vrouw van de jongeling in Naïn zag.

Hij heeft onze vervloeking op Zich gelaten. Daar kunnen we toch niet bij, als kleine meisjes onderaan die rots. God zegt: vervloekt is een iegelijk die niet blijft in alles wat geschreven staat in het boek van de wet. En die vloek op Zijn Zoon. Plaatsvervangend op Hem geladen. Hij heeft de allerdiepste versmaadheid en angst der hel ondergaan. Op de bodem van de hel omdat de Zijnen zo laag gevallen waren tot de diepte van de hel. Het lichaam en ziel op het hout van het kruis. Zo zien we het geweld van die golven over die Rots heengaan.

Hoe langer we ernaar luisteren, hoe wonderlijker het wordt. Dat die zee tot stilstand is geworden op de Paasmorgen. Niet anders dan die stilte op de zee toen Hij de wind bestrafte. Al die golven zijn erop stukgeslagen. Zo is Hij de weg naar het Vaderhuis geworden. Het kan zijn dat het u meegenomen heeft al die golven die over Hem heen gekomen zijn. Dat het je hart raakt omdat Hij je Zaligmaker is.

Wat moet het heerlijk zijn op die Rots te staan. Wat sta je daar vast en zeker, daar komen al jouw golven tot stilstand. Dan kun je er vanmorgen toch voorstaan: hoe kom je op die rots. Er zijn mensen die zeggen: kijk naar de Heere Jezus. Wat Hij gedaan als Zaligmaker, als Middelaar. Geloof dat allemaal, kom dan aan het Avondmaal.

Spurgeon: een zoekende ziel moest terstond geloven. Maar het is de mens toch wettig geoorloofd te vragen hoe hij tot de Heere geleid wordt. Wettig geoorloofd naar de Heere geleid te worden. Wat zou het een Evangelie zijn: zie de Rots, zie maar dat je er komt. Het Evangelie is veel rijker: Hij zet op de rots. Maar hoe dan en wanneer dan?

Maar hoe dan en wanneer dan? Zullen we nog een keer naar David in de Psalm luisteren. Vers 7. Er zijn er die zeggen het staat er los van, andere Psalm, ander lied. Nee, echt niet. Wie is David? Hij is koning. Voor wie bidt hij? Voor de koning, voor zichzelf. U zult dagen tot de dagen van de koning toedoen. Eigenlijk zegt hij: U zult dagen tot mijn dagen toedoen.

Ik zal niet in de hand van Absalom niet komen, ik zal op de Rotssteen komen waar Absalom niet kan komen. Hij krijgt gelovend en roepend tot God vaste grond onder de voeten. Dat laat iets zien over wat geloven is, wat je altijd op zak hebt. Niet: er is een rots. Wat is er vaak een roepen van het einde van het land. Maar niet buiten Gods gehoorsafstand. Door te roepen geloofsgrond onder de voeten te krijgen.

Het is niet anders dan bij Bartimeüs. Hij ging roepen. De omstanders: houd je mond. Maar ging nog harder roepen. In dat roepen zat al iets van geloof. Kon hij het daarbij laten? Nee. In dit roepen zit al geloof. Het natuurlijk leven zwijgt. Zo is het ook nu nog. Ik kan niet bij Jezus komen, geen armen, geen voeten. En toch te roepen. Zo bij Jezus gebracht worden.

Roepen. Hij roept u. Opgetild. Wonderlijk is dat: zo staat de Heere Jezus voor u thuis en hier. Wonderlijk he. Zeg het dan voor Hem. Die tafel zo onbereikbaar geworden. Wat zit er dan al geloof in dat roepen. Jezus ziet het. Het is Zijn eigen werk. Breng mij aan Uw dis, aan Uw tafel. Zo wil Hij volgende week zondag allen die Zijn verschijning hebben lief gekregen zetten op die hoge rots. Veilig. Daar kan niemand bijkomen. De satan kan er niet bijkomen, de binnenpraters moeten verstommen, daar kan de wereld niet bij die je de zekerheid ontneemt, daar kan de vloek van de wet niet bij.

Ik weet het, je zou er altijd willen blijven. Maar je moet van die rots afkomen en gaat het leven verder. En toch mag u op die Rotssteen blijven. De Rots van het heil. Ik moet het eerlijk zeggen: als u niet op die Rotssteen bent, gelaten of onverschillig, zult u in het water eeuwig omkomen. Leid mij in die rots Heere. ‘Vaste Rots van mijn behoud, als de zonde mij benauwt, laat mij steunen op Uw trouw, laat mij rusten in Uw schaûw, waar het bloed door U gestort, mij de Bron des Levens wordt.’

Amen.

 

Zondag 5 september 2021 – Hersteld Hervormde Gemeente – ds. D.J. Diepenbroek – Schriftlezing Psalm 61 en Markus 10 vers 46-52